Bolkestein en het nationale belang
Bij de formatie van het derde kabinet-Drees, in 1952, maakte de Katholieke Volkspartij (KVP) aanspraak op de portefeuille van Buitenlandse Zaken. Formateur Drees wilde die aanspraak niet honoreren. Hij was bang dat Europa dan helemaal onder rooms-katholieke regie zou komen; per slot van rekening hadden al in vijf van de zes landen die zich verenigd hadden in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal - de voorloper van de Europese Unie - rooms-katholieken het grotendeels voor het zeggen.
Minister van buitenlandse zaken werd toen de partijloze Beyen (die later rooms-katholiek zou worden). Maar om de KVP niet helemaal met lege handen te laten staan, mocht zij een tweede minister van buitenlandse zaken (zonder portefeuille) leveren. Dat werd de jonge, vrij onbekende diplomaat Luns, die toen tweede man was in de permanente delegatie bij de Verenigde Naties in New York.
Bij het kennismakingsgesprek vroeg de formateur aan Luns waardoor hij zich in zijn beleid dacht te zullen laten leiden. Antwoord: ‘In de eerste plaats door het Nederlandse belang, in de tweede plaats door het Nederlandse belang, dan komt er een hele tijd niets, en dan weer door het Nederlandse belang.’
Dit antwoord mishaagde de geroutineerde politicus Drees allesbehalve, en zo ontstond er een nauwe band tussen de sociaal-democraat Drees en de conservatieve rooms-katholiek Luns. Ook na Drees' aftreden in 1958 zou Luns de oude heer, die hij steeds ‘vader Willem’ noemde, vaak blijven bezoeken.
Iemand die het ook wel met Luns' prioriteiten eens zal zijn, is de liberale leider Bolkestein. Zaterdag heeft deze immers, in een rede waarvan dezelfde dag een bekorte versie op deze pagina stond, ervoor gepleit dat in het buitenlands beleid ‘het nationaal belang de plaats krijgt die het toekomt’. En: ‘Een goede positionering van Nederland in Europa vergt in de eerste plaats een goed besef van het nationaal belang.’
Zeer juist. Maar: wat is het nationaal belang? De een zal er dit onder verstaan, de ander dat. Er zullen weinig politici zijn die een beleid voorstaan dat, in hun ogen, niet in het nationaal belang is. Nationaal belang op zichzelf zegt niets. Het komt op de inhoud en de richting aan.
Per slot van rekening is de stelling heel goed te verdedigen dat het in het nationaal belang is 2 of 3 procent van het nationaal inkomen aan ontwikkelingssamenwerking te geven. En het opgaan van de nationale staat in een supranationaal Europa wordt tot op de dag van vandaag door het kabinet bepleit als zijnde in het nationaal belang (wat de positie van het staatshoofd in zo'n constructie zal zijn - daarover heeft niemand zich ooit het hoofd gebroken, waaruit blijkt hoe vrijblijvend onze Europese geestdrift steeds is geweest). Waarvoor Bolkestein gepleit heeft, is dus niet zozeer dat we het nationale belang als richtsnoer nemen - want er zijn, zoals gezegd, weinig politici die dat niet doen - als wel dat we dat ook erkennen. Het is dus minder een pleidooi voor het nationaal belang dan tegen de schijnheiligheid, die inderdaad in Nederland groot is wanneer het erom gaat iets in termen van nationaal belang te definiëren (links Nederland en CDA vinden elkaar in die schijnheiligheid).
In dit verband is het merkwaardig dat hij zwijgt over sterkere samenwerking in Beneluxverband, waarvan het paarse kabinet een serieus punt lijkt te willen maken. Zowel in geval van voortzetting als van uiteenvallen van de Frans-Duitse as lijkt dit de aangewezen weg. Of deelt Bolkestein de oude liberale argwaan jegens alles bezuiden onze grens, zo niet bezuiden onze grote rivieren? Het is waar: het Agusta-schandaal is niet erg geschikt om dit te verminderen.
Als dit zo is, dan zal Bolkestein steun kunnen vinden in de woorden van de sociaal-psycholoog prof. G. Hofstede (ook in de krant van zaterdag): ‘Ik heb nog nooit twee buurlanden gezien die, ondanks gemeenschappelijke taal en de onderlinge samenwerking, zo sterk verschillen in mentale programmering als Nederland en Vlaanderen.’ Dat is misschien waar, maar hoeft samenwerking die op belangen berust, niet uit te sluiten.
In plaats van die samenwerking met België dan wel Vlaanderen noemt Bolkestein wèl een andere ‘machtsbundeling’, en wel die van ‘een liberaal Noordwest-Europa, inclusief Duitsland, tegenover een meer protectionistisch zuidelijk Europa, aangevoerd door Frankrijk’. Die noordwestelijke samenwerking dient Nederland te versterken, zegt hij. Onmiskenbaar ligt Nederlands economisch belang bij versterking van de vrije handel. De toekomst hangt af van de keuze die Duitsland zal doen. In de crisis over de GATT is het, op het laatste ogenblik, naar Franse kant omgevallen.
Aangezien dus nationaal belang op zichzelf niets zegt, maar het geheel aankomt op de interpretatie die iemand aan het nationaal belang geeft, is het van belang te weten wat Bolkestein eronder verstaat. Wat is of vergt het nationaal belang nu (want een ander kenmerk van het nationaal belang is dat het niet onveranderlijk is, maar afhangt van tijd en plaats), volgens Bolkestein?
Welnu, ons beleid dient mede te worden geïnspireerd door ‘het belang van een machtsevenwicht binnen de (Europese) Unie’. Daarom is Bolkestein van mening dat ‘het aanschurken van Nederland bij een Frans-Duitse as niet wenselijk is’. Dit is een oude Nederlandse constante: wij zijn gediend met een machtsevenwicht tussen de ons omringende grotere landen en wantrouwen continentale condominia. Dat is een voortreffelijk beginsel - zolang er tegenwichten te vinden zijn die het machtsevenwicht kunnen handhaven of herstellen. Traditioneel zocht Nederland zo'n tegenwicht in het Verenigd Koninkrijk en, later, in de Verenigde Staten. Kunnen die nog als zodanig gelden? Bolkestein kan, wat dat betreft, niet anders dan vrome wensen uiten.
Een andere mogelijkheid is de Frans-Duitse as te breken, maar zou dat in het Nederlands belang zijn? Bolkestein bepleit dit dan ook niet. Wèl wijst hij, terecht, op de mogelijkheid dat die as niet duurzaam is, te veel onderhevig aan interne spanningen en tegengestelde belangen. Inderdaad wordt te weinig nagedacht over wat Nederland te doen zou staan als die Frans-Duitse as eens zou ophouden te bestaan: aansluiting bij Duitsland, neutraliteit?
Kortom, Nederland heeft minder keus dan Bolkestein suggereert. Daarom strookt een politiek van de kat uit de boom kijken misschien nog het meest met wat het nationale belang nu vergt. Dat is niet hetzelfde als bij de pakken neerzitten, want het is wel zaak zich niet door de ontwikkelingen te laten verrassen.
NRC Handelsblad van 28-02-1995, pagina 9