Europese cultuur of cultuur in Europa?
Literatuurwetenschap en cultuuroverdracht - een boekje met deze titel zou ik niet zo gauw kopen. Maar nu een van de auteurs van het boekje met die titel (dat zojuist bij Coutinho, Muiderberg is verschenen) zo vriendelijk is geweest mij er een exemplaar van te sturen, heb ik het toch doorgebladerd.
Die auteur, dr. D.W. Fokkema, hoogleraar in de literatuurwetenschap in Utrecht (de andere auteur is dr. Elrud Ibsch, hoogleraar in hetzelfde vak aan de VU), heeft mij dit gemakkelijk gemaakt door erbij te zeggen dat het laatste hoofdstuk mij mogelijk zou interesseren.
Dat laatste hoofdstuk is getiteld ‘Culturele kennis en cultuuroverdracht’ - ook een onderwerp dat een oppervlakkig iemand als ik eerder afschrikt dan aantrekt. Maar ook hier werd mij mijn taak vergemakkelijkt: het naamregister bleek mijn naam te bevatten, en nu hoefde ik alleen maar de desbetreffende bladzij op te zoeken. En, inderdaad, daar staat:
‘Enkele jaren geleden heeft J.L. Heldring in zijn rubriek in NRC Handelsblad het bestaan van een Europese cultuur ontkend. Daar iedere clustering van conventies een cultuur genoemd kan worden, kunnen wij deze tegenwerping terzijde schuiven. Het argument dat in cultureel opzicht Nederlanders over het algemeen meer gemeen hebben met de doorsnee Amerikaan dan met de doorsnee Griek of Portugees verhindert niet om over een Europese cultuur te spreken.’
Ik kan niet ontkennen dat ik meermalen de stelling heb verdedigd dat er geen Europese cultuur is, in de zin van een cultuur waaraan niet-Europeanen geen deel hebben. En inderdaad heb ik, het begrip cultuur in antropologische zin opvattend (dus meer way of life dan de optelsom van kunsten, media, letteren, bibliotheken, musea en archieven), beweerd dat zolang de Nederlander of de Noor meer verwant is aan de Amerikaan dan aan de Portugees of de Griek (onder andere als gevolg van religieuze invloeden), er niet gesproken kan worden van een Europese cultuur.
Uit Fokkema's opmerking dat ‘iedere clustering van conventies een cultuur genoemd kan worden’, maak ik op dat hij vindt dat mijn stelling, omdat zij uitgaat van een bredere opvatting van cultuur, terzijde geschoven kan worden, dus niet relevant is ten opzichte van wat hij, die kennelijk een nauwere definitie hanteert, over cultuur te berde brengt.
Daar heeft hij gelijk in, maar het omgekeerde is evenzeer waar: wat hij, uitgaande van een nauwere cultuuropvatting, zegt heeft geen vat op de conclusies waartoe ik op grond van mijn bredere cultuuropvatting kom. Hij bestrijdt deze conclusies dan ook niet. Ook hij schijnt te erkennen dat ‘in cultureel opzicht Nederlanders over het algemeen meer gemeen hebben met de doorsnee Amerikaan dan met de doorsnee Griek of Portugees.’
Alleen, zo zegt hij, dit ‘verhindert niet om over een Europese cultuur te spreken.’ Immers, ‘het adjectief Europees hoeft niet als anti-Amerikaans of anti-de-rest-van-de-wereld te worden opgevat, maar kan een verwijzing zijn naar een geografische eenheid waarbinnen zich talloze culturele activiteiten afspelen, ook van etnische minderheden en ook van Amerikaanse origine.’
Dat is juist. Alleen moeten wij dan niet spreken van ‘Europese cultuur’, maar van ‘cultuur (of culturen) in Europa’. Zo heet ook de conferentie die uit het Helsinkiproces is voortgekomen, niet Conferentie van Europese veiligheid en samenwerking, maar is zij welbewust Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa genoemd. Bij ‘Europese veiligheid’ zouden Amerikanen (en Canadezen) gemakkelijker gezegd kunnen hebben: Europese veiligheid is een zaak die jullie, Europeanen, alleen maar aangaat; bij ‘veiligheid in Europa’ is dat moeilijker. Zo is dat ook met cultuur. ‘Cultuur in Europa’ is niet alleen het veelvoud van, vaak zeer ver van elkaar af staande, culturen in dit werelddeel, maar betekent eveneens dat ook andere, niet-Europese culturen - bijvoorbeeld de Amerikaanse, maar niet alleen zij - hun invloed in Europa doen gelden en mogen doen gelden. ‘Cultuur in Europa’ en ‘Europese cultuur’ - het verschil lijkt slechts een kwestie van woorden, maar steekt veel dieper.
Daarom vind ik het jammer dat Fokkema spreekt over ‘Europese cultuur’ in plaats van over ‘cultuur in Europa’ - te meer omdat hij zegt: ‘Iedere andere invulling van het begrip Europees’ (dan als verwijzing naar een geografische eenheid) ‘voert naar essentialistische opvattingen over het eigene van de Europese cultuur, een weg die niet alleen in politiek opzicht regressief en ongewenst is, maar ook in wetenschappelijk opzicht geen vruchtbare hypothesen oplevert.’ Volkomen juist. Te meer reden om niet over ‘Europese cultuur’ te spreken (hoewel ik bekennen moet niet te weten wat essentialistisch is).
Toevallig las ik, bijna te zelfder tijd, een eveneens onlangs verschenen boekje over een in zijn tijd grotendeels miskende en nu vergeten historicus: Bernard Vlekke (Betrokkenheid en distantie: Bernard Vlekke (1899-1970) en de studie van de internationale betrekkingen van prof. dr. P.B.M. Blaas (Verloren, Hilversum,). Blaas vat wat Vlekke al in 1950 over ‘Europa’ schreef als volgt samen:
‘Niet minder eenzijdig en gevaarlijk was (...) het cultuurhistorisch en geschiedfilosofisch “optuigen” van het ideaal van een verenigd Europa. Wat door sommige denkers en schrijvers (met name Denis de Rougemont) in dat verband over de uniciteit van de “Europese geest” te berde werd gebracht, deed Vlekke het ergste vrezen.
Er sprak een onverbeterlijke hoogmoed uit van de “betere” Europeaan, voor wie de buiten-Europese wereld slechts uit barbaren scheen te bestaan. Een “vergoddelijking” van de Europese geest als enige drager van de “ware” vrijheid leidde tot een illusoire zelfoverschatting. Men leek er een Europese geestelijke eenheid mee te willen creëren, die louter een hersenschim was. Men maskeerde in feite zo Europa's geestelijke verdeeldheid...’ Het zou mij niet verbazen als Fokkema het met Vlekke eens zou zijn. Maar zo ja, waarom dan die suggestieve uitdrukking ‘Europese cultuur’ gebruikt?
In hetzelfde hoofdstuk in het boekje van Fokkema en Ibsch viel mijn oog op deze zin: ‘In weerwil van Hirsch's onverholen conservatieve bedoelingen, komt hem echter toch de verdienste toe op het belang van de culturele factor in het maatschappelijke verkeer te hebben gewezen.’ In weerwil? Wil Fokkema daarmee zeggen dat er een tegenstelling is tussen conservatieve bedoelingen en de verdienste op het belang van de culturele factor te wijzen?
NRC Handelsblad van 17-01-1992, pagina 9