Duitsland en Europa
Er bestaat een zekere samenhang tussen het einde van de Koude Oorlog en het verdrag van Maastricht. Het laatste had mede de bedoeling om het acquis européen - dat wat in ruim veertig jaar bereikt was op het gebied van Westeuropese samenwerking - te vrijwaren voor de gevolgen van het einde van de Koude Oorlog. Dat was niet zo'n vreemde gedachte. Het acquis européen was immers ontstaan in de Koude Oorlog, was er misschien wel de vrucht van; en nu de Koude Oorlog voorbij was en de gevolgen van dat einde hier en daar bijna revolutionair waren - zo was Duitsland plotseling veel groter geworden - zou het niet ondenkbaar zijn geweest dat het streven naar Westeuropese eenheid onder zware druk zou komen te staan.
Dat het werk aan die Westeuropese eenheid inderdaad niet rimpelloos voortgezet kon worden, bleek uit de reacties op Maastricht in Denemarken, Frankrijk en Engeland, die bewerkstelligden dat het verdrag een jaar later in werking trad dan was beoogd. Zelfs in het brave Nederland werden stemmen gehoord die zich afvroegen of er geen gebieden waren, zoals buitenlandse zaken of cultuur, die behoed moesten worden voor de greep van Brussel, dus nationaal moesten blijven. Het zou een wonder zijn als er niet ook in Duitsland zulke reacties zouden zijn geweest. Zij zijn dan ook gekomen, zij het wat later dan in andere landen misschien. De vrees dat de D-mark, symbool van Duitslands welvaart, opgeofferd zou worden aan ‘Europa’, was daar het eerste symptoom van; maar de beslissing dat de Europese bank in Frankfort gevestigd zal worden, heeft die vrees voorlopig gesust.
Van principiëler betekenis is de kritiek die de Beierse minister-president, Edmund Stoiber, onlangs op de Europese politiek van de bondsregering heeft geuit. De gedachte dat de Duitse identiteit in een Europese identiteit zou kunnen opgaan verwierp hij. Ook verzette hij zich tegen het ontstaan van een Europese bondsstaat, en ten slotte wilde hij het Europese integratieproces, waar hij op zichzelf niet tegen was, verlangzamen.
Vrij onschuldige geluiden, maar in het buitenland werden onmiddellijk bezorgde gezichten getrokken. Hoe betrouwbaar was Duitsland nog wel? Blijkbaar mag Duitsland zich nog steeds niet alles veroorloven wat bij de andere landen heel normaal wordt gevonden. Een principieel debat over de toekomst van de Europese eenheid is heel normaal, en daar horen zulke vragen bij als Stoiber stelde. Maar als een Duitser ze stelt, dan worden er allerlei duistere motieven achter gezocht.
Maar ook in Duitsland zelf bleek niet iedereen gesteld op een principieel debat. Bondskanselier Kohls voldoening over het binnenhalen van de Europese bank werd door Stoibers opmerkingen vergald. Heiner Geissler, oud-secretaris-generaal van de CDU (en geen vriend van Kohl overigens), sprak zelfs van ‘hoogverraad’. (Waarom moeten Duitsers toch zo vaak in aan hysterie grenzende termen spreken?)
Donderdag vond in de Bondsdag een debat plaats naar aanleiding van Stoibers steen in de vijver. En wat bleek? De heren waren het eigenlijk niet zo heel erg met elkaar oneens. Kohl vermeed het de begrippen ‘bondsstaat’, ‘statenbond’ of ‘statenverbond’ (de term die het Constitutioneel hof had gebruikt in zijn uitspraak over Maastricht) te gebruiken. ‘Niemand wil een Europese eenheidsstaat’, zei hij. En niemand weet precies hoe de Europese Unie er per slot van rekening uit zal zien.
Nu, dat zei Stoiber, die eveneens in de Bondsdag sprak, ook: ‘Europa kan men niet besluiten, het moet groeien.’ De verdenking ligt daarom voor de hand dat de oorzaak van de woede tegen Stoiber niet zozeer lag in wat hij had gezegd als wel in het feit dat hij het gezegd had. Daardoor immers had hij bij Duitslands partners onrust gewekt.
Nu moet er onmiddellijk aan toegevoegd worden dat het Stoiber, met zijn opmerkingen, niet te doen was geweest om een pricipieel debat te ontketenen. Bij hem waren minder verheven motieven in het spel: hij hoopte er enige wind uit de zeilen van de Republikaner mee te halen, want die nationalistische partij zou wel eens bij de verkiezingen van het volgend jaar zijn CSU van haar absolute meerderheid kunnen beroven.
Maar op zichzelf tast dit de intrinsieke waarde van Stoibers argumenten niet aan. Zolang landen als Frankrijk en Engeland - om van Spanje of Griekenland niet te spreken, maar laten we ons tot de groten beperken - er niet over piekeren hun zeggenschap over eigen buitenlandse en veiligheidspolitiek met anderen te delen, is het praten over een Europese bondsstaat of federatie vrij zinloos - en meer heeft Stoiber in feite niet gezegd.
Toch wel: hij zei ook dat uitbreiding van de Europese Gemeenschap of Unie voorrang moet hebben boven verdieping. De Oosteuropese landen mochten niet in de steek gelaten worden, moesten zelfs nu al mee mogen spreken over buitenlandse politiek, controle aan de buitengrenzen en drugsbestrijding. ‘Beieren als grensland heeft dat nodig’, zie hij. Dat zijn op zichzelf heel honorabele wensen, waarvan niet valt in te zien waarom ze onbespreekbaar zouden moeten zijn.
Is het omdat het een Duitser is die deze en dergelijke vragen stelt en wensen uit, dat ze niet op hun merites beschouwd en verdacht gemaakt worden? Zo ja, dan wordt Duitsland nog steeds niet als een normaal land beschouwd, en als dat zo is, dan is elke Europese eenheid waarvan Duitsland deel uitmaakt - en zonder Duitsland is geen enkele Europese eenheid denkbaar - bij voorbaat tot mislukking gedoemd.
NRC Handelsblad van 16-11-1993, pagina 11