Politicus en intellectueel
Het lijkt voor progressieven nog altijd moeilijk te aanvaarden dat de politieke leider van de VVD, F. Bolkestein, een intellectueel is. Intellectueel is immers, in hun optiek, vrijwel synoniem met links? En nu breekt een (in hun ogen) conservatief dat quasi-monopolie. Daar klopt dus iets niet.
Daarom worden zijn argumenten vaak òf genegeerd òf geridiculiseerd. Ook wordt hij wel, bij gebrek aan tegenargumenten, aangevallen op punten die helemaal niets met zijn betoog te maken hebben. Zo schreven onlangs twee verslaggevers van de Volkskrant over ‘die stellig-pedante toon waar hij zo goed in is’. En dat in een verslag, dat althans de schijn van objectiviteit moet hebben!
Overigens bood de toespraak van Bolkestein waarvan de Volkskrant dat ‘verslag’ gaf, voldoende stof voor kritische kanttekeningen - hoewel die dan niet in een verslag, maar in een commentaar hun plaats behoren te vinden. Zij had tot onderwerp: ‘Europa, de natie-staat en identiteit’, en wat Bolkesteins politieke conclusies betreft, kon de commentator die deze rubriek schrijft, zich daar wel mee verenigen.
Kort gezegd komen die hierop neer: ‘Er is geen Europees volk. Er kan dus ook geen Europese regering zijn’. En: ‘Stel, barre tijden breken weer aan en er moet een beroep worden gedaan op Nederlanders om hun welvaart en leven in de waagschaal te zetten voor het algemeen belang. Zal zo'n beroep gehoor vinden indien het wordt gedaan door een regering in Brussel in plaats van door de onze in Den Haag?’ En: ‘Zullen Nederlanders zich ooit vertegenwoordigd voelen door een parlement in Straatsburg? Velen klagen nu al over een kloof tussen kiezer en gekozene. Moeten wij die kloof verbreden?’
Minder onder de indruk ben ik van het intellectuele deel van Bolkesteins betoog, meer in het bijzonder daar waar hij probeert te komen tot een definitie van ‘identiteit’. Hij komt niet verder dan de voorlopige aanduiding: ‘gemeenschappelijke inspiratie’ of ‘lotsverbondenheid’. Daar kan natuurlijk geen bevredigend, althans intellectueel bevredigend, betoog op gebouwd worden.
Bolkestein zou tot dezelfde politieke conclusies zijn gekomen als hij ervan was uitgegaan dat ‘identiteit’ alleen maar negatief gedefinieerd kan worden: alles waarin iemand of iets (een natie bijvoorbeeld) anders is dan andere(n). Een identiteit is niet in een luchtledig te definiëren, alleen maar in contrast tot andere(n).
Als hij dat uitgangspunt had genomen, zou hij ook niet herhaaldelijk hebben gesproken over de ‘zwakke Europese identiteit’, maar gezegd hebben: er is geen Europese identiteit en zij kan pas ontstaan in contrast met andere eenheden, Amerika bijvoorbeeld of Rusland of de islam. De politieke vraag die dan aan de Europeanen voorgelegd moet worden luidt: wilt u zo'n contrast? Zo niet, dan krijgt u ook geen Europa.
Een intellectueel minder bevredigende uiteenzetting van Bolkestein vinden we ook in het laatste nummer van Hollands Maandblad (1992, 8/9), waarin hij betoogt dat conservatieven en socialisten, in tegenstelling tot liberalen, verenigd worden door ‘hun hang naar de collectiviteit’.
Wat de conservatieven betreft, berust Bolkesteins stelling op een buitengewoon smalle basis. Hij citeert de Duitse filosoof Fichte (1762-1814), wiens ‘bezielende woorden’ de Pruisische plichtsbetrachting richtten op de collectiviteit, en zegt dan: ‘Wij zijn gewend deze gedachtengang en ontwikkeling, waarin plichten boven rechten worden gesteld, als conservatief en rechts te bestempelen’.
Een onderzoek naar de vraag of deze gewoonte juist is, blijft uit. Hij baseert zijn betoog dus in feite op een on dit. Maar dat niet alleen: hij baseert het ook op een bepaald soort conservatisme, het Duitse (waarvan men zich overigens ook nog kan afvragen of het inderdaad met Fichte begonnen is; dateert de op de collectiviteit gerichte Pruisische plichtsbetrachting niet van vóór Fichte?).
Voor het Duitse conservatisme en in mindere mate, het Franse conservatisme (de Maistre wèl, de Tocqueville niet) was de staat inderdaad een afspiegeling van een hogere orde, maar staat en collectiviteit zijn nog niet identiek! Maar wat belangrijker is, is dat het Britse conservatisme helemaal niet zo'n staatsverheerlijking kent.
Wat alle conservatismen gemeen hebben, is daarentegen, zoals H.W. von der Dunk in zijn boek Conservatisme (1976) uiteenzet, hun organische maatschappij- en geschiedopvatting, maar ook die is niet gelijk te stellen met ‘hang naar de collectiviteit’. Edmund Burke (1729-1797), die wel de vader van de conservatisme genoemd wordt, kent die hang helemaal niet.
Maar relevanter is het conservatisme van vandaag, ook wel neoconservatisme genoemd. Bart Tromp heeft in een referaat voor een congres over neoconservatisme, dat in 1984 in Amsterdam werd gehouden, betoogd dat ‘de kern van het neoconservatieve denken de verdediging van de civiele samenleving tegen de staat’ is - heel iets anders dus dan wat Bolkestein beweert.
Een ander kenmerk dat alle conservatismen gemeen hebben, is hun voorkeur voor elites. Of die elite nu door geboorte, door verdienste dan wel door intellectuele kwaliteiten bepaald wordt, doet er niet toe (geen conservatief zal nu nog erfelijke elitevorming bepleiten). Waar het om gaat, is dat de elitegedachte bij uitstek anticollectivistisch is. Dus ook hier bevindt Bolkestein zich op wankele bodem.
Ten slotte: als Bolkestein iets geeft om de historisch-filosofische wortels van het liberalisme, dan zal hij erkennen dat liberalisme en socialisme beide produkten zijn van de Verlichting, dus optimistisch zijn wat de mens betreft. Het conservatisme is dat bepaald niet. Hier in elk geval hebben socialisme en liberalisme meer met elkaar gemeen dan ze met het conservatisme hebben. (Als liberalen tegenwoordig minder optimistisch zijn dan hun negentiende-eeuwse voorvaderen, is dat een reden aan filosofisch zelfonderzoek te doen).
Bolkesteins veelvuldige excursies op intellectueel gebied doen de vraag rijzen in hoeverre de intellectueel zich met de politicus verenigen laat. In zijn opstel in Hollands Maandblad stelt hij een intellectueel betoog kennelijk in dienst van een politiek doel: een eenheid tussen conservatieven en socialisten te construeren en aldus de liberalen profiel te geven (anders gezegd: de identiteit van de liberalen door contrastwerking te bepalen).
Politiek is dat een legitieme handelwijze, intellectueel leidt het tot onbevredigend resultaat. Ik heb de politicus Bolkestein, die de moed heeft taboe-onderwerpen aan te snijden, liever dan de intellectueel Bolkestein (althans zolang hij tevens politicus is). Ook kan, heel cru, de vraag gesteld worden of zijn intellectueel vertoon veel stemmen voor de VVD zal opleveren.
NRC Handelsblad van 08-09-1992, pagina 7