Wie volgt?
Donderdag zond het Humanistisch Verbond een portret uit van mr. Max van der Stoel, minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl (1973-1977) en in het tweede kabinet-Van Agt (1981-1982). Hij had een maand tevoren de dr. J.P. van Praagprijs van het HV gekregen voor ‘zijn enorme inzet voor de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de rechten van de mens’ (zo stond het in de televisiegids).
Het was een sympathiek portret. Sympathiek omdat de persoon Van der Stoel innemend is door de afwezigheid van iedere frase en ieder populariteitsbejag. De hoekigheid en schutterigheid die de man eigen zijn, werken in zo'n portret tot zijn voordeel. Maar sympathiek ook door de manier waarop hij door de televisiemaker benaderd werd. (Dat haal je de koekoek, zal men zeggen, het HV zal niet gauw een van zijn prijswinnaars neerhalen.)
Natuurlijk werd in het portret de nadruk gelegd op 's mans onverdroten ijver voor de mensenrechten, waarvoor hij zich de laatste tien jaar vooral heeft ingezet. De staaltjes van onmenselijkheid - een raar woord eigenlijk, want niets onmenselijks is de mens vreemd - die hij in zijn werk tegengekomen is en waarvan er enkele (de minst erge, mogen we aannemen) werden vertoond, zijn genoeg om minder sterke persoonlijkheden tot neerslachtigheid, ja wanhoop te brengen.
Toen ik dat portret bekeek, dacht ik: wat zullen al die partijgenoten van hem nu zeggen die hem in de jaren dat hij minister was, het leven moeilijk hebben gemaakt, zo niet samengespannen hebben om hem beentje te lichten? In de film zinspeelde hij zelf - zonder wrok en zonder leedvermaak, eerder met een zekere voldoening - erop dat er mensen waren die hem indertijd kritiseerden, maar nu prezen.
Hij noemde geen namen, maar iedereen die enigszins thuis is in het Nederlandse Jeruzalem, weet dat André van der Louw een van de complotteurs was die Van der Stoel kwijt wilden - de man die nu Wim Kok de nek wil omdraaien. Maar Van der Louw was de enige niet. De hele meute van Nieuw Links zat achter Van der Stoel aan. Waarom? Omdat de man voorstander van de NAVO was, de DDR niet wilde erkennen, te weinig voor de mensenrechten opkwam in Latijns Amerika en te veel in het Oostblok, kortom allerlei standpunten verdedigde die nu, twintig jaar later, hun juistheid hebben bewezen.
Het was in feite alleen minister-president Den Uyl die hem in die jaren sauveerde. Maar ook dat ging niet van harte. In een terugblik op zijn regeerperiode gaf hij eens hoog op van minister Pronk, de lieveling van Nieuw Links, terwijl hij van Van der Stoel zei: ‘Je kunt zeggen wat je wilt van Van der Stoel, maar...’ (en daarop volgde een lofrede op Van der Stoels opkomen voor de mensenrechten, alsof dat het enige thema van buitenlandse politiek is). Het was meer een excuus dan een compliment.
Blijkbaar vond hij na zijn aftreden het nog nodig Nieuw Links, met zijn weltfremde ideeën, te paaien - hoewel dit het tweede kabinet-Den Uyl, ondanks de grote overwinning van 1977, onmogelijk had gemaakt. Den Uyl is altijd meer tacticus dan strateeg geweest - en niet altijd even handig tacticus.
Of geloofde hijzelf ook een beetje in die ideeën van Nieuw Links? Zeker vond hij het als minister-president belangrijker een week lang Tanzania - waar een waanzinnig socialistisch experiment werd uitgevoerd, dat dan ook grandioos mislukt is - te bezoeken dan enig land waarmee 's lands belangen nauwer verbonden waren.
Dáár lagen de prioriteiten van zijn hart, en daarmee heeft hij, naar nu blijkt, hetzij als tacticus hetzij als strateeg, zijn partij (om van het land niet te spreken) meer kwaad dan goed gedaan. De geestelijke verwarring waarin die partij nu verkeert, is, behalve aan de algemene malaise der sociaal-democratie, ook toe te schrijven aan de prioriteiten waarmee Den Uyl haar heeft opgescheept.
Van der Stoel daarentegen is altijd iemand geweest die zijn prioriteiten veel beter in evenwicht had (en daarvoor dan ook tijdens zijn ministerschap meer door oppositie dan door eigen partij werd gesteund). Wat dat betreft lijkt hij op Wim Kok, wiens positie dan ook ijverig door partijgenoten wordt ondergraven. Als mensen als Kok en Van der Stoel die partij niet achter (?) zich hadden, zouden heel wat meer mensen bereid zijn op de PvdA te stemmen dan het er nu naar uitziet.
Nu wordt Kok verweten (onder anderen door Mansholt) dat hij geen charisma heeft. Nu dat klopt: dat heeft Van der Stoel ook niet. Hoe diep is een partij gezonken die het niet van de betrouwbaarheid van haar leiders moet hebben, maar van hun charisma! Zelfs een intelligent man als het Kamerlid Van Traa prees in een gesprek in Vrij Nederland, Den Uyls warmte als zijn gedenkwaardigste eigenschap. Maar terug naar Van der Stoel en zijn critici van weleer. Zouden deze laatsten, voor zover zij tot het inzicht zijn gekomen dat hij meestal gelijk heeft gehad, dit hem ook te kennen hebben gegeven? Hebben zij met zoveel woorden gezegd: jij had gelijk en wij niet? En hebben zij zich voor hun kritiek van toen verontschuldigd? In het openbaar, voor zover ik weet, in elk geval niet.
Met één uitzondering. In Het Parool van 2 juli schrijft Journaille (schuilnaam van Jan Vrijman), die ook Van der Stoels televisieportret heeft gezien, dat hij deze altijd het type van de ‘wijsneuzige, betweterige, droogstoppelige sociaal-democraat met het opgestoken vingertje’ had gevonden (wat vond hij dan van Den Uyl en Pronk, die ook met hun vingertje zwaaiden?).
‘De enige keer dat ik met hem aan tafel zat’, schrijft Journaille verder, ‘heb ik een klote-opmerking tegen hem gemaakt, ingegeven door het voorgaande.’ Maar dat beeld is omgeslagen sinds de televisie-uitzending van donderdag. Van der Stoel zal, schrijft hij, dat incident ‘al lang vergeten zijn, dus is het alleen mijn eigen genoegdoening te zeggen dat ik daar spijt van heb’. Wie volgt?
NRC Handelsblad van 06-07-1993, pagina 7