Schok der herkenning
In Leiden waren we met z'n vieren, drie juristen en een theoloog, lid van het dispuut voor uiterlijke welsprekendheid ‘Exercendo’, een van de weinige gezelschappen in het studentencorps waar de reflectie heerste (het dispuut vertoonde zich dan ook nooit op Sociëteit Minerva).
In maart 1944 vierden we, in clandestiniteit, het eeuwfeest van het dispuut, op een kamer aan de Nieuwe Rijn. Een van ons hield een inleiding. Die ging over de Russische filosoof Leo Sjestov (1866- 1938). Ik had van hem nog nooit gehoord, maar was zo gegrepen door die inleiding dat ik onmiddellijk, antiquarisch, het enige werk van hem dat in het Nederlands vertaald was kocht: Crisis der zekerheden (1934), een bundel opstellen over Pascal, Dostojevski en Husserl.
Een paar maanden geleden overleed onze theoloog, en drie dagen vóór de kortste dag van het jaar droegen wij een van de juristen ten grave. Hij had in de lange maanden van zijn ziekte zijn eigen uitvaartdienst tot in de puntjes geregeld. Ook de teksten op het vel dat ons tijdens de dienst werd uitgereikt, waren kennelijk door hemzelf uitgekozen.
Eén ervan gaf mij een schok van herkenning. Hij luidde: ‘Jezus zal in doodsstrijd zijn tot aan het einde der wereld; in die tijd mogen wij niet slapen.’ Onze theoloog had die tekst geschreven in een boek dat hij zijn nu overleden vriend en zijn vrouw bij hun huwelijk had gegeven.
Maar waarom die schok der herkenning? De tekst was het motto bij een van de opstellen van Sjestov in het boek dat ik bijna vijftig jaar geleden gekocht had. Het opstel ging over Pascal, en het motto was van Pascal. Het zou mij niet verbazen als ook de twee dit jaar overledenen die avond in maart 1944, toen onze vriend zijn inleiding over Sjestov hield, een licht was opgegaan en als we hier, op de begrafenis van een hunner, er een weerschijn van zagen.
Het is geen opwekkend motto, maar noch Pascal noch Sjestov is dan ook een opwekkend denker. Wat bedoelt Pascal er, volgens Sjestov, mee? Kort gezegd: dat de mensen zekerheid zoeken, maar dat die zekerheid tot aan het einde der tijden niet te vinden is. Maar dat wil de kerk niet weten. Petrus sliep terwijl Jezus in de hof van Gethsemané in doodsstrijd was, maar op die slapende Petrus is de kerk gebouwd.
Of in Sjestovs woorden: ‘Derhalve kan, naar het ondoorgrondelijk raadsbesluit van de Schepper, Gods stedehouder op aarde slechts hij zijn die zo vast kan slapen, die zoveel vertrouwen heeft in de rede, dat hij zelfs dan niet wakker wordt wanneer hij in het visioen van een nachtmerrie God verloochent.’ (Want Petrus zou die nacht in Gethsemané ook driemaal loochenen Jezus te kennen.)
Sjestov, wiens eigenlijke naam Lev Izaakovitsj Sjvartsmann was, kon onmogelijk - het blijkt hieruit - een traditionele gelovige zijn geweest. Zijn God is dan ook, zoals R.F. Beerling in een na de oorlog verschenen boekje over Sjestov schrijft, ‘geen regel, maar een gril, een metafysische onberekenbaarheid, een absurditeit’. En van zichzelf had hij gezegd: ‘Ik geloof niet, het is een van mijn zwakheden.’
Waarom had onze overleden vriend deze tekst uitgezocht voor zijn uitvaart? We kunnen het slechts vermoeden. Hij was lange tijd actief lidmaat van de Nederlandse Hervormde kerk geweest, maar was daar op een goed ogenblik uitgelopen. Hij vond er de sfeer te gezapig. De mensen wilden niet wakker geschud worden. Ze bleven liever, als Petrus, slapen. De dominee die in de uitvaartdienst voorging, had hij dan ook uitdrukkelijk gevraagd als vriend, niet als predikant, te spreken.
Maar er kwam nog een schok der herkenning. Zijn oudste dochter sprak, en zij citeerde een regel van Euripides: ‘Wie weet of niet het leven sterven is, en sterven leven?’ En ook dat herkende ik onmiddellijk als een motto bij een van Sjestovs opstellen, ditmaal over Dostojevski: ‘De overwinning der evidenties.’ Ook hier weer die directe herinnering aan die avond in maart 1944.
Ook deze woorden van Euripides - die Plato overigens in een van zijn dialogen Socrates laat herhalen - halen alle zekerheid, alle evidenties, omver; en zij zijn een passend motto voor een opstel over de Dostojevski van de Memoires uit het sousterrain, wiens vijand het ‘tweemaal twee is vier’ was.
Is het toeval dat een week na die begrafenis ik, in de Volkskrant van verleden zaterdag, in een artikel van Arnold Heumakers over E.M. Cioran ‘de - nu vergeten - Russische denker Leo Sjestov’ als een van de voorgangers van die Frans-Roemeense filosoof van het ‘uitzichtloze pessimisme’ genoemd zag?
Het is waar: deze tijd stelt ons voor meer onzekerheden dan waaraan we de laatse halve eeuw gewend waren. In dezelfde Volkskrant schrijft Piet Vroon: ‘Bij gebrek aan een collectieve vijand (Koude Oorlog) zullen we de kwaaie pier in eigen kring gaan zoeken. En dan stort de boel in en valt het land uit elkaar; denk aan België, Joegoslavië, de USSR. De vraag is niet of dat gebeurt, maar wanneer.’
En staatssecretaris Wallage, kroonprins van de PvdA, vreest, in een interview met Trouw van dezelfde zaterdag, ‘de opstand van de belastingbetaler’. Als die uitbreekt, ‘dan spat de boel echt uit elkaar’. In zo'n sfeer is het begrijpelijk dat de pessimist Cioran opgeld doet.
Maar de onzekerheden waar Sjestov het over heeft, zijn existentiëler van aard dan degene waarop Vroon en Wallage doelen. Zij zijn inherent aan het leven zelf. En anders dan Cioran laat Sjestov ons nog hoop. Ook in de door hem als motto gebruikte woorden van Pascal en Euripides klinkt nog hoop. Zolang er onzekerheid is, is er immers nog hoop.
NRC Handelsblad van 28-12-1993, pagina 11