Tot irrelevantie gedoemd?
‘Omdat de Duitse ambtenaren een loonsverhoging eisen van 10,5 procent stijgt de rente in Nederland en Frankrijk. Omdat minister Genscher de verenigde republiek zo nodig over de grens moet profileren, kregen de Europese partners een erkenning van Kroatië en Slovenië door de strot gedouwd. Omdat Kohl een Europese munt verlangt, verdwijnt die mooie gulden.’
Stemmingmakerij of poging om grappig te zijn? Het feit alleen al dat een lezer die vraag stelt, toont aan dat de correspondent van de Volkskrant in Bonn - want van hem zijn die regels - zijn vak niet verstaat. Dat vak is: voorlichting, en voorlichting wil de lezer juist niet in het onzekere laten.
Intussen rijst het vermoeden dat die correspondent vooral het eerste effect, stemmingmakerij, heeft beoogd, want hij vervolgt: ‘Driemaal binnen een maand dicteert Duitsland de wet. Dat is een beetje te veel van het goede.’ Daarmee schaart hij zich in de rij van die Nederlandse correspondenten in Duitsland wier voornaamste zorg de vraag schijnt te zijn: ben ik wel anti-Duits genoeg?
Zeker, een zelfbewust Duitsland met tachtig miljoen inwoners schept problemen voor de andere Europeanen, die veertig jaar lang gewend waren geweest aan een verdeeld en ook nog eerder meegaand, Duitsland; en nu pijnlijk verrast zijn wanneer Duitsland zich gedraagt zoals Frankrijk en Engeland zich altijd hebben gedragen.
Zeker, de druk die Duitsland uitoefende om Slovenië en Kroatië erkend te krijgen, was zijn partners onaangenaam, zoals de verhoging van de rente (overigens geen regeringsbesluit) hun onaangenaam was. Maar te verklaren waren ze wel, zoals het artikel van onze correspondent in de krant van 11 januari aantoont.
Zoals ook te verklaren is waarom Duitsland de wens heeft uitgesproken dat het Duits in de Europese Gemeenschap als voertaal dezelfde status zal krijgen als Engels en Frans, en dat het aantal Duitse zetels in het Europese Parlement rekening houdt met de vergroting van het aantal inwoners na de hereniging. Die wensen zijn niet alleen te verklaren, maar ook in zekere zin te rechtvaardigen (dat laatste is overigens niet de taak van een correspondent).
Maar had dit allemaal niet op tactvollere manier kunnen gebeuren of had de timing niet gelukkiger kunnen zijn geweest? Misschien. Maar is premier Major zo tactvol wanneer hij de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (waar Duitsland niet in zit) bijeen roept, teneinde over de desintegratie van de Sovjet-Unie te spreken? En was president Mitterrand zo tactvol toen hij, kort na de val van de Muur, de op stervens na dode DDR bezocht, in een laatste poging de Duitse hereniging te verhoeden? En heeft Nederland zo tactvol geopereerd in de voorbereiding van het bezoek van Lubbers en Van den Broek aan Zuid-Afrika?
Als in al deze - en talloze andere - gevallen verklaringen, zo niet zelfs verontschuldigingen, kunnen worden gevonden voor eventueel gebrek aan tact, waarom dan niet in de gevallen waarin Duitsland de dader was? Hoe lang nog kan het Duitse optreden met andere maatstaven gemeten worden dan dat van anderen - zonder risico dat die dubbele standaard als een boemerang gaat werken?
Overigens mag aan al degenen in ons land die zich zorgen maken over het zelfbewustere optreden van het vergrote Duitsland, en zeker aan al degenen die daar, op al dan niet schampere wijze, kritiek op hebben, de vraag gesteld worden wat zij vinden dat Nederland, zolang het nog de pretentie heeft een zelfstandige buitenlandse politiek te voeren, daartegen moet doen.
Het geijkte antwoord luidt: versterking van de Europese eenheid. Maar dat is geen antwoord, want in die eenheid doet het probleem van het grotere, zelfbewustere Duitsland zich ook voor, ja juist voor. Zelfs in het meest supranationale Europa dat denkbaar is zullen tachtig miljoen Duitsers een brok vormen dat misschien niet onverteerbaar is, maar in elk geval zijn gewicht zal doen voelen.
Als die Nederlanders hun zorgen en hun kritiek serieus genomen willen zien, dan zullen ze, ook in een verenigd Europa, naar andere middelen moeten omzien. Aanleunen tegen Frankrijk? Frankrijks traditie van eigenmachtigheid moedigt dit niet aan. Aanleunen tegen Engeland? Dat is nauwelijks actief in Europa. Herleving van de Benelux? Hier zijn het niet alleen de verdeelde Belgen, maar ook de hooghartige Nederlanders die de weg blokkeren.
Is de conclusie dan onvermijdelijk dat Nederland geen andere keus heeft dan te varen in het zog van een Duitsland waar het economisch toch al afhankelijk van is? Of is, aangezien we toch niet graag Duitslands zestiende ‘Land’ willen worden - in Duitsland bestaat die behoefte trouwens ook niet -, een soort neutraliteit onvermijdelijk?
Goed, die neutraliteit zou er dan heel anders uitzien dan die van vóór 1940 - al was het alleen maar omdat, naar we mogen aannemen, de Europese Economische Gemeenschap zal blijven bestaan - maar als je je niet te veel wilt binden aan je naaste buren, verval je vanzelf in een soort neutraliteit.
Overigens is dit een positie die niet zo heel veel verschilt van de positie die wij ook na de oorlog hebben ingenomen - met dien verstande dat het graag aanvaarde bondgenootschap met de Verenigde Staten ons ontsloeg van de noodzaak erg diep na te denken over eigen politiek en eigen veiligheid. Dat lieten we aan de Amerikanen over. ‘We hebben geen buitenlandse politiek, we hebben de NAVO’, zei de hoge ambtenaar van Buitenlandse Zaken omstreeks 1970 tegen een Amerikaanse bezoeker.
‘We hebben geen buitenlandse politiek’ - dat komt ook neer op een soort neutraliteit. Daar voelt Nederland zich blijkbaar het meest in thuis. Natuurlijk is dit struisvogelpolitiek, maar als de alternatieven hetzij er niet zijn, hetzij weinig aantrekkelijk zijn, dan is dit inderdaad niet alleen ons historisch achterland, maar wellicht ook ons voorland.
Natuurlijk vallen we dan terug in een positie die eens, door anderen, gekenschetst is als ‘The Dutch are always right, but seldom relevant’, maar is het nu heel anders? Aan die relevantie kunnen we overigens zelf wat doen, bij voorbeeld door verbetering van 's lands economische en intellectuele infrastructuur, maar de Nederlandse collectiviteit lijkt op 't ogenblik niet bereid daar de nodige offers voor te brengen.
Wat in elk geval zeker is, is dat wie klaagt en kritiek heeft - bij voorbeeld op het optreden van Nederlands grote buren - zonder geloofwaardige alternatieven te bieden, zich tot irrelevantie veroordeelt.
NRC Handelsblad van 21-01-1992, pagina 9