Intellectuele zelfoverschatting
Prof. mr. B.V.A. Röling, wiens geesteskind, het Polemologisch Instituut in Groningen, dezer dagen - acht jaar na zijn dood - ophoudt te bestaan bij gebrek aan kwaliteit (wat niet wegneemt dat zijn opvolger, de eerst verantwoordelijke voor deze deconfiture, hoogleraar blijft, maar nu in een vak waar hij even weinig in heeft gepresteerd als in zijn vorige), prof. Röling dan is vooral bekend geworden door zijn boek Over oorlog en vrede (eerste druk 1963).
Met wetenschap had dit boek niet veel te maken (wat sommige juristen het deed betreuren dat Röling niet bij zijn oude stiel, de criminologie, was gebleven, waarin hij onder vakgenoten groot gezag had). Zo sprak Röling in dit boek, onder andere, de mening uit dat, wilde vredeshandhaving een belangrijke plaats in de volksconsciëntie gaan innemen, de ‘grondhoudingen’ dienden te worden gewijzigd en dat daar een taak was weggelegd voor de kunstenaar. Alsof kunstenaars een beter begrip van politiek hebben dan anderen! Het omgekeerde is eerder het geval.
Aan deze passage moest ik denken toen ik dinsdagavond in het programma van Bernard Pivot op TV5 enkele intellectuelen en kunstenaars zag praten over hun taak in de 21ste eeuw, die, naar het ernaar uitziet, verscheurd gaat worden door allerlei nationalistische en andere irrationele gevoelens.
Dit gezelschap, van wie de Spanjaard Jorge Semprun, de Italiaan Umberto Eco, de Pool Bronislaw Geremek, de Fransman Jacques le Goff en de Amerikaan Yehudi Menuhin de bekendsten waren, had zojuist het Louvre verlaten, waar ze, als ik het goed begrepen heb, waren voorgesteld aan president Mitterrand als leden van de nieuwe Académie universelle de cultures.
Die academie was een ideetje geweest van de Franse president, die aan de schrijver Elie Wiesel de opdracht had gegeven de zeventig leden die dit verheven lichaam moet tellen, bijeen te zoeken. Er zijn er nu rond veertig; de resterende dertig moeten voornamelijk komen uit wat, bij gebrek aan beter, nog steeds de Derde Wereld heet.
Nu, als we afgaan op wat Bernard Pivots gasten te berde brachten, wordt dit een nieuwe toren van Babel. Niet dat er niet soms zinnige dingen gezegd werden, maar ieder leek zijn eigen stokpaardje te willen berijden. Zelfs interventie, het thema dat Mitterrand hun als huiswerk had meegegeven, kwam slechts zo nu en dan ter sprake.
En toch is interventie een actueel thema. Immers, de wereld wordt op het ogenblik geconfronteerd met de vraag: is, in het licht van de vreselijke dingen die gebeuren in Joegoslavië, in Somalië, in Cambodja, in talloze gebieden van de voormalige Sovjet-Unie, interventie niet een achterhaald begrip? Moeten wij, ja zijn we niet verplicht, in te grijpen - ook militair in te grijpen - om een eind te maken aan al die gruwelen?
Maar moeten intellectuelen en kunstenaars een antwoord op die vraag geven? Bij Bernard Pivots gasten was hierover geen spoor van twijfel te bekennen. Maar waarom zouden intellectuelen en kunstenaars meer dan anderen bevoegd zijn de antwoorden te geven waar de tijd om vraagt? Is hier niet hetzelfde misverstand in het spel als waaraan Röling leed?
Bernard Pivot stelde trouwens zelf die vraag. Was het niet zo, zei hij, dat intellectuelen en kunstenaars in het verleden gruwelijke vergissingen hadden begaan, door zich te associëren, ja zelfs identificeren met beurtelings fascisme, stalinisme, maoïsme, castrisme? Wie garandeert ons dat ze nu wèl de juiste weg zullen wijzen?
Een soortgelijke zinnige opmerking maakte iemand die niet tot het gezelschap behoorde, maar wiens interventie van elders werd gerelayeerd (de man heette Kahn, geloof ik). Hij zei: wie zegt dat intellectuelen invloed hebben? In Joegoslavië zijn negentig procent van de intellectuelen tegen de broedermoord, maar negentig procent van de bevolking voor. In Frankrijk waren de meeste intellectuelen voor Maastricht, maar van de uitgebrachte stemmen was niet minder dan 49 procent tegen.
Het is goed dat vooral in Frankrijk deze geluiden gehoord worden, want meer dan in welk ander land (behalve Italië wellicht) hebben daar intellectuelen en kunstenaars meegelopen met het communisme in zijn diverse verschijningsvormen. Nog in 1980 liepen duizenden hunner achter de baar van de weerzinwekkende Sartre, wiens politieke keuzen steevast verkeerd waren geweest.
Maar die geluiden zullen niet veel helpen. Als één eigenschap de intellectuelen aller landen verenigt, dan is het wel hun zelfoverschatting, en in Frankrijk weet het politieke gezag daar vanouds handig op in te spelen. En dan zijn er altijd buitenlanders die klaar staan om de Franse ijdelheden te strelen.
Tot mijn verbazing was het Geremek die die rol in Pivots programma speelde. Alleen van Frankrijk kon het idee voor zo'n wereldacademie der culturen komen, zei hij, want Frankrijk had zich altijd, meer dan andere landen, geïinteresseerd voor andere culturen dan de zijne. Wat een onzin! Het tegendeel is eerder waar.
Welke Nederlander is er voor Mitterrands academie uitgenodigd? Ik weet het niet. Misschien wel niemand. Immers, voor de Fransen bestaat er geen Nederlandse literatuur en is de Nederlandse schilderkunst na de zeventiende eeuw opgehouden (Van Gogh, Jongkind en Van Dongen zijn immers Fransen).
Maar misschien is het maar goed als er geen Nederlander lid van die academie wordt. Want anders zou dat ongetwijfeld Harry Mulisch worden.
O ja, nog één verstandige opmerking wil ik releveren: Umberto Eco zei dat een kenmerk van de intellectueel zijn onverantwoordelijkheid was. Als hij daarmee bedoelde - en dat deed hij, geloof ik - dat de intellectueel uitsluitend verantwoordelijk is voor zijn eigen werk, dan ben ik het daarmee eens. Maar waarom zou hij dan lid worden van zo'n academie?
NRC Handelsblad van 05-02-1993, pagina 7