Politicologen aan de macht!
‘Pogingen om het Nederlands beleid te verklaren aan de hand van zogenaamde constante factoren (onze maritieme gerichtheid, ons neutralisme of ons internationale idealisme) zijn wetenschappelijk niet behulpzaam.’ Aldus luidt een van de stellingen die prof. dr. J.G. Siccama zijn studenten voorlegde aan het begin van een college in het Instituut Clingendael, waaraan hij als hoofd van de afdeling onderzoek verbonden is.
Wetenschappelijk niet behulpzaam? Zijn er geen andere criteria dan de wetenschap op grond waarvan de behulpzaamheid van een theorie uitgemaakt kan worden? Misschien is die theorie van de constanten politiek behulpzaam. Misschien is zij zelfs historisch behulpzaam. Meer dan een hulpmiddel pretendeert zij inderdaad niet te zijn.
Dat zou mijn eerste reactie zijn als ik uitsluitend kennis had genomen van die stelling, dus zonder de toelichting die M.J. Hijmans, een van Siccama's toehoorders, erbij geeft in zijn artikel over Clingendael in De Groene Amsterdammer van 14 april, waaraan ik een en ander ontleen.
De toelichting luidt als volgt (en nu zijn het Hijmans' woorden ): ‘Het stokpaard van Heldring en Kosman om de Nederlanders als koopman/dominee af te schilderen is volgens Siccama wetenschappelijk totaal onhanteerbaar: je kunt onmogelijk allebei tegelijk zijn, en wanneer ben je dan het een en wanneer het ander?’
Hier word ik direct aangesproken over die stelling, maar aangezien ik Siccama's precieze woorden niet ken, kan ik er slechts in algemene zin op reageren. Zeker heb ik de stijlfiguur koopman/dominee wel eens gebruikt ter verklaring van het Nederlandse beleid. Misschien heb ik haar zelfs gentroduceerd (hoewel ik dat niet kan nagaan). Maar wanneer heb ik haar voor het laatst gebruikt? Zeker twintig jaar geleden (hoewel ik ook dat niet kan nagaan).
In elk geval vond (en vind) ik dat je een stijlfiguur, die op een bepaald ogenblik een verhelderende functie kan hebben, niet te vaak moet gebruiken, want dan raakt haar nut uitgeput, wordt ze een soort truc. Ik hanteer daarbij journalistieke, geen wetenschappelijke maatstaven. Journalistiek heeft de stijlfiguur koopman/dominee, volgens mij, een zekere verklarende functie gehad. Wetenschap bedrijf ik niet.
Dat je in alle situaties onmogelijk allebei kunt zijn, vind ik een echte politicologenopmerking. De mens is een vat vol tegenstrijdigheden, en waarom kan hij dus niet door twee verschillende, zelfs tegenstrijdige motieven of tradities gedreven worden? Hetzelfde geldt voor het beleid van een staat, dat ook de resultante is van vele, vaak tegenstrijdige invloeden. Maar deze irrationaliteit ontsnapt aan het oog van de meeste politicologen. Misschien willen ze er zelfs geen oog voor hebben, want dan ontsnapt de mens - geen nummer, maar een wezen van vlees en bloed - aan hun wetenschap.
Niet alle politicologen zijn zo. In een artikel in het aprilnummer van Leidraad, het maandblad van het Leidse Universiteits Fonds, wordt van de scheidende hoogleraar in de politieke wetenschappen, dr. H. Daalder, gezegd dat hij ‘zijn verklaringen in de historische ontwikkeling zoekt en minder naar modelmatige verklaringen zoekt.’
Daalder zegt zelf: de geschiedenis ‘is een vak met meer literaire elementen. Het is ook veel meer op zoek naar de vraag hoe actuele ontwikkelingen te verklaren zijn uit het verleden. Ik ervaar bij de huidige politicologie een gebrek aan historische kennis. Volgens mij een groot probleem. (...) Ik had al heel vroeg het gevoel dat ik zou emigreren uit een land waar politicologen de macht zouden hebben.’ Daalder is een politicoloog bij wie ik mij thuisvoel.
Nu schrijft Siccama (althans in de weergave die Hijmans van zijn woorden geeft) niet alleen mij het ‘stokpaard’ koopman/dominee toe. In één adem met mij noemt hij een zekere ‘Kosman’. Wie zou dat toch zijn? Zou daar misschien de Groninger historicus prof. dr. E.H. Kossmann mee bedoeld zijn? Zo ja, dan is de verkeerde spelling van zijn naam niet aan Siccama te wijten, maar aan Hijmans, die, zo hij al ooit van Kossmann gehoord had, niet de moeite heeft genomen de juiste spelling van zijn naam op te zoeken.
Maar als het inderdaad Kossmann is die bedoeld is, dan verbaast het me dat Siccama hem genoemd heeft in verband met het archetypenpaar koopman en dominee. Immers, het was me niet bekend dat Kossmann dit duo ooit als hulpmiddel heeft gebruikt. Dan eerder de historicus prof. dr. J.C. Boogman (hoewel ik ook in zijn werk niet zo gauw een vindplaats zou weten aan te wijzen). Of zou Siccama het levend bewijs van Daalders stelling over ‘een gebrek aan historische kennis’ bij de huidige politicologie leveren?
Hijmans maakt zich overigens aan meer slordigheden schuldig dan de verkeerde spelling van Kossmanns naam. Bij de opsomming van de instituten uit welker fusie het Instituut Clingendael in 1983 is ontstaan, vergeet hij het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken te noemen, terwijl de inbreng ervan in het nieuwe instituut toch niet helemaal verwaarloosbaar was.
Immers, anders dan Hijmans beweert, is het zogenaamde ‘klasje’ van aankomende diplomaten - waarmee de Leergang Buitenlandse Betrekkingen vaak vereenzelvigd wordt (ten onrechte, want dat ‘klasje’ maakte niet meer dan een minderheid van de deelnemers aan die leergang uit) - een erfstuk van dat Genootschap, dat tevens het nog steeds bestaande maandblad Internationale Spectator inbracht.
Die slordigheden zijn niet belangrijk - hoewel voor mij wel een beetje, want ik ben tien jaar aan dat Genootschap verbonden geweest - maar verbazen wel in een weekblad welks hoofdredacteur, Martin van Amerongen, blijkens het wekelijks artikel dat hij in onze krant placht te schrijven, bijzondere prijs stelt op een precieze weergave van de feiten (of hij daarin altijd slaagde is een tweede).
NRC Handelsblad van 20-04-1993, pagina 9