Niet zó gek
Waar moeten we ons het meest over verbazen: over de opmerking van Thijs Wöltgens over de invloed die Nederland als deelstaat van Duitsland zou kunnen hebben, over de ophef die daarover gemaakt is, of over het feit dat die ophef, aanvankelijk althans, berustte op een verkeerde lezing van wat hij werkelijk geschreven had, of zelfs helemáál niet berustte op lezing van zijn artikel? Om met het laatste te beginnen: de eerste commentaren van pers en andere Kamerleden - Wöltgens is Eerste-Kamerlid voor de PvdA - gingen van de verkeerde veronderstelling uit dat Wöltgens aansluiting van Nederland bij de Bondsrepubliek Duitsland bepleit had. Daaruit bleek dat degenen die hierop reageerden, het desbetreffende artikel van Wöltgens in Socialisme en Democratie niet gelezen hadden en dat dus hun commentaar, in de meest letterlijke zin, nergens op sloeg. Kwalijk.
Wat had hij dan wèl geschreven? Dit: ‘Er is zelfs discussie mogelijk over de vraag of Nederland niet samen met het genoemde Bundesland (Noordrijn-Westfalen) als deelstaat van de Bondsrepubliek meer invloed in Europa zou hebben dan nu als een van de vele leden van de Europese Unie.’ Misschien had hij, ter vermijding van misverstanden, er beter aan gedaan deze zin, die geen essentiële schakel in zijn betoog is, niet te schrijven, maar een pleidooi voor aansluiting bij Duitsland is het in elk geval niet.
Bovendien moeten we die geciteerde zin in het verband van dat betoog lezen, wat degenen die heet van de naald reageerden, niet gedaan hebben. Wöltgens stelde deze vraag in het kader van een ‘realistische visie op het verwerven van politieke macht’. ‘Nederland staat voor de keuze om zich aan te passen zonder invloed op het beleid of zich aan te passen teneinde invloed op het beleid te hebben.’
In het kader van zo'n beschouwing is het volkomen legitiem de vraag te stellen of Nederland misschien niet meer invloed op de gang van zaken in de Europese Unie zou hebben als deelstaat van de machtigste lidstaat dan als zelfstandig land. Ook als het antwoord op die vraag bevestigend zou luiden, zou dat nog niet hoeven te betekenen dat Nederland dan maar deelstaat van Duitsland moet worden. Er zouden dan nog talloze andere redenen overblijven die daartegen zouden pleiten.
Maar Wöltgens drukt met zijn vraag (die hij overigens niet beantwoordt) ons wel met de neus op de keus: wat is belangrijker: gelijk te hebben of te krijgen? Als je gelijk wilt krijgen, dan is het te overwegen of Nederland dat niet eerder zou krijgen als Duitse deelstaat dan als zelfstandige staat.
Nu is dit een volkomen academische vraag, niet alleen omdat de overgrote meerderheid van de Nederlanders zo'n aansluiting niet wenst, maar ook omdat de Duitsers, zelfs al zouden zij expansionistische neigingen vertonen (wat niet het geval is), er wel tweemaal over zouden nadenken voordat ze vijftien miljoen lastige Nederlanders zouden opnemen. Maar legitiem is die vraag wel.
En niet alleen legitiem. Ook nuttig, omdat zij, zoals gezegd, ons drukt op de vraag naar macht en invloed, een vraag die wij zo graag omzeilen met mooie preken over hoe het eigenlijk zou moeten. Indirect stelt Wöltgens, zonder het te bedoelen waarschijnlijk, ook de vraag naar de zin van de monarchie in een verenigd Europa: als we zo graag onze soevereiniteit willen opgeven, waar hebben we dan nog een soeverein voor nodig? Maar ook die vraag wordt altijd omzeild, hoewel zij minder academisch is dan die naar het nut van aansluiting bij Duitsland. De discussie over meerderheidsbesluiten in de Europese Unie gaat daar immers stilzwijgend over? Maar hypocrisie en onwil door te denken overheersen. Wöltgens' vraag is nog om een andere reden academisch, wordt wel gezegd: de deelstaten hebben helemaal geen zeggenschap over de Duitse buitenlandse politiek; de grondwet verbiedt hun dat. Dat is nogal formeel gedacht: bondstaten kunnen, ook zonder die zeggenschap, genoeg spaken vinden om in het wiel van de bondsregering te steken, wanneer haar beleid, ook haar Europees beleid, hun niet zint. En een bondskanselier - Kohl wellicht niet, maar ook zijn opvolger? - zal allicht meer rekening moeten houden met de wensen van de minister-president van Saksen of Beieren dan met het gesputter van een Nederlandse minister-president. Dus zó gek was Wöltgens' vraag niet. Hij is tenminste een politicus die nadenkt. Maar dat is een nadeel in een bedrijf dat erop uit is successen op korte termijn te behalen, zo niet elkaar vliegen af te vangen, in elk geval zich niet bezig te houden met de eventuele lange-termijngevolgen van wat vandaag gewenst of zelfs beslist wordt, onder het motto ‘Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad’.
NRC Handelsblad van 03-09-1996, pagina 9