Hoe meer staten, des te meer conflicten
Wat interessant is aan het besluit van de landen van de Europese Gemeenschap om Slovenië en Kroatië, zij het op termijn en onder zekere voorwaarden, te erkennen is niet zozeer dit besluit zelf - want daar zou het vroeg of laat toch van gekomen zijn - als wel het feit dat het onder sterke Duitse druk tot stand is gekomen. Als het aan de meeste anderen gelegen had, zou het niet zo gauw zijn gebeurd.
Tot dusver had Duitsland zich op het gebied van de buitenlandse politiek vrij terughoudend gedragen - terughoudender dan van een land van zijn economisch en demografisch gewicht verwacht kon worden. Liever sloot het zich bij de initiatieven van anderen aan of deed het - denk aan de Golfoorlog - helemaal niets. Vergeleken met Frankrijks Alleingänge, bijvoorbeeld, was het een modelleerling in de Europese klas.
Natuurlijk had die Duitse terughoudendheid historische oorzaken. Maar bijna een halve eeuw na de Tweede Wereldoorlog heeft Duitsland zich nu toch van die hypotheek bevrijd. Wat dat betreft, kan gezegd worden dat het een normaal land is geworden. Het einde van de Duitse deling, die ook maakte dat het land aan anderen schatplichting was, heeft dit proces natuurlijk sterk bevorderd.
Dit nu is de werkelijke betekenis van het besluit van 16 december. Ditmaal zijn het de anderen die gezwicht zijn voor Duitsland. Dat ze dit, gewend als ze waren aan Duitse meegaandheid, niet prettig vonden spreekt vanzelf. Het geklaag over Duitse ‘drammerigheid’ was dan ook niet van de lucht. Tja, Franse of Engelse drammerigheid was hun sinds lang vertrouwd. Aan het Duitse equivalent moeten ze nog wennen.
Overigens stonden zij in de zaak zelf niet erg sterk. Het meningsverschil tussen Duitsland en de anderen (minus Denemarken en België, want die stonden al vroeg aan Duitse kant) betrof eerder de tactiek die in de kwestie van de erkenning van Slovenië en Kroatië gevolgd moest worden, dan de vraag of deze republieken het recht op zelfbeschikking hadden. Die vraag werd door niemand ontkennend beantwoord.
Daarbij kwam dat, in deze zaak, Duitsland dichter bij het vuur zit dan de anderen (behalve Italië, dat trouwens ook al vroeg voorstander van erkenning was, maar in Brussel een bemiddelende rol speelde, en Griekenland). Voor hen ligt Joegoslavië een stuk verder. Bij hen speelde de vrees voor Duitse hegemonie of de zorg dat alles volgens de regels van het collegedictaat volkenrecht zou lopen een rol.
Een extra bron van ergernis was dat Duitsland weliswaar hoog van de toren blies, maar weigerde deel te nemen aan enigerlei poging tot vredeshandhaving of -herstel in Joegoslavië - om heel begrijpelijke redenen overigens, want hier was het verleden nog niet vergeten, allerminst door de Serviërs.
Het besluit om Slovenië en Kroatië te erkennen is, zoals gezegd, verbonden aan bepaalde voorwaarden: betreffende democratie, bescherming van minderheden, mensenrechten, respecteren van grenzen enz. Heel mooi natuurlijk, maar dat zijn toch voorwaarden van welker vervulling toch eerder het aanknopen van diplomatieke betrekkingen dan de erkenning van het zelfstandig bestaan van een staat afhankelijk pleegt te worden gemaakt? Die laatste erkenning is immers een puur feitelijke constatering en heeft niets met instemming met het regime in die staat te maken.
In het besluit wordt overigens niet gesproken van Slovenië en Kroatië. Er wordt gezegd dat de onafhankelijkheid van alle Joegoslavische republieken wordt erkend die aan genoemde voorwaarden voldoen. Welnu, als de criteria die in die voorwaarden besloten liggen, worden gehanteerd, komt Servië alvast niet in aanmerking voor erkenning, want dat oefent sinds jaar en dag een schrikbewind uit in Kossovo, dat voor negentig procent door Albanezen wordt bevolkt. Maar ik moet het nog zien gebeuren dat Europa Servië niet erkent.
Zal het besluit van de Europese Twaalf enige invloed uitoefenen op het krachtenveld in Joegoslavië zelf? Daar ging de discussie in de middag, avond en nacht van 16 op 17 december grotendeels over. Zal het Servië tot rede terugbrengen of juist aanmoedigen tot een laatste krachtsinspanning, teneinde zoveel mogelijk voor Groot-Servië in te palmen, ten koste van de andere republieken?
Niemand kan daar met stelligheid uitspraken over doen, maar zeker lijkt wel dat, nu Joegoslavië uiteenvalt, de brandhaard zich verplaatsen zal naar Bosnië-Herzegovina. Deze republiek immers heeft niet, zoals Kroatië of Servië, minderheden; zij bestaat alleen maar uit minderheden. Noch Kroatië noch Servië zal lijdelijk willen toezien dat hun volksgenoten daar door wie dan ook vervolgd worden. Recept voor een permanente oorlog.
De huiver republieken te erkennen die hun zelfstandigheid hebben uitgeroepen, is dus begrijpelijk. Hoe meer zelfstandige staten immers, des te meer potentiële conflicten. Niet alleen in Joegoslavië. In de weldra voormalige Sovjet-Unie herhaalt zich dit patroon, met het bijkomende gevaar van kernwapens (die echter ook weer afschrikwekkend kunnen werken, zoals we tussen 1945 en 1989 gezien hebben).
Hier zijn het de Verenigde Staten die proberen nog enige orde in de dreigende chaos te bewaren. Maar hun mogelijkheden daartoe zijn even beperkt als die van Europa in Joegoslavië. We hebben met het laatste dekolonisatieproces te maken, en dat zo'n proces onstuitbaar is, hebben, ieder op hun beurt en hun manier, Engeland, Frankrijk, Nederland, België, Portugal en de Verenigde Staten ervaren.
NRC Handelsblad van 20-12-1991, pagina 9