Niet zo interessant
De volgende anekdote heb ik al eens eerder in deze rubriek gedebiteerd, maar omdat zij nu bijzonder actueel is, herhaal ik haar.
De Weense satiricus Karl Kraus (1874-1936) zit op zijn werkkamer te schrijven. Plotseling stormt een vriend binnen: ‘Heb je het al gehoord? De Japanners hebben Sjanghai gebombardeerd!’ Kraus gaat rustig door met schrijven, waarop zijn vriend geergerd zegt: ‘Jij vindt het blijkbaar belangrijker dat een komma goed staat dan dat de Japanners Sjanghai gebombardeerd hebben’. Kraus antwoordt: ‘Als alle komma's goed hadden gestaan, zouden de Japanners nooit Sjanghai hebben gebombardeerd’.
Deze anekdote dient als excuus dat ik mij in deze tijden met taalkwesties bezighoud en nog wel op een wijze die prof. dr. H.J. Verkuyl ‘voor taalkundigen niet zo interessant’ (Onze Taal, juli- augustus 1990), ja zelfs ‘vooral oninteressant’ (ingezonden stuk in deze krant van 10 januari) vindt.
Tegenover een hoogleraar - en zeker een hoogleraar die de wijze bestudeert ‘waarop betekenissen van zinnen en woordgroepen worden gevormd uit die van de kleinste bouwstenen, de woorden en woorddelen’ (met deze definitie verbetert hij de simpeler definitie die ik hier op 4 januari gaf van semantiek, het vak dat hij doceert - wie overigens zijn definitie begrijpt mag het zeggen) - tegenover zo'n hoogleraar buig ik natuurlijk het hoofd in deemoed.
Natuurlijk is mijn maandelijkse taalrubriek niet interessant voor taalkundigen en nog minder voor knappe hoogleraren in de semantiek. De illussie dat ze het wel was heb ik nooit gehad. Maar ik richt me dan ook in mijn rubriek niet tot hen, maar tot gewone taalgebruikers, zoals ik er zelf een ben. (Overigens vindt Verkuyl mijn rubriek toch weer wel zo interessant dat hij een eigen rubriek in het maandblad Onze Taal naar mij genoemd heeft).
Ik richt me dus niet tot prof. Verkuyl, maar dat neemt niet weg dat ik toch wel eens zou willen weten wat hij vindt van de fouten en slordigheden die ik onlangs heb aangetroffen in een academisch rapport dat een advies aan de minister van Onderwijs en Wetenschappen, de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen bevat. Ik geef een paar citaten uit dit rapport.
‘Dat kennis van Arabisch, Perzisch en Turks en van de Islamitische cultuur onmisbaar zijn tijdens de huidige crisis in het Midden-Oosten behoeft geen verdere toelichting.’ Zijn? (Overigens zou het logischer zijn geweest als er had gestaan:’... behoeft tijdens de huidige crisis in het Midden-Oosten geen verdere toelichting’, want die kennis is, neem ik aan, altijd onmisbaar).
Soortgelijke slordigheid: ‘Materiaalverwerving op de gebieden van de klassieke Sinologie en het Oude Nabije Oosten zijn ook goed’. En: ‘Breedte van kennis en inzicht, een sine qua non voor een universitaire opleiding, zijn bij de Azie studies grotendeels verdwenen’. (Taalkundig klopt deze zin, maar logisch nauwelijks).
‘Belangrijker is dat Nederland op grond van haar geografische positie in Europa (...) een aantrekkelijke wetenschapspartner is voor Engeland, Frankrijk en Duitsland, niet in het minst omdat die drie landen op een hoger niveau concurreren’ enzovoort.
Ik val niet over Nederland en haar geografische positie (elders wordt gesproken van Nederland en ‘haar’ nationale en internationale taak) - hoewel ik het vreemd vind in een academisch rapport -, eerder over het gebruik van niet in het minst (= helemaal niet) waar duidelijk niet 't minst (= vooral, niet in de laatste plaats) - dus precies het omgekeerde! - is bedoeld.
Minder fraaie staaltjes zijn ook: ‘opwaartse richting van het academisch bestel’ en ‘letterfaculteiten’. Onnodig gewrongen is: ‘De term niet-Westers berust uiteraard op een poging om van Oosters en orientalisme af te komen’. Waarom niet simpel: is een poging?
‘Hoewel uiteindelijk alle belangrijke problemen alleen op internationaal niveau zullen kunnen worden opgelost, liggen de oplossingen voor de problematiek van de Azie-studies’ - nu staat er plotseling een streepje tussen Azie en studies, in een vorig citaat niet - ‘in Nederland in eerste instantie op Europees niveau.’ Dat hoewel begrijp ik niet. Is Europees niveau dan niet internationaal niveau?
‘Gedurende die tien jaar wordt een cordon om de kleine letteren gelegd, dat ze tijdelijk afschermt tegen het geweld der rekenmodellen en tijd geeft op hun doel af te werken.’ Hier wordt hetzelfde woord (ze) zowel in de vierde als in de derde naamval gebruikt. Wat ‘op een doel afwerken’ betekent weet ik niet.
De kennis van vreemde talen houdt ook niet over. Er wordt gesproken van ‘le vieille europeocentrisme’ en van ‘succes de l'estime’. Andere merkwaardigheid: de hoofdstad van Frankrijk wordt Parijs genoemd (terecht, in een Nederlands rapport), maar die van Engeland: London.
Akkoord, allemaal voor een taalkundige niet zo interessante ongerechtigheden. Toch zou ik er prof. Verkuyls oordeel wel eens over willen weten. Waarom? Omdat hij lid is van de commissie die het rapport heeft opgesteld - het enige lid dat in Nederland woont en dus, naar we mogen aannemen, minder van zijn moedertaal vervreemd is dan de drie andere leden.
Ik wil geen oordeel uitspreken over de inhoud van het rapport, maar als haar kennis van de vreemde talen over welker universitaire studie zij oordeelt even groot is als haar kennis van de moedertaal en, te oordelen naar de twee voorbeelden die ik ervan gaf, van het Frans, dan vraag ik me wel af welke waarde er aan het oordeel van de commissie gehecht moet worden.
NRC Handelsblad van 01-02-1991, pagina 7