In het bijzonder
Enige tijd geleden kreeg ik weer onder ogen wat de memorie van toelichting van het departement van buitenlandse zaken voor het jaar 1984 schreef over de plaats die de mensenrechten in het buitenlands beleid innemen. Dat was dit:
‘Het mensenrechtenbeleid blijft een van de centrale bestanddelen van het Nederlandse buitenlandse beleid en staat als zodanig op voet van gelijkheid met andere doelstellingen van dat beleid.’ Wat waren die andere centrale doelstellingen? De MvT noemde ze: vrede, veiligheid, welvaart en rechtvaardiger verhoudingen in de wereld.
Het mensenrechtenbeleid had dus, volgens die MvT van negen jaar geleden, even hoge prioriteit - ‘op voet van gelijkheid’ - als het streven naar vrede, veiligheid, welvaart. Mijn reactie daarop luidde - als ik mezelf mag plagiëren - toen: ‘Dat is natuurlijk onzin.’
Waarom onzin? Om de volgende redenen (en ik plagieer voort): ‘Vrede en veiligheid hebben niet alleen hogere prioriteit in het Nederlandse beleid dan mensenrechten, maar kunnen zeker in deze tijd met zijn allesvernietigende wapens - niet anders dan hogere prioriteiten hebben. Het zou, voor welke regering dan ook, onverantwoordelijk zijn indien zij aan de mensenrechten een even hoge prioriteit zou geven als aan vrede en veiligheid.’
Zeker, Nederland is altijd opgekomen voor de mensenrechten - of het nu in Chili, Zuid-Afrika, Oost-Europa of elders was. In de twee eerste gevallen was vrede noch veiligheid in geding, dus kon Nederland vrij ver gaan in zijn reactie op schending van de mensenrechten aldaar. Zo leverde het geen duikboten en reactorvaten aan Zuid-Afrika (Frankrijk had minder scrupules).
Ook wat de schending van mensenrechten in Oost-Europa betreft, liet Nederland zich niet onbetuigd. Dat de Slotakte van Helsinki (1975) zoveel uitspraken daarover doet, is voor een niet gering deel aan Nederland te danken. Maar nooit heeft het vrede of veiligheid op het spel gezet, teneinde zijn doel inzake de mensenrechten aldaar te bereiken. Terecht.
Daarom was het dus onzin te beweren dat het mensenrechtenbeleid ‘op voet van gelijkheid’ met het vredes- en veiligheidsbeleid stond. En de bevordering van de welvaart? Had die doelstelling even hoge prioriteit als bevordering van de mensenrechten?
‘Hier zijn de marges iets breder.’ (Ik citeer mijzelf weer.) ‘Als Nederlandse welvaart niet, of slechts in geringe mate, afhangt van een land dat de mensenrechten schendt, dan kan het zonder veel risico's voor die welvaart stappen ondernemen tegen dat land.’ Zo hing onze welvaart slechts in geringe mate af van onze relaties met Chili, Zuid-Afrika of de Sovjet-Unie. (Wat dit laatste land betreft, was het niet de welvaarts-, maar de veiligheidsrelatie die ons ervan weerhield stappen tegen dat land te nemen die we in andere gevallen wèl bereid waren te nemen.)
Die MvT voor 1984 bevatte dus veel grootspraak. Hoe zit het nu? Even de MvT voor 1993 erop naslaan. Daar staat het inderdaad anders dan negen jaar geleden. Maar of het verschil groot is? Oordeel zelf: ‘Het (buitenlands) beleid zal zich in het bijzonder richten op bevordering van de naleving van de fundamentele mensenrechten en vrijheden, alsmede op preventieve maatregelen.’
Hier wordt dus niet meer gesproken van ‘voet van gelijkheid’, maar van ‘in het bijzonder’; het beleid zal zich ‘in het bijzonder’ richten op de fundamentele mensenrechten. Het klinkt mooi, maar wat betekent ‘in het bijzonder’ precies? Betekent het dat het beleid zich niet in het bijzonder richt op andere doelstellingen, zoals vrede, veiligheid en welvaart?
Van tweeën één: òf het beleid richt zich inderdaad in het bijzonder op de mensenrechten (en in dat geval komen andere doelstellingen achteraan, en dat is niet zo, òf het richt zich in het bijzonder op een reeks van doelstellingen (en dan is de uitdrukking ‘in het bijzonder’ zinloos).
Waarschijnlijk vloeit deze slordige of onjuiste formulering voort uit de behoefte van de minister het alle Kamerleden naar de zin te maken; wie zich meer interesseert voor veiligheid of welvaart krijgt een brok toegeworpen; wie de mensenrechten na aan het hart liggen, krijgt een even groot brok. En daarbij wordt erop gespeculeerd dat Kamerleden gewoonlijk niet al te nauwkeurig lezen of denken.
Daar zou de minister dan wel eens gelijk in kunnen hebben. Maar dat verschoont hem niet. Hij zou er, los van de ontvangst van zijn boodschap, een eer in moeten stellen zo precies mogelijk te formuleren. Maar ja, daar zet het kabinet-Lubbers geen hoge premie op.
Overigens: wat zijn ‘fundamentele mensenrechten’? Zijn er ook niet-fundamentele mensenrechten? En zo ja, richt het beleid zich daar minder ‘in het bijzonder’ op?
NRC Handelsblad van 13-11-1992, pagina 9