Voorspellen - achteraf bezien
Voorspellen is moeilijk - vooral wanneer het de toekomst betreft. Zo luidt een langzamerhand wat afgezaagde grap. Maar er zijn graden in moeilijkheid. Het gemakkelijkst is te voorspellen dat iets zal gebeuren. Moeilijker wordt het wanneer het om het hoe en het wanneer gaat.
Amalrik (Haalt de Sovjet-Unie 1984?) en Carrère d'Encausse (L'empire éclaté) zijn niet de eersten die het einde van de Sovjet-Unie voorspeld hebben. George Kennan heeft al in 1947 voorspeld dat, als we maar geduld hadden, we het zouden beleven dat de Sovjet-Unie aan haar eigen tegenstellingen ten onder zou gaan.
Het is dus niet billijk te beweren dat de hele sovjetologie of kremlinologie gefaald heeft. Mr. F.J.M. Feldbrugge, hoogleraar in Oosteuropees recht te Leiden, stuurde mij onlangs de handelingen van een congres dat in augustus 1985 in Zwitserland was gehouden en waaraan meer dan duizend sovjetologen hadden deelgenomen.
Oorspronkelijk was het thema van dit congres ‘De val van het Sovjetrijk’ getiteld, maar dat werd toch iets te provocerend gevonden, en dus werd het: ‘De Sovjet-Unie en de uitdaging van de toekomst’ - en dat terwijl het Westen zich al jarenlang tot taak had gesteld de neergang van het Sovjetrijk op zo'n manier te begeleiden dat dit proces niet uit de hand zou lopen of, zoals dit in het toenmalige jargon heette, ‘to manage the decline of the Soviet empire’.
In augustus 1985, toen dat congres gehouden werd, was bij velen de hoop ontstaan dat dit Gorbatsjov, die net een paar maanden aan de macht was, zou lukken. Van die hoop blijkt overigens niet veel in de inleidingen op dit congres. Slechts één inleider, Peter Wiles, meende dat Gorbatsjov ‘werkelijk een nieuwe bezem’ was, terwijl een ander, Jerry F. Hough, zelfs de opvatting kapittelde dat het sovjet-systeem niet in staat zou zijn zichzelf te hervormen.
De rest was evenwel sceptisch tot pessimistisch op dit punt. Van de grootste vooruitziendheid getuigde Richard V. Burks, die geloofde dat er een grote kans was op een crisis van aardverschuivingsproporties, die dan ook tot een verandering van regime zou leiden. Zijn analyse benaderde nog het meest het scenario zoals dit zich in de jaren na 1985 werkelijk zou voltrekken.
Dit wat de voorspellingen betreft. Terugblikken is gemakkelijker, en dat doet het Amerikaanse tijdschrift The National Interest, dat in zijn voorjaarsnummer 1993 het thema ‘The Strange Death of Soviet Communism’ behandelt, maar daarbij tegelijkertijd de rol van de sovjetologie kritisch onderzoekt.
Bekende namen, zoals Richard Pipes en Robert Conquest, hebben aan dit nummer meegewerkt, maar de meeste aandacht lijkt de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 27 oktober, waaraan ik een en ander ontleen (het desbetreffende nummer van The National Interest heb ik zelf niet gelezen), aan de bijdrage van een zekere Martin Malia te wijden. Deze, getiteld ‘De fatale logica’, komt hierop neer (ik volg nu de FAZ):
Het sovjet-systeem heeft van het begin af aan Potemkin-achtige trekken gehad. Die hypocrisie was zijn grondslag, en het schijnkarakter van zijn buitensporig symbolische politiek was een van de middelen waarmee het zijn leven rekte. Veel waarnemers hebben dit illusionaire toneel voor de werkelijkheid gehouden, wat te gemakkelijker kon omdat het ook de bevolking zelf vermocht te mobiliseren.
Maar toen bestond de sovjetologie nog niet. Zij begon pas in 1945, en wel als een historische discipline. Langzamerhand echter begon zij met modellen te werken, eerst met de totalitarismetheorie, die rekening hield met de uniciteit van de communistische machtsorganisatie.
Omstreeks het midden der jaren '60 - toen deze theorie als instrument van de Koude Oorlog begon te worden gediskwalificeerd - maakte zij langzamerhand plaats voor sociologische en economische moderniseringstheorieën. Daarmee ging ook het besef van de uniciteit van het sovjet-model verloren.
Men begon de sovjet-maatschappij aan de hand van de gangbare westerse maatschappijmodellen en hun ontwikkelingsscenario's te analyseren, en zo heeft men de bijzonderheid van het sovjet-communisme uit het oog verloren. Ja, de sovjetmaatschappij werd niet als wezenlijk verschillend gezien van de westerse. Ze was dus, in deze optiek, hervormbaar. Maar dat niet alleen: omdat de mogelijkheid van het einde van de eigen maatschappij niet onder ogen werd gezien, behoorde het einde van de sovjet-maatschappij evenmin tot de overwogen mogelijkheden.
Zoals gezegd: deze analyse, hoe interessant ook (waarbij het overigens niet helemaal zeker is waar Martin Malia en waar de FAZ aan het woord is), geldt niet voor alle sovjetologen. Voor de meeste inleiders op het congres in 1985 in elk geval niet. Maar dat de generatie van de jaren '60, die nog grotendeels onze universiteiten bevolkt, over het algemeen niet veel heeft bijgedragen aan onze kennis van de Sovjet-Unie, lijkt buiten kijf. (Het Amsterdamse Oost-Europa Instituut was een gunstige uitzondering; het was dan ook gehaat bij die generatie).
We moeten ons hoeden, zegt de FAZ, voor een herhaling of voortzetting van de fout van die generatie, en dat zouden we doen als we de tegenwoordige Sovjet-Unie zouden behandelen alsof zij al een democratie en markteconomie zou zijn - of op weg daarnaartoe. Het is moeilijk je eigen cultuur niet te projecteren op de buitenwereld.
Maar we moeten evenmin de ogen sluiten voor de ware aard van onze eigen problemen. In de ogen van Balcerowicz, ‘vader’ van de Poolse hervorming, en Václav Klaus, de Tsjechische minister-president, heersen - zo zeiden ze op een forum dat twee weken geleden bij Bonn plaatsvond - in West-Europa ook bureaucratisering, overregulering, geïndexeerde verwachtingen, centralisering en gebrek aan vertrouwen in de markt. Brezjnev is dood in Oost-Europa, maar in West-Europa? Dat heeft, volgens Klaus, ook een fluwelen revolutie nodig.
NRC Handelsblad van 05-11-1993, pagina 9