Nederland als broedende hen
Een nieuw woord is onze politieke woordenschat binnengeslopen: herijking. Het heeft nu ook de regeringsverklaring van het kabinet-Kok bereikt, die spreekt over de herijking van de internationale positie van Nederland. Minister Pronk spreekt zelfs, in het maandblad Internationale Samenwerking (september 1994), van een ‘totale herijking van het buitenlands beleid’.
Dat is nogal wat, maar voordat we daar een oordeel over willen uitspreken, doen we er goed aan terug te keren tot de bronnen. Wat betekent herijking! Van Dale helpt ons niet veel verder. Dus kijken we naar wat dit woordenboek over ijken te zeggen heeft. Dit:
‘Meet- en weeginstrumenten toetsen aan de gestelde eisen, ze indien nodig en mogelijk daaraan doen beantwoorden.’ Herijken betekent dus: die instrumenten opnieuw toetsen, dat wil zeggen: aan de gewijzigde eisen of omstandigheden, en ze daaraan doen beantwoorden. Op de politiek overgebracht, betekent het dat de politiek getoetst moet worden aan de gewijzigde omstandigheden en, indien nodig en mogelijk, daaraan aangepast.
Op zichzelf niets nieuws dus. Ontegenzeggelijk zijn de omstandigheden waarbinnen de Nederlandse buitenlandse politiek opereerde, de laatste vijf jaar veranderd. De Koude Oorlog is voorbij, de Sovjet-Unie is verdwenen. Daarmee is het gevaar van agressie goeddeels verdampt en is de afhankelijkheid van de Verenigde Staten, tegenwicht tegen de Sovjet-Unie, navenant minder geworden. Daarentegen is het verenigde Duitsland de grote macht in Europa geworden.
Het is duidelijk dat, in deze gewijzigde omstandigheden, een buitenlandse politiek niet kan doen alsof er niets aan de hand is en de zaken niet op de oude manier kan voortzetten. Herijking is dus nodig. Herijking is trouwens wat een politiek voortdurend moet doen, want de omstandigheden veranderen voortdurend. Maar de veranderingen sinds 1989 zijn wel heel dramatisch.
Dit geconstateerd hebbend, mogen we wel een paar vragen stellen. Is het verstandig iets wat vanzelfsprekend zou moeten zijn zo van de daken te roepen? De wereld gaat gedurende de Nederlandse herijkingsoperatie, die ruim een jaar moet duren - de regeringsverklaring spreekt van 1996 - rustig (of niet rustig) door; zal zich dus niet storen aan een mediterend Nederland. Integendeel, de kans is groot dat zij minder rekening zal houden met het Nederlandse standpunt, onder het argument: jullie hebben toch geen standpunt, want jullie zijn je politiek immers aan het herijken?
Als dat zo is, dan is het niet langer de vraag of Nederland zich, na het prestigeverlies dat het de laatste jaren geleden heeft (waarvan de mislukte kandidatuur-Lubbers het laatste voorbeeld was), al dan niet gedeisd moet houden. Het is de buitenwereld zelf die, althans gedurende het jaar dat de Nederlandse hen zit te broeden, Nederland niet als geldige gesprekspartner kan beschouwen.
Nu kan er een beroep gedaan worden op het precedent van president Bush, die, begin 1989 aan het bewind gekomen, zei dat hij eerst een paar maanden nodig had om de Amerikaanse buitenlandse politiek aan een herziening te onderwerpen. Ook dat was enigszins weltfremd; maar ja, het verschil is dat de wereld meer op Amerika zit te wachten dan op Nederland.
Tweede vraag: als zo'n herijkingsoperatie nodig is, kan zij dan niet beter vóór het aantreden van een nieuw kabinet uitgevoerd worden dan erna? Tijdens de rit immers liggen de interne machtsverhoudingen vast en kunnen er meestal geen ingrijpende veranderingen in het moeizaam bereikte evenwicht tussen de regeringspartijen meer doorgevoerd worden.
Dat geldt vooral wanneer het het doel van de herijking is, zoals de regeringsverklaring zegt, ‘niet alleen de prioriteiten voor het buitenlands beleid in brede zin opnieuw vast te stellen, maar evenzeer om de instrumenten van internationaal beleid in onderlinge samenhang toe te passen; zowel beleidsmatig en organisatorisch als financieel’. Verwacht mag worden dat iedere nieuwe minister extra zal opletten dat niet aan zijn territoir geknabbeld zal worden.
Daar komt bij dat de ministers om wie het te doen is - Van Mierlo, Pronk en Voorhoeve - waarschijnlijk, als we tenminste afgaan op wat ze vroeger geschreven en gezegd hebben, verschillende ideeën hebben over de nieuwe prioriteiten voor het buitenlands beleid. Dat kan het komende jaar nog een aardig gevecht worden, waarbij niet alleen de onderlinge machtsverhoudingen tussen de partijen, maar ook de zenuwen van de betrokken bewindslieden op de proef gesteld zullen worden.
Blijkens de regeringsverklaring heeft het kabinet al gekozen voor ‘een sterke oriëntatie op Europa’ (ook op veiligheidsgebied), en meer in 't bijzonder op ‘landen waarmee wij nauw verweven zijn, zoals Duitsland en België’. Maar minister Pronk lijkt zich van deze prioriteit weinig aan te trekken, want in het eerder geciteerde interview noemt hij als voorbeeld van landen wier belangen mede bepalend moeten zijn voor het Nederlandse belang: ‘de partners in de Derde wereld’. Wie zijn die partners? of bedoelt hij de hele Derde wereld?
Het is overigens niet uitsluitend tussen de drie ministers dat de verschillen in beleidsvisie en daaruit voortvloeiende organisatorische veranderingen uitgevochten zullen worden. Aan de zijlijn staat als machtige waakhond Bolkestein, wiens kijk op Europese en wereldzaken nogal verschilt van die van respectievelijk Van Mierlo en Pronk.
Gegeven deze objectieve en subjectieve beletselen, mogen onze verwachtingen omtrent het resultaat van de herijking niet te hoog gespannen zijn. Het beste wat ervan verwacht kan worden is een hutspot van Europese, Atlantische en universalistische doelstellingen, waaruit ‘prioriteiten en posterioriteiten’, die het regeerakkoord had beloofd, moeilijk te destilleren zullen zijn. Meer van hetzelfde dus.
NRC Handelsblad van 06-09-1994, pagina 9