Waarheden en hun gevolgen
Het was mij ontgaan, maar in de column van Jan Greven in Trouw van 27 juli las ik: ‘Sinds vorige week geloven anglicanen niet meer in de ouderwetse hel met eeuwig brandend vuur en permanente pijniging, maar in het zo oneindig veel blekere, kleurloze “Niets”.
Een van de redenen die ze voor deze omslag noemen, is dat de leer van de hel als strafplek voor de zondaar zoveel geestelijke schade heeft aangericht. “Het Niets” zou uit psychologisch oogpunt veel acceptabeler zijn.’ Jan Greven knoopt daar een beschouwing over ‘de hel op aarde’ aan vast, die hij, onder andere, in de Olympische Spelen gemanifesteerd ziet.
Inderdaad (en dan denk ik niet in de eerste plaats aan de bom van zaterdag), maar mij inspireert die mededeling over het besluit van de anglicaanse kerk tot andere gedachten. Wat voor geloof is dat, dat op een goed ogenblik ongeldig wordt verklaard omdat het niet langer psychologisch acceptabel is voor de mensen?
Als een kerk iets als waar verkondigt - en dat heeft de anglicaanse kerk blijkbaar eeuwenlang met betrekking tot de hel gedaan - dan moeten er erg belangrijke, in het christelijk geloof zelf gefundeerde redenen zijn om dat te veranderen. En dan nog zal zo'n leerstellige verandering dan twijfel doen ontstaan omtrent de eeuwigheid van alle waarheden die de kerk verkondigt.
Maar wanneer een kerk een geloofswaarheid niet langer voor waar houdt omdat de mensen die waarheid niet langer aankunnen, ondermijnt zij haar eigen geloofwaardigheid helemaal. Zij maakt dan die waarheden ondergeschikt aan de grillen en humeuren van de mensen. Hoe kan zij nog langer prediken dat die waarheden uit God en eeuwig zijn? Nee, het zijn - volgens haar eigen uitspraak - de mensen die bepalen wat waar is en wat niet (of niet meer). De openbaring komt blijkbaar van beneden, niet van boven.
Zeker, ongelovigen weten al lang dat het geloof in een God en in de waarheden die daaruit voortspruiten, een projectie is van menselijke eigenschappen: angst of behoefte aan veiligheid, bescherming, bevestiging. Maar wij discussiëren hier niet over het Godsbestaan. Wij nemen hier God als hypothese en discussiëren van daaruit over de consequenties van het godsgeloof.
Wat de anglicaanse kerk doet is consequenties van een geloof - in casu in de hel - beslissend te doen zijn ten opzichte van dat geloof zelf, terwijl het kenmerkende en essentiële van een geloof juist is dat het in beginsel heel is, onvoorwaardelijk en in alle omstandigheden geldend - and damn the consequences. Het is daarom dat ik de redenering nooit heb kunnen volgen van die mensen die na Auschwitz niet meer konden geloven: een God die Auschwitz toestaat, kan en mag niet bestaan. Ook dat is een omdraaiing van oorzaak en gevolg. Als je in God gelooft, geloof je in hem met zijn hele hebben en houen - nog geheel afgezien daarvan dat in de bijbel staat dat zijn beschikkingen ondoorgrondelijk en zijn wegen onnaspeurlijk zijn - en dus heel wat Auschwitz kunnen inhouden. (Let wel: ik redeneer nog altijd vanuit de hypothese van het Godsbestaan.)
Wat ik me wèl kan voorstellen is dat mensen na Auschwitz - of na bijvoorbeeld het verlies van een kind - zeggen: ik geloof niet langer in een liefhebbende, goedertieren God; mijn God is nu voor mij een wrede, onberekenbare God, die ik aanvaard omdat, zoals de bijbel ook zegt, de dwaasheid Gods wijzer is dan de mensen.
Vanuit het standpunt dat eventuele consequenties van een waarheid niet kunnen uitmaken of een waarheid al dan niet nog waarheid is, kan ik ook begrip hebben voor de paus. Waar blijft het gezag van de kerk wanneer zij haar waarheden aanpast aan de behoeften en praktijken van de mens, die elk ogenblik veranderen? De paus weet heel goed dat de meerderheid van zijn gelovigen vele van die waarheden altijd aan hun laars gelapt hebben, maar daarom blijven ze nog wel (in zijn ogen) waarheden en zal hij ze blijven verkondigen.
De gedachten dat waarheden ophouden waarheden te zijn omdat hun gevolgen onaanvaardbaar kunnen zijn, is overigens niet tot christelijke kring beperkt. Een tijdje geleden discussieerde ik hier met de filosoof prof. P.B. Cliteur, die voorzitter is geweest van het Humanistisch Verbond (een club van niet-gelovigen) en die ik erop betrapt had ook die gedachte te koesteren.
Op 2 mei schreef hij in deze krant: ‘Heldring en Bolkestein zouden ernstig schrikken wanneer zij zich zouden realiseren wat een consequente doorwerking van christelijke waarden in het openbare leven zou betekenen.’ (Beiden, los van elkaar, hadden betoogd dat onze publieke moraal nog wortelde in christelijke waarden, hoewel het geloof in die waarden grotendeels was verdwenen.)
Hierop antwoordde ik op 10 mei: ‘Dat is best mogelijk. Misschien zou ik - Bolkestein moet voor zichzelf spreken - dan inderdaad schrikken. Maar dat zou die constatering of overtuiging dan toch niet ontkrachten? Een constatering of overtuiging is toch niet onjuist omdat haar gevolgen misschien onaangenaam kunnen zijn?’
Sindsdien zijn mij twee - veel langere - artikelen van Cliteur onder ogen gekomen (in Beleid en Maatschappij 1994/4 en 1995/1), waarin hij zich keert tegen het cultuurrelativisme. Misschien terecht (dat staat hier niet ter discussie), maar alweer is zijn argumentatie merkwaardig.
Het ‘belangrijkste bezwaar’ tegen cultuurrelativisme ‘lijkt’ hem te zijn (in het tweede artikel zegt hij dat het het belangrijkste is): ‘het ondermijnt onze kritische vermogens’. Alweer de juistheid van iets onhoudbaar achten vanwege zijn eventuele gevolgen. Het is heel wel mogelijk iets voor waar te houden en gevolgen ervan te bestrijden.
Nu is Cliteur weliswaar geen kerk, maar ik weet niet van wie ik zo'n redenering zwakker moet vinden. Overigens getuigt de veroordeling van cultuurrelativisme op grond van de gevolgen die het kan hebben, typisch van cultuurrelativisme.
NRC Handelsblad van 30-07-1996, pagina 9