Drees over Colijn
Op 18 september is het vijftig jaar geleden dat Hendrikus Colijn overleed. We mogen hem dus nog herdenken. En iemand die in de jaren '20 en '30 vijf kabinetten heeft geleid en onbetwist de belangrijkste Nederlandse politicus van het interbellum was, is het herdenken waard - wat men ook van zijn beleid mag denken.
Over 't algemeen is het oordeel over dat beleid negatief. Hij, meer dan iemand anders, wordt verantwoordelijk gesteld voor de crisis van de jaren dertig, die in Nederland bijzonder hard toesloeg. Ja, hij is min of meer de personificatie van die vooroorlogse tijd, die ook om andere redenen dan die crisis verguisd wordt.
Zelfs de nederlaag van mei 1940 is hem in de schoenen geschoven. Voor velen was die nederlaag het bewijs dat het vooroorlogse establishment had gefaald en dat politieke vernieuwing geboden was. Misschien was dat laatste ook zo, maar zelfs het gezondste Nederland zou niet opgewassen zijn geweest tegen de militaire overmacht van Duitsland.
Bijna zeker is dus het gangbare oordeel over Colijn onrechtvaardig. Niet dat Colijn over de hele linie de wijze staatsman is geweest die een aanbiddende achterban, overigens hierin gevolgd door anderen, destijds van hem maakte. Maar al de ellende van een periode kan niet één persoon ten laste worden gelegd - hoezeer ook een volk behoefte heeft aan een zondebok.
En onrechtvaardig is het zeker dat, terwijl de Tweede Kamer allerlei zalen heeft genoemd naar minder belangrijke politici - tot aan de stalinist Marcus Bakker toe -, zij Colijn zelfs geen spreekkamertje waardig heeft geacht. Hij mag misschien autoritair zijn geweest, hij heeft het parlementaire spel altijd volgens de regels gespeeld en was zeker een beter dualist dan de tegenwoordige bewindslieden.
Maar het is hier niet de plaats om het laatste woord over Colijn te spreken. Zelfs de historici doen dit niet. Het laatste boek over hem, dat dit jaar verscheen, heet niet meer dan Bouwstenen voor een biografie, bijeengebracht door een aantal geschiedkundigen.
Laat ik hier ook een bouwsteentje bijdragen. Het dateert overigens al van 1969 en is niet van mij, maar van de oude heer Drees, minister-president van 1948 tot 1958, met wie de toenmalige Nieuwe Rotterdamse Courant honderd jaar na Colijns geboortedag (22 juni 1869) een interview had over Colijn. Drees immers, die van 1933 af lid van de Tweede Kamer was geweest, had Colijn van nabij meegemaakt - als politiek tegenstander wel te verstaan, maar dat maakt zijn oordeel des te interessanter.
Drees meent, overigens met vele anderen (onder wie Colijns geestverwant dr. J. Zijlstra), dat Colijn ‘te lang de devaluatie van de gulden tegengehouden’ heeft. ‘Daardoor duurde de werkloosheid in ons land langer dan in andere landen.’ Maar ‘Colijn voelde de devaluatie als een onwaardige daad’. We mogen eraan toevoegen: ook als een onrechtvaardige daad, en wel tegenover de vele kleine spaarders. Er zat dus wel degelijk een moreel element in zijn hardvochtig beleid.
Bovendien genoten, aldus Drees, ‘de crisisopvattingen van economen van die tijd als Keynes onvoldoende bekendheid in de leidende kringen uit die jaren’. Zelfs Drees' partij, de SDAP, nam daar pas laat kennis van. Hoe dan ook, ‘het was dus bepaald niet de fout van Colijn alleen’.
Was Colijn wel een democraat? ‘Op een wat onbestemde manier wilde hij een krachtiger regeringssysteem krijgen. Maar hij was beslist niet voor de invoering van een dictatuur’, en ‘hij heeft nimmer, zoals Abraham Kuyper (minister-president van 1901 tot 1905), de behoefte gevoeld in te grijpen in het ressort van zijn collega's. Kuyper was van oordeel dat hij het voor het zeggen moest hebben. Dat is bij Colijn niet zo geweest.’
In de eerste maanden van de Duitse bezettingstijd heeft Drees ‘goed persoonlijk contact’ met Colijn gehad. Hij heeft hem toen leren kennen als ‘volstrekt anti-nazi’ en ‘volstrekt gekant tegen elke vorm van collaboratie met de Duitsers gedurende de bezetting. Hij wilde geen politieke veranderingen bevorderen tijdens de bezetting. Dat er met de Duitsers geen overeenstemming viel te bereiken, was hem zeer wel duidelijk (...).’
Maar hoe zit dat dan met de beruchte brochure die Colijn kort na mei 1940 schreef: Op de grens van twee werelden, waarin hij zich leek neer te leggen bij een Duitse hegemonie op het Europese vasteland? Voor Drees is die brochure ‘altijd wel een beetje een probleem gebleven’. Colijn had haar overigens al grotendeels vóór mei 1940 geschreven (wat de zaak er niet noodzakelijkerwijs beter op maakt). ‘Het lijkt me dat hij de brochure mede geschreven heeft in een sfeer van ontstemming over de werking van de Nederlandse democratie.’
Nu, die ontstemming bestond ook bij anderen, zoals de Nederlandsche Unie. Die trok er, anders dan Colijn, de conclusie uit dat Nederland al tijdens de bezetting zijn politieke systeem moest veranderen. En zij wist in korte tijd ruim een miljoen aanhangers te winnen (die grotendeels - dat is waar - om andere redenen dan de wil tot politieke vernieuwing lid werden). Ook onder Londense Nederlanders heerste die stemming. Kortom, Colijn was niet de enige die ontevreden was over de werking van het vooroorlogse stelsel.
En ook was Colijn, in dat voorjaar van 1940, niet de enige die berustte in een Duitse hegemonie. De leiding van de Nederlandsche Unie deed dat ook, in mindere of meerdere mate. Voor Colijn gold dan nog enigszins het excuus dat voor hem, zoals voor meer mannen van zijn leeftijd, met de Duitse overwinning een wereld was ingestort. Maar hij heeft zich spoedig hersteld van de lapsus die publikatie van die brochure ontegenzeggelijk was.
Wat beschouwt Drees als de grootste verdienste van Colijn? ‘Zijn duidelijk verzet tegen het nationaal-socialisme in de moeilijke jaren die we reeds vóór de Tweede Wereldoorlog doormaakten. Het is mede aan hem te danken geweest dat de NSB in ons land in aanhang achteruitging.’ Er is een ‘sterke man’ nodig - of iemand die, zoals Colijn, althans de indruk gaf een sterke man te zijn - om het fascisme de wind uit de zeilen te nemen.
NRC Handelsblad van 14-06-1994, pagina 9