Het rendement van onze diplomatie
Kan nog steeds op Duitsland gebouwd worden, waar het gaat om verbetering van de structuur van de Europese Gemeenschap? Staat Duitsland nog steeds achter het beginsel dat de Europese Raad van ministers gezag delegeert aan het voorzitterschap, ook als dit voorzitterschap in handen is van een kleinere lidstaat?
Is Duitsland voor versterking van de Europese pijler van de NAVO door middel van de Westeuropese Unie, als dat wellicht in 1996 kan leiden tot een defensiepoot van de EG? Is Duitsland het ermee eens dat uitbreiding van de EG met Oosteuropese landen pas kan plaatsvinden als de integratie tussen de huidige lidstaten is verdiept?
Deze vragen stelde staatssecretaris Dankert vorige week maandag in een rede die hij hield op een Nederlands-Duits symposium, georganiseerd door en gehouden in het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, precies twee weken na ‘Zwarte Maandag’, de dag waarop Dankert het moest meemaken dat tien van Nederlands elf Europese partners, onder wie Duitsland, een door hem bedacht ontwerp voor een Europese Politieke Unie neersabelden.
Het zijn pertinente vragen die de staatssecretaris voor buitenlandse zaken daar stelde. Wat evenwel enige verbazing wekt is dat hij ze stelde. Is het diplomatieke apparaat waarover hij beschikt, dan niet in staat geweest hem de antwoorden op die vragen te geven? Of was het evenzeer verrast als hijzelf door de Duitse houding op ‘Zwarte Maandag’ en daarna?
Of heeft hij er niet naar geluisterd? Ook die mogelijkheid is niet uit te sluiten. Er wordt immers gezegd dat hij steevast de adviezen van Nederlands ambassadeur bij de EG, die wèl voortdurend waarschuwde, heeft genegeerd, overtuigd als hij was dat het Nederlandse ontwerp op een flinke meerderheid in de Raad van ministers zou kunnen rekenen.
Of ook de Nederlandse ambassadeur in Bonn zulke waarschuwingssignalen heeft gegeven, is minder zeker. Deze is immers, in sommiger ogen, een ‘eurofanaat’, en zulke mensen hebben vaak de neiging de wenselijkheid voor de werkelijkheid aan te zien. Het is dus mogelijk dat hij Dankert eerder gestijfd heeft in zijn verkeerde taxatie dan gewaarschuwd.
Zo ja, dan heeft hier het diplomatieke apparaat gefaald. Maar al te hard moeten we de desbetreffende er dan niet om vallen, want ook het christen-democratische netwerk (waartoe Dankert niet, maar Lubbers en Van den Broek wèl behoren) heeft niet al te best gefunctioneerd. Of zoals een hoge christen-democraat deze week zei: niet alleen Genscher heeft ons ‘belazerd’ - dat was misschien nog te verwachten -, ook Kohl (bondskanselier en christen-democraat) heeft dat gedaan.
In het licht van wat Rob Meines woensdag in deze krant onthulde over het vertrouwen waarin Kohl, onmiddellijk na ‘Zwarte Maandag’, Lubbers had genomen (niet daarvóór?), is die beschuldiging wellicht onbillijk, maar zij tekent de atmosfeer van ontgoocheling, zo niet verbittering, die in Den Haag heerst. Nederlands Europese beleid zal er niet geheel onberoerd door kunnen blijven.
Toch heeft het besef dat niet alleen de Europese, maar ook de christen-democratische solidariteit haar grenzen heeft, zijn goede kanten. Hoezeer wij ons allen de diplomatieke nederlaag van 30 september ook mogen (ja, moeten) aantrekken - zij heeft de mogelijkheid van het Nederlandse voorzitterschap om als bemiddelaar op te treden ‘tot een aanfluiting’ gemaakt, schrijft The Independent on Sunday in hetzelfde artikel waarin Lubbers wordt geïnterviewd - het is goed dat de Nederlandse politiek uit haar dromen ontwaakt.
Intussen blijven er vragen te beantwoorden over het rendement van het - afgemeten naar de omvang van de Haagse ‘apenrots’ - reusachtige apparaat van Buitenlandse Zaken. Het is niet alleen een kwestie van bekwaamheid of geschiktheid van de betrokken diplomaten, maar ook van de wijze waarop de bewindslieden er gebruik van maken.
Zo is het toch op z'n minst merkwaardig dat, in de cruciale dagen van september en oktober, de Nederlandse ambassadeur in Parijs zich niet op zijn post bevond, maar, soms onder levensgevaar, als afgezant van de EG bemiddelingspogingen deed in Joegoslavië.
Alle eer aan hem, maar het getuigt toch van een curieuze prioriteitenkeuze van minister Van den Broek. Kon die ambassadeur dan zo gemakkelijk gemist worden, in Parijs, waar toch altijd potjes op het vuur staan waarin drankjes gebrouwen worden die niet altijd naar de smaak van Nederland zijn? Ook vorige week werd er, tot verrassing van Nederland (zij het niet van Lubbers, zoals Rob Meines ons wist te melden) weer zo'n drankje opgediend.
Nu is het heel wel mogelijk dat ook ambassadeur Wijnaendts dit niet zou hebben ontdekt, als hij in Parijs gebleven was. Maar zijn plaatsvervanger heeft in elk geval, lager in de rang als hij is, nog minder gemakkelijk entree tot de keukens van Elysée of Quai d'Orsay.
Het is moeilijk te geloven dat er in het hele diplomatieke apparaat - of desnoods onder de kortelings gepensioneerden - niemand te vinden was die de zaken in Joegoslavië niet even goed had kunnen opknappen als de man die zo moeilijk in Parijs gemist kon worden. Mocht gebrek aan geschikt personeel echter wèl de verklaring zijn, dan zou dat alleen maar de overtuiging bij de grote partners versterken dat de kleinere gewoon te kleine zijn - en dus over te weinig mensen beschikken - om het Europese voorzitterschap te bekleden.
De conclusie lijkt dus onontkoombaar dat er dringend een onderzoek ingesteld moet worden naar de wijze waarop het beleid gebruik maakt van het diplomatieke apparaat. Dit is des te nodiger omdat er al tekenen zijn van demoralisatie bij dit apparaat, dat zich hier en daar, als gevolg van de nederlaag van 30 september, niet helemaal au sérieux genomen voelt door zijn buitenlandse gesprekspartners.
NRC Handelsblad van 25-10-1991, pagina 9