De wereld stikt van vijanden
‘De wereld is eigenlijk één grote stad aan het worden. De politieke communicatie is mondiaal. Wat op het ene continent gebeurt, speelt direct een rol op het andere. Oorlogen, honger, overstromingen of grove schendingen van de mensenrechten: de hele wereld neemt tegelijkertijd kennis van de verschrikkingen. Maar de volle wereldstad, die de aarde nu is, moet het zonder stadsbestuur doen. Er is geen stedelijke politie, geen gemeentelijke sociale dienst, geen EHBO die ieder snel bereikt en gelijkelijk behandelt.’
Zo begint deze maand het editoriaal in de Internationale Spectator, dat van de hand van hoofdredacteur J.J.C. Voorhoeve is. Toen ik deze aanhef gelezen had, dacht ik: akkoord, maar helaas denkt de mens zelf nog niet op wereldschaal. Terwijl wetenschap en techniek al eenentwintigste-eeuws zijn, bevindt de mens zich mentaal en politiek nog in de negentiende eeuw.
Maar wat schrijft Voorhoeve na deze inleiding? ‘Veel mensen zijn zich de wederzijdse, mondiale afhankelijkheid sterk bewust. Dat politieke bewustzijn loopt ver vooruit op de bestuurlijke instellingen van de wereldstad.’ Dat lijkt dus radicaal verschillend van mijn eerste reactie.
Zeker, Voorhoeve spreekt van ‘vele mensen’ die al mondiaal denken en dan hangt het er maar van af hoevelen dat er zijn. In elk geval niet voldoende om de bestuurlijke instellingen van de grond te krijgen die de wereldstad nodig heeft. Voorhoeve heeft dus gelijk wanneer hij besluit: ‘Het perspectief op de ontwikkeling van een sterke mondiale bestuurslaag voor de civitas mundi is bijster slecht.’
Ja, hij gaat nog verder: ‘De internationale organisaties die na de Tweede Wereldoorlog enige orde hebben helpen scheppen, althans in het Noordatlantisch gebied (zoals de NAVO en de EG), lopen het risico geleidelijk te desintegreren.’ Het optimisme dat in Voorhoeves inleidende woorden leek door te klinken, blijkt dus gehoorsbegoocheling te zijn geweest.
De vraag rijst nu: hoe komt het dat de mens - afgezien van de ‘vele mensen’, van wie er niet genoeg zijn - mentaal niet opgewassen is tegen de eisen van de tijd, ja zelfs hier en daar dreigt terug te vallen in oude patronen en gewoonten? Die diagnose moet voorafgaan aan elke poging tot therapie.
‘Als de VN, de NAVO en EG de komende tijd niet werkelijk versterkt worden, zal er weinig terechtkomen van zowel mondiale collectieve veiligheid als Europese veiligheidspolitiek’, schrijft Voorhoeve. Amen, maar wat komen we verder met zo'n uitspraak, als we de wortels van het kwaad niet kennen? Laten we die dus eens op het spoor proberen te komen.
Vast staat in elk geval dat de NAVO en de EG er niet zouden zijn gekomen als er geen gemeenschappelijke vijand was geweest. Deze is nu weggevallen. Waar is dus de prikkel gebleven die de volken - niet slechts Voorhoeves ‘vele mensen’ - het belang doet inzien van niet alleen het voortbestaan, maar zelfs van de ‘werkelijke versterking’ van die internationale organisaties?
Met de VN is het nog slechter gesteld. Die hebben nooit een gemeenschappelijke vijand gehad, want iedereen is er lid van. Zeker, er zijn vele mondiale bedreigingen. Ze zijn reëel, maar voor het bewustzijn van de massa's nog te abstract of nog te ver in de toekomst om hen te mobiliseren. Als puntje bij paaltje komt, geven ze prioriteit aan andere noden, dichter bij huis.
De democratie heeft deze toestand er niet beter op gemaakt. Het is als theorie denkbaar dat, als de volken der wereld geregeerd zouden worden door verlichte potentaten, dezen dan tot de zo nodige eenheid zouden komen. Wanneer de beslissing in handen wordt gelegd van de volken zelf, krijgt de korte termijn voorrang - tenzij er een gemeenschappelijke vijand is. En die is er juist niet.
Niet dat er geen vijanden zijn. De wereld stikt ervan. Er zijn er veel meer dan ten tijde van de Koude Oorlog. Om dat te erkennen hoeven we alleen maar naar de Kaukasus en het voormalige Joegoslavië te kijken. Maar gemeenschappelijke vijanden, die volken tot eenheid dwingen, zijn er niet meer.
De gemeenschappelijke vijanden van de Koude-Oorlogstijd schiepen de eenheid van Westblok en van Oostblok, maar ook de illusie dat binnen die blokken de oude volkenhaat was verdwenen. Nu ze weggevallen zijn, steekt die de kop weer op. Niet alleen in Joegoslavië; in Engeland, Frankrijk en Italië is de laatste tijd de germanofobie weer luid geworden.
We komen nu langzamerhand tot de wortel van het kwaad. ‘Xenofobie is de natuurlijke, ruwe toestand van iedere samenleving; de openheid ten opzichte van andere culturen vooronderstelt altijd en tot op de dag van vandaag een hoog beschavingspeil’, schrijft Sibylle Tönnies in Neue Gesellschaft/Frankfurter Hefte (Heft 8).
Dat dit zo is, blijkt niet alleen bij voetbalwedstrijden. Opnieuw kunnen we verwijzen naar Joegoslavië en naar de uitingen van xenofobie waar Maastricht in sommige landen aanleiding toe gegeven heeft - zelfs bij mensen van een vrij hoog beschavingspeil.
De kwestie is dat de eigenheid van een volk alleen maar kan bestaan doordat zij verschilt van de eigenheid van andere volken. In dat verschil ligt de kiem van conflicten tussen volken - een kiem die niet altijd tot vrucht komt, maar vaak wel. Wie die conflicten - die niet altijd gewelddadig hoeven te zijn - wil afschaffen, moet de volken afschaffen.
Tönnies schrijft overigens over de xenofobie als natuurlijke, ruwe toestand van iedere samenleving niet in verband met de internationale opgaven van onze tijd, maar naar aanleiding van het dilemma waar de Duitse sociaal-democratie zich in bevindt: houdt zij vast aan het individuele asielrecht, dan verliest zij traditionele kiezers, de arbeiders, aan rechts; laat zij de asielzoekenden in de steek, dan pleegt zij verraad aan haar traditioneel altruïstische moraal.
Maar juist die moraal berust op een verkeerd begrip van de mens, die minder altruïstisch is dan die moraal wil en die in tijden dat hij zich bedreigt voelt, xenofoob kan worden. En het is de democratie die stem kan geven aan die xenofobie, net zoals zij het is waarop Abchaziërs, Osseten, Tsjetsjenen, Slowaken, Slovenen, Kroaten een beroep doen wanneer zij zich onafhankelijk verklaren, de wereld steeds meer versplinterend.
Niet dat haar tegendeel, de dictatuur, de oplossing is. Deze onderdrukt op z'n best de verschillen tussen volken, met het gevolg dat zij des te heviger uitbarsten, zoals we nu zien gebeuren. De optimistische moraal waarvan wij allen sinds de Verlichting erfgenamen zijn - wat dat betreft, zijn we allen links - voldoet niet meer. Ook de democratie blijkt van te optimistische premisses uit te gaan. Maar wat dan? Iedere tijd zegt van zichzelf dat hij een tijd van crisis is. Nu lijkt die aanspraak recht en reden te hebben.
NRC Handelsblad van 30-10-1992, pagina 9