Hoeveel werkloosheid verdraagt de samenleving?
‘Er is in onze landen een overheersende neiging tot beperking van de overheidsuitgaven. Op zichzelf is dat goed. We hebben dynamische samenlevingen en een slanke collectieve sector nodig. Maar als regeringen gedrongen worden te ver in die richting te gaan, zal de grondslag van onze samenleving en van de solidariteit vernietigd worden. De samenleving is gebaseerd op solidariteit.’ Op zichzelf is er niets opzienbarends aan deze woorden, die minister-president Lubbers uitsprak in de rede die hij vorige week in Cambridge hield. Het dilemma dat hij daarin schetste, is reëel maar niet nieuw. Toch heeft het misschien zin er iets dieper op in te gaan.
We leven weer in een tijd van groeiende werkloosheid, die onder andere (maar lang niet uitsluitend) veroorzaakt wordt door de noodzaak het financieringstekort omlaag te brengen. Naarmate de werkloosheid stijgt en/of verkiezingen in het zicht komen, groeit de neiging het rustiger aan te doen met de bezuinigingen.
Wanneer de bewaarder van onze schatkist voorstelt de ‘tekortreductie een tandje minder te plaatsen’, zoals minister Kok twee weken geleden deed, en wanneer de minister-president dit idee min of meer onderschrijft, dan betekent dit dat we in de problemen zitten. Nederland niet alleen overigens.
We moeten dat niet onderschatten. Kok overdreef niet toen hij, in een interview met de Volkskrant (11 februari), het ‘traumatiserende’ beeld schetste van langdurige werkloosheid, vooral onder jongeren. De mensen die daardoor getroffen worden, komen in een isolement. Als dat er enkele honderdduizenden zijn, dan is dat voor een samenleving als de Nederlandse ontwrichtend. De politieke gevolgen ervan kunnen ook kwalijk zijn. Je hoeft geen socialist te zijn om dat te duchten.
Daarom kan het denkbeeld van minister Kok niet zomaar weggeveegd worden met een sneer over onbetrouwbare socialisten. Intussen is het wèl de vraag of ‘een tandje minder’ enige zoden aan de dijk zou zetten, en daarom kan Kok de verdenking niet helemaal ontwijken dat het zijn partij electoraal goed zou uitkomen als haar leider zijn imago van strenge rekenmeester zou kunnen verwisselen met dat van zorgzame huisvader. Maar ook die overweging zou legitiem zijn.
Stel echter dat het geen kwestie is van tandjes meer of minder. Stel dat we te maken hebben met een aanzienlijke werkloosheid, die ook na een eventueel herstel van de economie groot zou blijven. Wat dan? Kan dan van enige regering verwacht worden dat ze dit, ter wille van de verlaging van het financieringstekort, gelaten over zich heen zou laten gaan?
Maar er is toch altijd, door de geschiedenis heen, een werkloosheid van tien procent, en vaak veel meer, geweest? Zelfs vóór de crisis van de jaren dertig, in het over 't algemeen voorspoedige decennium dat daaraan voorafging, bedroeg de werkloosheid in Nederland ongeveer 100.000 man (op een totale bevolking van minder dan acht miljoen). Zou zo'n permanente werkloosheid dus zo erg zijn?
Wie zo redeneert, vergeet dat de vooroorlogse crisis en vooral de naoorlogse decennia van welvaart en bijna volledige werkgelegenheid heel andere verwachtingen bij de bevolking hebben gewekt (alweer: niet alleen in Nederland!). Een permanent grote werkloosheid wordt als abnormaal en onaanvaardbaar beschouwd, ook als zij economisch gewenst zou zijn.
Zij zou betekenen dat een groot deel van de bevolking zich van het politieke systeem zou vervreemden, ja zich ertegen zou keren. Het is waarschijnlijk dat dit deel dan gevoeliger zou zijn voor rechtse dan voor linkse inblazingen. De hoop die de Sovjet-Unie vroeger voor velen belichaamde, is immers verdwenen. Bovendien gaat het nu om mensen die wat te verliezen hebben - een auto, een vakantie in Spanje -, wat voor de werklozen van zestig jaar geleden nauwelijks gezegd kan worden, en vrees voor proletarisering is indertijd een machtig motief geweest om op fascistische partijen te stemmen.
Dit vooruitzicht nu kan geen enkele democratische regering dulden. Om dat te keren zullen ook niet-socialistische regeringen gedwongen zijn zwaar te zondigen tegen de geboden van een strikt monetair beleid. En dat zullen de Europese regeringen dan niet gecoördineerd doen, maar ieder voor zich.
Immers, de werklozen zullen, net zoals de boeren trouwens, geen genoegen nemen met het argument dat effectieve werkloosheidsbestrijding moet wachten op een akkoord in Brussel. Brussel is voor hen - en voor hen niet alleen - geen realiteit. De enige in hun ogen legitieme gesprekspartner is de nationale regering, ook als ze die vervloeken.
Een permanente werkloosheid van zekere omvang - zeg 10 à 20 procent (de WAO'ers inbegrepen) - zou dus waarschijnlijk niet alleen leiden tot fascistoïde verschijnselen van betekenis in de meeste Europese landen, maar ook tot een nationalistischer financieel-economisch beleid van de democratische regeringen (dat natuurlijk ook niets zou oplossen).
Dat zou dan het einde van de Europese Gemeenschap, zeker van Maastricht, betekenen. Trouwens, nu al wordt ermee rekening gehouden dat de streefdata van de Economische Monetaire Unie, waartoe in Maastricht besloten is, niet gehaald zullen worden.
Heeft het zin zo'n doemscenario te schetsen? De vraag kan net zo goed, zo niet beter, luiden: heeft het zin de ogen voor de mogelijkheid ervan te sluiten?
Dit verhaal begon met een citaat uit Lubbers' rede te Cambridge. Die rede geeft aanleiding tot twee vragen, die niets met het bovenstaande te maken hebben: 1. Is er niemand in de naaste omgeving van de minister-president die hem erop wijst dat een Brits gehoor niet hetzelfde is als een gehoor van CDA'ers? Zijn rede had weer een hoog CDA-gehalte, waarvoor, in het buitenland, op z'n hoogst Duitse CDU'ers en Vlaamse CVP'ers gevoelig zijn. Een Britse publiek maakt het alleen nog maar afkeriger van ‘Europa’. 2. Is er niemand in zijn omgeving die hem ervan weerhoudt te zeggen dat de Fransen voorkeur hebben voor een ‘Europa der vaderlanden’? Zelfs de grootste supranationalist wil niet dat in Europa de vaderlanden verdwijnen. Generaal de Gaulle heeft dan ook nooit gepleit voor een ‘Europa der vaderlanden’ - hij heeft dat zelfs twee keer met zoveel woorden ontkend - maar wèl voor een ‘Europa der staten’ (die de supranationalist wil zien verdwijnen).
NRC Handelsblad van 26-02-1993, pagina 7