Sociaal-democraat - tot nu toe
Er valt over het interview dat minister Pronk op 23 mei met de IKON (radio) had, nog iets meer te zeggen dan ik hier op 1 juni gedaan heb. Het is niet mis wanneer een minister van ontwikkelingssamenwerking zegt dat hij er eigenlijk niet zo genteresseerd in is hoe het nu, in een wereld van geweld en onrecht, met de ontwikkelingshulp moet en dat hij vredesbeleid op dit ogenblik belangrijker vindt dan ontwikkelingsbeleid.
Maar laat ik, ter voorkoming van misverstanden, de desbetreffende passages van het interview letterlijk citeren. Op de vraag van de interviewer hoe ontwikkelingshulp ingezet moet worden in wat Pronk noemt ‘gesloten samenlevingen’, samenlevingen waar mensen van een andere kleur of een ander geloof vervolgd worden, antwoordt hij:
‘Dat is weer de oude vraag. Waarom moet toch ieder gesprek over samenlevingsvormen, over politiek iedere keer weer naar ontwikkelingshulp? Is dat het enige waar u echt in genteresseerd bent?’ De interviewer, kennelijk van zijn stuk gebracht, antwoordt zachtjes: ‘Nee’, en dan gaat Pronk door:
‘Ik ben niet alleen minister van ontwikkelingshulp, ik ben minister van ontwikkelingssamenwerking. Bovendien ben ik politicus. Ik ben politicus die probeert vorm te geven aan beleid voor de Nederlandse samenleving. Ik ben sociaal-democraat - tot nu toe... Ik probeer tot een herijking te komen van sociaal-democratisch beleid.
Ik sta in het kader van een internationaal krachtenveld, probeer daarin mee te spelen, bijvoorbeeld in het kader van de Verenigde Naties. Ik doe ook wat aan ontwikkelingshulp. En iedere keer dat een journalist naar me toe komt of een Tweede-Kamerlid en hoort een aantal voorzichtige noties over het toekomstige beleid, begint hij weer te vragen: hoe zit het dan met die ontwikkelingshulp? Ik ben daar eigenlijk niet zo erg in genteresseerd, en ook niet in deze vraag. (...)
De cesuur van het begin van de jaren '90 komt er eigenlijk, vind ik, op neer dat er veel minder vrede is’ (dan in de veertig jaar daarvóór). (...) Vredesbeleid is eigenlijk op dit moment belangrijker dan ontwikkelingsbeleid. Althans: vredesbeleid moet voorafgaan aan ontwikkelingsbeleid. Ontwikkelingsbeleid is van het allergrootste belang, maar vredesbeleid moet eraan voorafgaan.
‘Je kunt geen ontwikkelingsbeleid voeren wanneer er geen vrede is, en het moet dus aan elkaar worden verbonden. Daarom heb ik ook recentelijk gepleit voor, zeg maar, ontschotting van beleid. Je moet niet alles in hokjes proberen te stoppen: de een doet dit, de ander doet dat.’
Zo'n uitspraak heeft toch wel enkele consequenties. Hoe kan een minister van ontwikkelingssamenwerking zijn ambtenaren blijven inspireren wanneer hij zegt er eigenlijk niet zo erg in genteresseerd te zijn en voorrang te willen geven aan vredesbeleid (wat dit dan ook moge inhouden)? Ja, kan zo iemand wel minister van ontwikkelingssamenwerking blijven?
In elk geval: als inderdaad, zoals Pronk wil, voorrang gegeven moet worden aan vredesbeleid boven ontwikkelingsbeleid, dan is het helemaal niet zeker dat de duizenden ambtenaren en ontwikkelingswerkers, die jarenlang getraind zijn in ontwikkelingssamenwerking, plotseling omgeschakeld kunnen worden op vredesbeleid.
Voor zo'n verlegging van prioriteiten is misschien alles te zeggen, maar zij zou dan wel consequenties hebben voor Pronks medewerkers. Moeten die dan allemaal ontslagen of weggereorganiseerd worden? Of zou het ontwikkelingsbeleid, hoewel minder belangrijk geworden, gewoon doorgaan, omdat we nu eenmaal die gespecialiseerde ambtenaren hebben, die niet ontslagen kunnen worden? Dat laatste zou natuurlijk de omgekeerde wereld zijn: een beleid dat gevoerd wordt omdat er ambtenaren zijn.
Of zou het vredesbeleid dat Pronk bepleit, een nieuw soort ambtenaren vergen? In dat geval zou de bureaucratie alleen maar groter worden: naast het bestaande ministerie van ontwikkelingssamenwerking zou een ministerie voor vredesbeleid komen. Maar Pronk spreekt van ‘ontschotting’ van beleid, een soort integratie dus van ontwikkelingsbeleid met - ja, met wat? Met buitenlands beleid, veiligheidsbeleid, handelsbeleid? Onder een superminister, zoals Den Uyl ambieerde te zijn in het tweede kabinet-Van Agt (1981-1982)?
Interessant is ook Pronks politieke plaatsbepaling: ‘Ik ben sociaal-democraat - tot nu toe.’ Hij twijfelt kennelijk aan de levensvatbaarheid of de relevantie van de huidige sociaal-democratie. Elders in het interview verklaart hij die twijfel nader:
‘De sociaal-democratie weet geen raad met een nieuwe vorm van vervreemding - niet alleen maar de vervreemding van de arbeiders in de vorige eeuw, van hun uitkomsten van hun eigen produktieve arbeid, maar nu de vervreemding van mensen in de eigen samenleving van datgene wat die sociaal-democratie als sociale welvaartsstaat en als politiek systeem heeft voorgehouden.’
Dat systeem, zegt hij, was ‘in belangrijke mate ook redelijk economistisch. Eigenlijk hebben de sociaal-democraten, het kapitalisme, en het communisme ook, die economistische kijk op de samenleving gemeen. De een door middel van herverdeling, de ander door middel van economische groei. Dat zou dan conflicten binnen de samenlevingen kunnen overwinnen, en dat blijkt dus niet het geval te zijn. De mensen grijpen terug op de oude tegenstellingen; die zijn niet economisch, maar cultureel, religieus, nationalistisch van karakter.’
Met andere woorden: socialisme en liberalisme hebben geen antwoord meer op de uitdagingen van deze tijd. Ook de sociaal-democratie niet, want die ‘is nog niet echt open, ze is nationalistisch van karakter, ze is niet wereldwijd’. Inderdaad, de verzorgingsstaat, pronkstuk van de sociaal-democratie, bindt de burger met talloze vezelen aan de nationale staat, is dus - ongewild - nationalistisch.
Pronk heeft dus, wat dat betreft, gelijk. Dit probleem interesseert hem kennelijk meer dan ontwikkelingsbeleid. Terecht - maar kan hij dan nog minister van ontwikkelingssamenwerking blijven? En voorman van een partij waarin hij eigenlijk niet meer gelooft?
NRC Handelsblad van 04-06-1993, pagina 9