Sandwiches boven vrijheid
Volken zijn meestal minder heroïsch dan ze zichzelf graag zien. Ook hun martelaarschap is vaak een mythe, waarin sommige volken zelf geloven en waarin ze soms de wereld doen geloven. De werkelijkheid is echter dat de benaming held of martelaar slechts op een minderheid van toepassing is. De meerderheid bestaat uit gewone mensen, die slechts door één wil gedreven worden: te overleven.
Zo was het in het Nederland van 1940-1945. Zo was het, naar nu blijkt, ook in de landen van Midden- en Oost-Europa, die bijna vijftig jaar lang onder communistische tirannie geleefd hebben. Ja, de lange duur van die tirannie heeft gemaakt dat de behoefte of noodzaak tot aanpassing daar navenant groter was dan tijdens een oorlog, die altijd, zolang hij duurt, de hoop op bevrijding levend houdt.
Als de mensen in dat andere deel van Europa die bijna vijftig jaar werkelijk als één lang lijden zouden hebben ondervonden, dan zouden in vele van die landen ex-communisten niet na enige jaren in vrije verkiezingen weer aan de macht zijn gekomen; dan zou ook de overlevering van dat lijden zo sterk zijn, dat ook de generatie die die periode niet bewust heeft meegemaakt, niet op die ex-communisten zou hebben gestemd.
Maar nee, het eerste land dat, na een paar jaar anticommunistisch regime, op reguliere wijze een ex-communist aan de macht hielp, was Litouwen, dat tweemaal - in 1940/41 en in 1944 tot 1990 - kennis had gemaakt met de communistische macht. Brazauskas, de tegenwoordige premier, was de laatste secretaris-generaal van de communistische partij, weliswaar een hervormingsgezinde communist, die ook zijn land had losgemaakt uit de Sovjet-Unie.
In Hongarije deed zich hetzelfde voor: premier Gyula Horn behoorde tijdens de Hongaarse opstand van 1956 tot de gehate geheime politie, maar hij was ook de man die in de zomer van 1989 Hongarijes grenzen opende, zodat tienduizenden Oostduitsers via dat land naar West- Duitsland konden gaan. Deze daad heeft machtig bijgedragen tot de val van de Muur en de ineenstoring van het Sovjetrijk.
Slowakije wordt geregeerd door een ex-communistische mafia onder de zware jongen Meciar. In Bulgarije zijn de communisten eveneens slechts kort niet aan de macht geweest, al is de huidige premier een fatsoenlijker man dan zijn Slowaakse collega. In Roemenië zijn, na Ceaucescu's val, de communisten, onder president Iliescu, nooit niet aan de macht geweest.
In de voormalige DDR neemt de aanhang van de PDS, de opvolgster van Honeckers SED, toe. In Oost-Berlijn bleek zij zelfs, bij de jongste gemeenteraadsverkiezingen, de grootste partij. Vijftig procent van de jeugd stemde daar zelfs op haar. In sommige Oostduitse deelstaten zijn de regeringen al afhankelijk van haar gedoogsteun. De nieuwe leider van de SPD, Oskar Lafontaine, wil haar nu niet langer als melaatse behandelen.
En nu Polen. De nederlaag van Walesa heeft een grotere symbolische betekenis dan alle machtswisselingen in de andere landen. Met hem immers is, in 1980, het verzet tegen het communistische regime begonnen dat ten slotte, na tien jaar van ups en downs, tot de val van dat regime zou leiden. Bovendien: het Poolse volk ging door voor trouw katholiek (het Litouwse trouwens ook) en leek alleen daarom gevrijwaard voor communistische aanvechtingen.
Maar nee. Sinds twee jaar al vormen de ex-communisten, samen met de Boerenpartij (die altijd met de communisten heeft samengewerkt), de regering. En nu is hun leider, de 41-jarige carrièrist Kwasniewski, erin geslaagd Walesa, symbool van het Poolse verzet tegen het communisme, uit het zadel te wippen.
Nu moet onmiddellijk gezegd worden dat al deze nieuwe machthebbers niet - of niet langer - overtuigde communisten zijn. Ze roepen zich zelfs uit tot verklaarde voorstanders van democratie en vrije markteconomie, en de meesten hunner zijn daarin ook oprecht, al was het alleen maar omdat zij beseffen dat de welvaart van hun land het daarvan moet hebben. Om soortgelijke redenen zijn zij voorstander van toetreding tot EU en NAVO.
Maar om hen heen hebben ze een grote kliek van oude partijgenoten, die dan wel ook niet langer gelovige communisten zijn (als ze dat ooit geweest zijn), maar evenmin gemakkelijk afstand kunnen doen van de macht en de machtspraktijken waaraan zij door de jaren heen gewend zijn geraakt. Zij vormen nu vaak de nieuwe kapitalistische elite, zo niet de mafia.
Interessanter evenwel is de vraag hoe het komt dat mensen die geacht worden zwaar geleden te hebben onder communistisch regime, na een paar jaar er geen bezwaar in zien hun onderdrukkers weer aan de macht te roepen. Was het ‘reële socialisme’ dan minder onderdrukkend dan algemeen aangenomen werd?
Deels was dat zo. Na Stalins dood (1953) ‘liberaliseerden’ de meeste regimes zich langzamerhand. In het algemeen gold de regel: wie niet tegen ons is, is voor ons. Wie geen grote mond opzette werd doorgaans met rust gelaten. Daarbij kwam dat de regimes zorgden voor een minimum aan welzijn: volle werkgelegenheid, vaste prijzen, lage huren, veel gratis voorzieningen. Als men wil: brood en spelen. (Er waren uitzonderingen, zoals Roemenië en Albanië.)
Natuurlijk: dit minimum aan welvaart en welzijn maskeerde de werkelijkheid, en die was dat die communistische economieën in feite failliet waren. In zekere zin valt het te betreuren dat het communisme niet wat later aan zijn einde is gekomen. Dan zou het namelijk voor iedereen duidelijk zijn geweest dat de ellende die bij uitstel van de val onvermijdelijk zou zijn geweest, aan zijn gebreken toe te schrijven was. Nu wordt zij veelal door de betrokkenen aan het kapitalisme geweten.
Want inflatie en werkloosheid zijn inderdaad met democratie en kapitalisme gekomen, maar zijn er niet aan inherent. Niettemin: de samenleving verloor enkele essentiële schijnzekerheden. En met de desintegratie van het gehate politieapparaat steeg ook de criminaliteit en staken de nevenverschijnselen van het ongebreidelde kapitalisme, zoals drugs en prostitutie, de kop op. Al met al maakte dit dat velen, die helemaal niet communist waren of zelfs waren geweest, een soort heimwee naar het geregelder leven van weleer begonnen te krijgen. Daarbij komt dat de haat jegens Rusland weliswaar niet helemaal verdwenen is, maar toch, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, niet meer zo allesoverheersend is. Behalve de Baltische landen grenzen de landen van Midden-Europa (op Polen na, dat aan de Russische enclave van Kaliningrad grenst) trouwens niet meer aan Rusland. De Oekraïne en Wit-Rusland liggen ertussen.
Allemaal factoren die mede dat paradoxale verschijnsel van rehabilitatie van de communisten verklaren, maar ons tevens doen afvragen of we wel in zo absolute termen moeten spreken over het leven onder totalitair regime als we gewend waren te doen. Cynischer kunnen we, met lord Boyd-Orr, de initiator van de voedsel- en landbouworganisatie van de VN (FAO), zeggen: ‘Als de mensen de keus hebben tussen vrijheid en sandwiches, kiezen ze sandwiches’.
NRC Handelsblad van 24-11-1995, pagina 9