| |
| |
| |
Den Vermakelyken Avanturier.
Tweede deel.
Tweede boek.
O Wonderlyke en onbegrypelyke werking der liefde! Ik sag my op het blote aanblikken van een handvol wit vel van myn vryheid berooft, en bevond my so ras niet in de diepste slaverny, of ik vleide myn gedagten al met de besitting van die geen, die my geketent hield, en de onmogelykheid, die ik daar toe sag dienende selver tot olie, om het vier van myn liefde in een onuitblusselyk gelaat te veranderen. Ik besloot nogtans de liefde die ik voor Clarice had, voor haar Moeder te verbergen; en derhalven, wanneer ik haar wilde besoeken, altyd na de laatste te vragen. Evenwel liet ik eenige dagen, om de Moeder geen argwaan te geven, verby gaan, geduirende welke tyd myn liefde door het gestadig overdenken van haar schoonheid, so seer toenam, dat het my langer onmogelyk was haar tegenwoerdigheid te derven, en derhalven genoodsaakt was agt dagen, na ik haar de eerstemaal gesproken had, te gaan besoeken. Ik vroeg dan aan die geen, die my de deur opende, na haar moeder, die ik t'huis vond, en die my met haar gewoonlyke
| |
| |
beleeftheid ontfing, en my in een Saal voerde, alwaar haar dogter met een van haar vriendinnen, die haar was komen besoeken, voor het vier sat. So ras ik binnen gekomen was, stond sy op en ontfing my met een sonderlyke vergenoeging, en na sy bevolen had, dat men my een stoel setten sou, had ik de eer van nevens haar te sitten. Sy scheen my nog veel schoonder als te voor, doen ik haar alleenlyk by de kaars gesien had, en bemerkte, dat schoon die aan eenige Juffers voordelig is, haar deselve nogtans nadelig geweest, en haar lely witte vel verduistert had. Ik was nog geen half uur by haar geweest, wanneer men haar quam aandienen dat ik weet niet wat voor een Marquies voor haar deur met syn koets was, om haar te komen besoeken. Dese tyding scheen haar eenigsins te verdrieten, en dewyl de liefde selden sonder jalousy, en die nimmermeer sonder argwaan en agterdogt is, geloofd ik dat sulx uit geen andere oorsaak geschiede, als om dat sy met my verlegen, en gaarn gewild had, dat ik vertrokken was. Myn eerbiedigheid was al te groot, om haar begeerte niet te gehoorsamen, en hoe gaarn ik ook desen gelukkigen, en niet min voor myn liefde gevaarlyken Mede-vryer gesien, en horen spreeken had, wilde ik nogtans, om haar niet te mishagen, opstaan, en myn afscheid van haar nemen, seggende, dat ik my op een andermaal de eer geven sou, van haar van myn onderdanige gehoorsaamheid te komen versekeren en de handen kussen, wanneer myn tegenwoordigheid, aan die van een veel waarder vrient niet hinderlyk zyn sou: maar sy hield my met den arm vast, seggende, dat haar onvergenoegtheid niet, als ik mogelyk oordeelde, uit de verhindering van myn tegenwoordigheid spruite, die sy sei haar de aangenaamste van de wereld te zyn,
| |
| |
maar wel uit de liefde, die sy voor haar ooren had, en die sy nu gedwongen was, ten minste voor een paar uuren, tot het aanhoren van de opsnydery en de belachelyke reden van dese Marquies te lenen, die sy sei van een burgers soon onlangs tot een Marquies voor eeen groote somme gelds van den Koning gemaakt, en de hovaarigdste en opgeblasens te sot van het gantsche Koninkryk te zyn, wiens belachelyke en gemaakte mynen sy sei, dat men sonder walgen niet kost aanschouwen. Sy wilde my nog meer van hem seggen, wanneer hy selver, sonder haar antwoord te verwagten, al singende binnen quam. Hy groette haar en haar Moeder, sonder my te verwaardigen aan te sien, op een wys, die genoegsaam syn belachelyke hoogmoed te kennen gaf. Hy had, schoon het doenmaals het beste weder van de wereld was, een roode schaarlaken en met goud geborduurde mantel aan, die hy sig, so ras hy binnen gekomen was, door een pagie (of die hy so doopte) liet afnemen, en die hy om geen andere oorsaak aangedaan had, als om die aan Clarice en haar Moeder te laten sien. Het overige van syn kleding was, hoewel seer kostelyk, so belachelyk, dat ik niet nalaten kan den Leser deselve te verhalen. Syn hoed, (om die van het hoofd tot de voeten te beschryven) waar van de rand niet boven twee vingers, ruim gerekend, breed was, wierd van so een menigte kakelbonte pluimen beschaduwd, dat ik geloofde dat 'er al de veren van de struis-vogels van gants Indien op waren. Hy had een Paruyk op, die hem tot aan de broeks-band quam, zynde van een das vergeselschapt, die hem syn taalje scheen te willen betwisten, die van een strik bedekt was, die ruim over een vierendeel van een elle breed was. Syn tronie was van so veel Mouches ofte pleistertjens, als een Gloob
| |
| |
ofte Hemelskloot met Sterren besaait is. Het einde van syn schouder-strik sloeg op het begin van een paar styve en met goude Franjen besette handschoenen, die hem een hand breed over de ellenbogen gingen, waar door hy niet sonder een dodelyke smert syn arm buigen kost. Syn manchettes ofte hand-lubben waren twee duimbreed langer, als syn vingers, om also met goed gevoeg het vet van ieder mond vol, die hy at, voor hem te likken, tot hardseer van syn Waster, die het een pond seep meer, en het vel van haar handen kosten, indien sy deselve wit begeerde te hebben. De breete van syn draagband maakte, dat men syn lichaam niet als alleen in de syden sien kost, in dewelke syn degen hong, waar van het Oor-yser even uit de eene Pendant ofte tas quam. d'Omstandigheden van syn broek souden alleen een boek papier vereischen indien ik deselve van stikje tot beetje beschryven wilde. Daarom wil ik alleenlyk seggen, dat deselve een van de uitvindingen van de aarts mode-smid den Salr. Hertog van Candale was, synde van so veel linten van verscheide kleuren omcingelt, dat men daar twee Franse-kramers winkels van had konnen opsetten. Syn kousen waren kakelbont en gevlamd, en syn schoenen, waar van de polvyen so breed als een bakkersturf waren, quamen my over een quartier van een Brabandse elle lang voor. In dese belachelyke en seldsame mode van kleding begaf hy sig voor de spiegel, arbeidende dan aan syn paruyk, en dan aan het lint van syn das. Nu begost hy te dansen en eenige passen van een Minuet te maken, en dan wederom op de mond als eenen schuiten boef te sluiten, en te singen. Syn discoersen waren niet anders, als van ik weet niet wat Gravinnen en Marquisinnen die hy sei besogt te hebben, van het lopen op Baletten, van
| |
| |
eenige honderd Pistolletten in de kaart aan eenige Dames verloren te hebben, van nieuwe modense stoffen, daar hy haar verscheide staaltjens, die hy uit syn sak kreeg, van toonde, van dewelke hy sei eenige klederen gemaakt te hebben. Hy prees uitstekend syn kleer-en schoenmaker, en sei, dat de Koning seer wel gedaan had, dat hy hen tot syn Hof-bediende aangenomen had, dewyl hy'er geen beter in Vrankryk vinden kost, en vervloekte de onvoorsigtigheid van syn koetsier niet weinig, die oorsaak was, dat een van syn paarden siek geworden was, waar door hy sig nu genoodsaakt vond alleenlyk met twee te ryden.
Geduirende de tyd, dat hy dese heerlyke reden voerde, stond hy gestadig voor den spiegel, hebbende de rug na Clarice en my gekeerd, om also te konnen sien, hoe hem sekere mynen van syn mond, en syn gantsche lichaam aanstonden. Hy kauwde gestadig op de nagel van een van syn vingers, om daar door een Diamant-ring te laten sien, die daar aan was. Ook kreeg hy tot verscheide malen een goud horologie voor den dag, om quanswys te willen sien, wat de klok was, hoewel in deselve kamer en slag-uur-werk aan de muur hing, dat nog weinig te voor geslagen had, en dat Clarice hem versekerde so gewis en goed, als een in dat gantsche land te zyn. Hy had so gemaakt en piepende stem, dat men sou gesworen hebben, dat 'er jonge honden in de kamer geweest waren, en trok syn oogen op een wys te samen, dat men sou gelooft hebben, dat hy stik-siende was. Clarice, die een van de gaauwste en doortrapste Juffers van een land was, dat daar vol van is, schepte haar eigen vermaak in de sotheid en verwaandheid van desen laatdunkende en nieuw-gebakken Marquies t'aan- | |
| |
schouwen, en wist hem so aardig te ralleren ofte te begekken dat ik alle moeite van doen had, om my van lachen t'onthouden. Wanneer my ten laatste Clarice over ik weet niet wat bevraagde, en ik haar daar op antwoorde, sag hy my met half geslote oogen aan, vragende Clarice sagt in het oor, dog so hart, dat men het aan het einde van de kamer, die redelyk groot was, horen kost, wie myn Heer was, en by wien ik diende? Clarice die dese vraag niet weinig verdroot, antwoorde hem, dat ik dien selfden Heer, die hy, diende, namentlyk God. Wat is hy dan voor een Burger? Vroeg hy wederom, my dunkt voorseker, dat hy by een Notaris, niet wyt van myn Hof schryft. Ik beken, dat schoon ik van afkomst niet meer, als een Burgers soon was, my nogtans die naam so seer verdroot, dewyl ik my aan Clarice voor een Edelman uitgegeven had, dat indien ik geen altegroot een ontsag voor haar huis en tegenwoordigheid gehad had, ik de deschimpelyke vraag van desen buffelagtigen Marquies met een paar goede oorvygen sou byantwoord hebben. Clarice scheen niet weinig met my verlegen, en over de onbeleeftheid van desen sot geraakt te zyn, die sy, om hem op een andere perpoost te brengen, vroeg wat 'er nieuws aan het Hof was. Dese vraag oordeelde ik seer dienstig, om my over het affront te wreken, dat hy my so merkelyk aangedaan had. Derhalven antwoorde ik, eer hy de tyd had om sulx te doen, dat my onlangs gesegt was, dat de Koning so een groot huis wilde bouwen laten, als de Louvre was, om daar al syn nieuw-gebakke Marquiesen in te setten, om te sien ofse hier door wederom tot hun sinnen en verstand komen kosten. Hoewel hy, uit kleinagting, so menigmaal als ik sprak aanstonds begost te singen, sei ik dese woor- | |
| |
den nogtans so hard, dat ik aan de verandering van syn gelaat wel bespeuren kost, dat hy die verstaan had, Clarice gaf door eenschaterend gelach te kennen, hoe seer haar dit antwoord behaagt had: maar dewyl sy voor een ongeval dugte, en wel merkte dat ik my nog veel klaarder sou hebben te verstaan gegeven, winkte sy my, dat ik den sot met vreden laten sou, die nog gestadig in syn ydele reden voort voer. Wanneer hy ten laatste vertrekken wilde, maakte hy de belachelykste groetenis des werelds, en was so ras niet buiten de deur van de kamer gekomen, of hy riep: Pagies! Lakayen! myn volk! met so een vreesselyk geweld, dat men sulx over een half myl weegs sou gehoort hebben. So ras hy vertrokken was, vroeg my Clarice wat my van desen quant dagt? en of ik niet bekennen most myn leven geen veel belachelyker gesien te hebben? Ik had noit geloofd, Me-juffrouw! antwoorde ik haar, dat men in een land, het welk so vrugtbaar in verstanden en geesten is, so een groote sot sou gevonden hebben. Dat moet u niet vreemt voorkomen, antwoorde sy; want het is hier een gemene saak, dat een verstandig burger, heden tot een Marquies of een Graaf gemaakt zynde, morgen de hoveerdigste en onverdragelykste sot van de wereld is; want dewyl hy desen tytel niet gewoon is, werd hy so verwaant en opgeblasen van geest, dat hem de naam van burger, schoon hy weinig te vooren selver geen andere gevoert heeft, niet veel beter, als schelm voorkomt, doende niet anders, als gestadig op nieuwe modes denken, en hoese sig op het kostelykste in hun nieuwe stand houden, en de Ouden en geboren Graven en Marquiesen in kostelykheid beschamen en te boven gaan sullen; waar door het komt, dat hun geest gestadig op het denken van nieuwigheden gerigt zynde,
| |
| |
alderlei belachelyke manieren, so in hun kleding, als in hun spreken uitvinden, en die namaals in alderlei geselschappen begaan. Ja, vervolgde sy, sy bedenken niet alleen nieuwe modes in het kleden, maar ook in het veranderen van hun stem; dewyl eenige van hen sig aangewennen door de neus te spreken, of in een propoost dikmaals vyf of ses malen van stem, gelyk de Comedianten te veranderen. Eenige piepen wederom als de jonge honden, en bemoejen sig ook op de moede te lachen, makende een geluit met hun keel als een exter. Andere vinden een uieuwe en belachelyke manier uit van gaan. Om kort te gaan, ieder van hen vind wat nieus uit, en dewyl de Koning sig seer wel met het verkopen van dese Marquiesaat lose Marquiesaten bevind, en sig dagelyx ryke koopluiden daar toe vinden laten, die door de heerlyke eer-tytel van Marquies betovert zynde, de helfte van hun Rykdommen, diese somtyds met de kleine elle en andere schraperyen gewonnen hebben, met de lange op eenmaal aan den Koning uitmeeten, om deselve te mogen voeren, vrees ik dat alle burgers en handwerks luiden van gants Vrankryk binnen weinig, jaren Marquiesen sullen zyn. Evenwel werden dese nieuw gebrouwen Marquiesen van het gemene volk, en somtyds ook wel van de Grooten so veel, (wel te verstaan indien sy ryk zyn) als die gene geagt, die dese naam van een lang reie van Voor-ouders ge-erft, en wettelyk bekomen hebben, dewylse argumenteren en seggen, dat het een teiken is, dat sy deugden en verdiensten hebben, of dat hen de Koning anders daar toe niet sou gemaakt, en tot so een hogen trap verheven hebben; hoewel het meest om hun geld geschied, en indiense dat niet hadden, sou de Koning den eersten van hen, die Marquies zyn wilde, wel seggen:
| |
| |
Va t'en, Monsieur le Courteau, garde ta boutique. Ik beken, Me-juffrouw, antwoorde ik haar, dat die geen die geld heeft hedendaags voor de eerlykste en volmaakste man gehouden werd, al had hy al de gebreken van de wereld, het welk den Fransen Poëet Boileau met my schynt te getuigen, wanneer hy segt:
Quiconque êt Riche êt tout, sans sagesse il et sage,
Il a, sans rien schavoir, la science en Partage,
Il a l'esprit, le Coeur, le merite, le rang,
La vertu, la valeur, la dignité, le sang, &c.
Het welk so veel te seggen is, als:
Die geld heeft, die heeft al, wat dat syn hert kan wenschen,
Hy werd, alweet hy niet, de schranderste der menschen
Van ieder een geagt; men pryst syn staat, syn moed,
Syn deugd, syn wetenschap, syn waardigheid en bloed.
Men soud het de luiden nog vergeven konnen, antwoorde de Moeder van Clarice, die tot nog toe geswegen had, indiense de Ryke eerden, sonder daar door die geen, die meer eer als Rykdom hebben te veragten: maar vervolgde sy, de meeste die van de hedendaagse wereld zyn, agten een behoeftig mensch niet veel beter, als een schelm; want men schuwt syn geselschap, als was hy schoon de eerlykste man van de wereld, men verwaardigt hem niet eens aan te sien, nog veel minder te groeten, wanneer men hem verby gaat, syn raad, schoon die nog so goed en heilsaam is, werd verworpen en dikmaals belacht, en het ongeluk en de tegenspoed schynt al de gemoederen van hem te trekken? en
| |
| |
dit oordeel ik, vervolgde sy, veel bitterder en onverdragelyker, als de armoede selver te zyn. Indien die van de hedendaagsche wereld so zyn, antwoorde de edelmoedige Clarice, moet ik gewisselyk nog van de oude zyn, want indien ik my eenmaal met de liefde, gelyk ik tot nog toe niet gedaan heb, moet inschepen, sal noit de geldsugt nog het intrest aan het roer sitten, en de verdiensten van een welgeboren ziel sullen alleenlyk de sterren zyn, daar ik myn cours na rigten en stuuren sal. Indien uw' reden, Mejuffrouw, met het ware gevoelen van uw' hert over een stemmen, antwoorde ik, moet ik bekennen, dat deselve voor een Juffer van uw' jaren, en die sonder twyffel de wereld lieft, te verwonderen zyn: maar het geld, en syn schyn, syn al te bedriegelyke dwaal sterren, om u van dese cours niet af te leiden. Sy wilde my antwoorden, wanneer den Advocaat, die haar Moeders Processen bediende, binnen trad, en dewyl ik wel oordeelen kost, dat hy met haar in het geheim te spreken had, nam ik myn afscheid, en vertrok de vergenoegste mensch van de wereld, denkende gestadig aan de edelmoedige reden van Clarice, die niet weinig myn liefde schenen te begunstigen.
Weinig dagen daar na, ging ik haar wederom besoeken, en vond haar nevens haar Moeder, op de luit spelende, sitten. Sy scheen niet weinig over myn komst verbaast en beschaamt, dewyl sy ongekleet, en alleenlyk in haar nagtklederen sat, die in plaats van haar schoonheid te verminderen, deselve door een voorbedagte en aardige nalatigheid vermeerderde, en haar onverstandigheid te kennen gaven. Sy ontschuldigde sig tegens my over een weinig hoofd-pyn, die haar eerst voor een half uur het bed had doen verlaten, seggende ten hoogste beschaamt
| |
| |
te zyn, dat sy in dese staat van my gesien was. Hout op, Me juffrouw, u over een kleding te misnoegen, antwoorde ik haar, die so voordelig voor u schoonheid is, en die my t'eenemaal den argwaan doet verliessen, daar my de onvergelykelyke, en byna onnatuurlyke witheid van uw' verf tot haar nadeel ingestort had, en indien een van ons beide sig behoorde te schamen, sult gy onwederspreekelyk bekennen moeten, dat my sulx betaamt, dewyl ik so onbeleeft ben van u in een staat te overvallen, in dewelke gy niet wilde gesien zyn, en derhalven my op de woorden van uw' knegt betrouwende, die my beval binnen te treeden, heb ik so seer tegens myn pligt en de wellevendheid gesondigt, dat ik oorsaak hebben sou, over myn vergeving te wanhopen, indien ik niet wist, dat de goetheit een eigenschap is, die gemeenlyk de schoonheid begeleid. Sy wierd een weinig schaamrood over dese myne reden, die sy met een groote zedigheid beantwoorde, en haar moeder sei my seer verheugt te zyn, dat ik haar dogter een weinig quam geselschap houden, dewyl sy genootsaakt was, so aanstonds, by eenige Raads-Heeren van het Parlement te gaan, en na sy my by haar Dogter had doen sitten, ging sy ter kamer uit, en liet ons te samen alleen. Ik bad Clarice, so ras haar Moeder vertrokken was, dat sy in het aangename tyd verdryf op van haar luit, daar ik haar door myn komst in verstoord had, wilde voortvaaren, het welk sy sonder lang bidden deed', en na sy daar eenige nieuwe en aangename wysen opgespeeld had, wilde sy, dewyl ik haar gesegt had, een weinig op dit Istrument geleert te hebben dat ik ook myn konst horen liet. Ik antwoorde haar, dat schoon myn ongeleerde vingers niet als haar ooren verdrietig vallen kosten, ik een al t'een elendigen speelder was, om
| |
| |
lang gebeden te worden, en dat ik liever van haar wilde uitgelachen, als haar ongehoorsaam zyn. Na ik dan de luit aangenomen en gestemt had, begost ik een wys te spelen, daar ik dese navolgende woorden eenige dagen te vooren in het Frans op gemaakt had, die ik daar onder song, en die in het Nederduits aldus luiden:
I.
Liefde, wreede Zielen moorder,
Menschen-beulen vreugd' verstoorder,
II.
Of sou Cypris met haar wallen
En uw' heerschappy vervallen?
Of uw' Rykte gronde gaan,
So myn hert, uw' Onderdaan,
III.
Op het heerlykste doen stralen,
So verwint dat stenig hert,
Om 't geen 't myn gepynigt wert,
IV.
Dan wil ik gewillig dragen
Alles wat myn rug kan schragen,
| |
| |
Die geen, die dat lied gemaakt heeft, sei Clarice' so ras ik van spelen en singen opgehouden had, heeft, voorwaar weinig liefde voor syn Meestresse gehad, dewyl hy haar een quaal toewenscht, die, volgens syn eigen woorden, de wreedste van allen zyn moet. Indien het my so wel betaamde, Me juffrouw, berigte ik, syn saak te verdedigen, als het my betaamt uw' oordeel en uw' seggen toe te stemmen, sou ik mogelyk nog wel iets by brengen konnen, om hem van dese betigte misdaad t'ontschuldigen; dewyl de liefde sonder wederstand veel eer een soetigheid, als een quaal te noemen is, die hy haar niet schynt te willen bieden, dewyl hy sig niet alleen gewillig gevangen geeft, maar daar-en-boven ook slegts om haar wederliefde bid. Het sou een groote dwaasheid van my zyn, antwoorde sy, indien ik my hardnekkig stelde, om u een ding te betwisten, daar gy sonder twyfel meer eervarentheid, als ik van hebt, en dat ik niet alleen noit beproeft heb, maar daar-en-boven ook noit wensch of begeer te beproeven. Hoe? Me juffrouw, berigte ik, schynt u dan de aangename soetigheid van het lieven so grouwsaam, dat gy die, als een wreed Monster-dier vlugt, en de deuren van uw' hert voor deselve sluit. Niet soeken, is geen vlugten, antwoorde sy wederom; daar by sluit ik ook, als gy segt, vervolgde sy, de deuren van myn hert niet voor een ding, het geen ik geloof magtig genoeg te zyn om d'aldersterkste te openen, en dat geen staal nog yser vast genoeg is, om hem den doorgang te beletten, behalven dat my wel bekent is, dat, om hem den ingang in het hert te verweren; men hem eerst die van de oogenen de ooren moet sluiten; dewyl dit de gewoonlyke is: die hy na het hert neemt, en dat, so lang hem de laatste open staat, het onmogelyk is hem de eerste te verbieden; en dewyl
| |
| |
hem niemand tot nu toe sulx heeft konnen beletten, most ik meer als sot en reukeloos zyn, indien ik sulx de eerste wilde ondernemen te doen. Het is nogtans, behoudens uw' goede gonst, Mejuffrouw, hervatte ik onregt gehandeld, dat gy iets ontgaat, 't geen gy aan so menig hebt doen lyden, ten minste behoorde gy hen, tot verligting van hun smert te vertroosten, en uw' hulp niet te weigeren in een nood, daarse sig om uwent wil in bevinden. Ik geloof nogtans niet, berigte sy, dat ik van myn leven, met myn wil of weeten, eenig mensch, ik laat staan so menig, als gy gelieft te seggen, in noot geholpen, of de geringste smert heb doen lyden, en indien sulx, als ik niet geloofnog verhope, in het toekomende door onwetentheid mogt komen te geschieden, sal ik, schoon gy my sulx niet vermaande, van myn selven wel so mededogend zyn, dat ik hem myn hulp niet ontseggen nog het geringde weigeren sal, het geen ik, sonder myn eer nadelig te zyn, tot zyn verligting sal konnen aanwenden. Indien dese uwe woorden, antwoorde ik, so opregt gemeent, als deselve troostelyk zyn, is het voor de grootste geluksaligheid des werelds te houden, onder het getal van uw' slaven te zyn.
Sy wilde my hier op antwoorden, wanneer haar Moeder wederkeerende, in de kamer trad, waar door wy genootsaakt waren onse reden af te breeken, en van propoost te veranderen, en na ik nog een getuime tyd met haar Moeder en haar doorgebragt had, nam ik ten laatste myn afscheid en vertrok, vleiende my niet weinig met de troostelyke woorden van de schoone, Clarice, die, schoonsein der daad niets in sig voeren, daar sig een vernuftige en verliefde ziel mede kittelen kost, nogtans so een uitwerking op de myne deeden, dat ik so weinig van haar be- | |
| |
sitting wanhoopte, als of wy met zegels en brieven aan malkander waren verbonden en verloofd geweest. Ik had te voor altyd geloofd, doen ik voor desen Isabella beminde, dat het my onmogelyk sou geweest zyn, heviger en grooter liefde voor een mensch te hebben, als ik voor haar had: maar nu sag ik wel anders, want so veel grooter als my de schoonheid van Clarice boven die van Isabella scheen, so veel heviger was ook de liefde die ik haar toedroeg, als die, dewelke ik voor deesen voor de andere gehad had: so dat 'er byna geen dag verby ging, dat ik de schone Clarice niet ging besoeken, die my ten laatste al te kennelyke tekenen van haar genegentheid liet bespeuren om niet te sien, dat de myne niet t'eenemaal onbeloond was.
Ik had ook geen groote moeite om de goede wil van haar Moeder t'mywaards te gewinnen, die my eenmaal met tranende oogen klaagde, dat sy tegens een van haar mans vrienden te doen had, die Saint-Amant genaamd, en de grootste guit des werelds was, en haar weigerde een stuiver van twintig duisend guldens, die haar man hem uit goedheid geleend had, weder te geven, door valsche obligatien die hy tegens haar inbragt, waar door sy vreesde, dewyl hy een doortrapte vogel was, en daarenboven wel met de Raadsheeren stond, niet alleen dese geregte schuld te verliesen, maar ook daarenboven al de onkosten van het Proces te moeten betalen, sig seer ongelukkig noemende, dat haar mans onpasselykheid hem belette selver over te komen, en dat sy niemand anders had die haar de hand bood, en haar Proces hielp uitvoeren. De vierige begeerte, die ik had, om eenige aangenamen dienst aan haar schoone Dogter te konnen bewysen, was oorsaak, dat ik dese gelegentheid met de grootste vreugde des we- | |
| |
relds omhelsende, haar so lang bad sig van myn geringe dienst en hulp in dese saak te bedienen, dat sy ten laatste myn aanbieding aannam, en my de sorg van de saak beval, gevende my nog dien selfden dag al de papieren, en de obligatien van den voornoemden St.-Amant over, in dewelke hy met syn eigen hand bekende de gemelde somme van Clarice haar Vader ontfangen te hebben. Ik begaf my dan met so een yver aan het solliciteren, en bevorderen van haar Proces, dat het vonnis, niet tegenstaande de bedriegeryen en de goede vrienden van haar tegenparty, in korten tyd in haar gonst uitgesproken, en hy verwesen wierd, om de meergemelde somme, beneffens al de onkosten van het Proces binnen sekere termyn van tyd te betalen. Noit wierd Solliciteur met vriendelyker gelaat van die geen, die hy bediend, als ik van Clarice en haar Moeder ontfangen, die niet weinig verheugd was, dat sy sig van de bedriegeryen van S. Amant ontslagen sag. De gelukkige uitgang die dese saak door myn toedoen genomen had was oorsaak, dat sy my bad haar in haar overige saken ook behulpig te zyn, het welk ik met so een vreugde aannam, als sy my sulx met duisend ontschuldigingen versogt, voorwendende, dat een man meer in een gang, als een vrouw in tien kost uitrigten. Ik begaf my dan wederom met soo veel vlyd als te voor aan het solliciteren, daar my het weinig, dat ik tot Leuven van de Regten geleerd had, seer wel in te pas quam: maar dewyl ik met den Koning te doen had, en dat syn Ontfanger of Penning-meester sig op de soberheid van syn Meesters kas beriep, behalven dat de schulden wat oud en groot waren, kost ik niet te weeg brengen, wat ik gaarn gewild had.
Eens op een tyd, dat ik volgens myn gewoonte
| |
| |
Clarice en haar Moeder besoeken wilde, hoorde ik, wanneer ik voor de deur van de kamer, daarse in waren, gekomen was, een groot geras, dat met huilen en met vloeken vermengd was. De eerbiedigheid, die ik voor myn schoone en haar Moeder had, sou my weder hebben doen te rug keren (dewyl ik my inbeelde, datse te samen woorden hadden) indien ik weinig daar na niet een mans-stem vernomen had, die schrikkelyk op dese beide scheen uit te varen. Ik was dan so ras niet met myn hoofd aan de kamer deur genadert om te horen, wat de oorsaak van dit ongewoon en onverwagt verschil zyn mogt, of ik hoorde, niet sonder groote verbaastheid, dese woorden: Mevrouw, ik seg u voor de laatstemaal, doet wat ik begeer, of besluit hier met uw' Dogter te sterven, dewyl ik disperaat ben. De klagten en het geween, dat ik hoorde dat Clarice en haar Moeder op dese woorden maakten, deed' my met een groote onsteltenis in de kamer komen, daar ik so ras myn voet niet ingeset had, of ik sag, dat den schelmschen St. Amant een gespannen sak-pistool op de Moeder van Clarice aanhield, daar hy haar dreigde mede neer te willen schieten. Op dit gesigt berade ik my niet lang, waar toe de liefde en de eer my verpligte, en hebbende myn degen getrokken, riep ik den ander toe, dat hy besluiten sou te vertrekken, of syn schelmery op dese plaats met syn dood te boeten. Nauwelyx had de Verrader dese woorden verstaan, en my met het rapier in de hand na hem toe sien komen, of hy loste, sonder een woord te spreken, syn pistool op my, daar ik nogtans geen andere schade van kreeg als een klene schamp-scheut in myn linker arm, die ik hem, terwyl hy doende-was, om het andere te spannen, met so een goede steek in het lyfbetaalde, dat hy al struikelende ter aarde viel.
| |
| |
Ondertusschen quam het volk op het geraas van de scheut, en op het geschreuw van Clarice en haar Moeder boven gelopen, waar van een onder hen, door bevel van syn vrouw, naar de Commissaire of de Schout van dat Quartier liep, terwyl de Moeder haar koets deed' inspannen, en my na het huis van een van haar goede bekenden voeren, met versoek van my aldaar so lang te verbergen, tot ik horen sou, hoe het met de saken stond. So ras het geregt dan in het huis van Clarice gekomen, en de saak vernomen had, dedense den schelmsen St.-Amant in een koets dragen, sonder hem tyd te geven, dat hy verbonden wierd, en voerden hem na ik weet niet wat voor een gevangenis. Middelerwyl quam de saak ter ooren van den Koning, die hebbende deselve uit de mond van den Graaf van Aspremond verstaan, die my des anderen daags, na het geschied was, vry verklaarde, so dat ik my niet langer verborgen hield, en wederom so vry, als te voor uitging. De Moeder van Clarice wierd ook voor het geregt ontboden, die na de omstandigheden van de saak gevraagd zynde, verhaalde dat den moordadigen S.-Amant by haar gekomen, en van haar begeerd had, dat sy hem een schriftelyke Quitantie geven, en daar in bekenne sou, eerlyk en ten volle van hem voldaan te zyn, en haar wanneer sy sulx geweigerd had, benevens haar Dogter met een sak-pistool gedriegd had neder te willen schieten, het welk hy, indien sy syn begeerte niet voldaan had, gewisselyk sou in 't werk gesteld hebben, indien ik, tot haar geluk, niet in de kamer gekomen, en my tegen dit schelmagtig voornemen gesteld had, waar op hy een van syn pistelen op my gelost, en genootsaakt had het lossen van het tweede niet af te wagten, en myn leven te verweren.
| |
| |
De saak van het geregt aldus ondersogt zynde, wierd gevonden, als deselve was, dat is te seggen schelmagtig en moordadig, en St.-Amant die nu byna wederom van syn wonden genesen was, sou sonder twyfel de galg of het rat tot een kerk-hof gehad hebben, indien hy het geluk niet gehad had, van een schoone vrouw te hebben, die so veel, door het ingeven van een open Request, by haar mans voornaamste swagers, die in een groot aansien by den Koning waren, wist uit te werken, dat syn misdaad door de vingers gesien, en hy van syn gevankenis ontslagen wierd, dog met betaling van het geld, dat hy aan de Moeder van Clarice schuldig was, binnen agt dagen te betalen, het geen hem niet swaar viel, dewyl hy groote middelen had, en een van de beste Capitalisten van Parys was. De wond, die ik van St.-Amant gekregen had, was so gering, dat deselve binnen veertien dagen genesen en t'eenemaal gesloten was, so dat ik wederom alle dagen naar het huis van Clarice ging, van dewelke ik so wel, als van haar Moeder met een onuitsprekelyke beleefdheid en vriendelykheid onthaald wierd, de laatste my haar beschermer en noodhelper noemende. Door deese gelegentheid begost ik Clarice opentlyk van myn liefde te spreken, het welk so genadig van haar aangehoord wierd, dat ik wel bemerken kost, dat sy geen minder voor my, als ik voor haar had, en dat sy al so seer na myn besitting, als ik na de haare verlangde. Sy openbaarde my met de tranen in de oogen, dat haar ouders haar aan een Edelman, die tot Lions woonde en uit Province geboortig was, verloofd hadden, en die sy altyd dodelyk gehaat had, hoewel hy voor een van de rykste van dat land gehouden wierd, daar by voegende dat de genegentheid, die haar Moeder voor
| |
| |
my bespeuren liet, so groot was, dat sy geensins twyfelde, dat wanneer ik haar myn liefde voor haar Dogter te kennen gaf, sy my niet alleen in myn voornemen begunstigen, maar daarenboven ook wel so veel by haar Vader sou te weeg brengen, dat hy syn gedane belofte breken, en haar aan my ten houwelyk geven sou; my derhalven radende, wanneer haar Moeder haar Processen sou uitgevoerd hebben, met haar na Lions te trekken, en dat ik ondertusschen, om de goede gonst van haar Moeder nog meer te gewinnen, haar Processen vlytig sou helpen bevorderen, het welk ik ook met soo een iever deed' dat men alle dagen een gunstigen uitspraak verwagte.
In dese geluksaligen toestand waren myn liefdenssaken, wanneer ik eenmaal op een avond te huis komende, Belindor byna in syn traanen vond verdrinken. So ras ik hem na de oorsaak van dese syn onverwagte droefheid gevraagd had, wierp hy my een brief toe, die hy my gebood te lesen, om also van het droevig verhaal van een tyding bevryd te zyn, welkers herdenken hem de wreedste Ponjaard-steken waren. Na ik de brief dan aangenomen en myn oogen daar opgeslagen had, sag ik dat deselve van syn Suster quam, die tot
Antwerpen
getrouwd was, en die hem bad aanstonds te willen overkomen, indien by syn Vader nog voor het laatste sien en spreken wilde, en dat sy ten dien einde al voor vier dagen met haar man tot
Gent
gekomen was. Hy sei my, so ras ik den brief gelesen had, dat hy des anderen daags met de Post naar
Brussel
, en so voorts naar Gent keren wilde, en dat ik hem vergeselschappen sou, en dat hy door syn knegt onse Post-paarden al had doen bestellen, met dewelke wy ons met het aanbreken van den dag op de weg begeven souden. Indien dese dodelyketyding Belin- | |
| |
dor bedroefde, trof die my nog veel gevoelyker, dewyl ik hier door niet alleen met het gevaar van myn waarde voorstander, die my uit myn ellendige staat verlost, en als syn eigen kind opgebragt had, te verliesen, gedreigd, maar daarenboven ook gedwongen wierd van myn schoone ziel-voogdes te scheiden, het welk my nog veel bitterder, als het eerste voorquam. Aan de eene zyde porde my de dankbaarheid, die ik den stervenden Marquies voor al syn weldaden schuldig was, aan, om te vertrekken, en aan de andere zyde ried my myn liefde te blyven, en beangstigde myn hert op so een vreesselyke wys, dat ik een geruime tyd sprakeloos bleef. Eindelyk by myn selven overwegende, dat ik het eerste doen kost, sonder het laatste nadelig te zyn, besloot ik met Belindor te vertrekken, dog met voornemen, van so ras den ouden Marquies dood, ofte wederom gesont en aan de beterende hand zyn sou, weder tot Parys by myn waarde en schoone Clarice te keren. So ik niet gevreest had Belindor te verstoren, indien ik hem gebeden had des anderen daags so lang te vertoeven, tot ik de tyd had, om myn afscheid van haar en haar Moeder te nemen, sou ik sulx gewisselyk gedaan hebben, maar dewyl ik wel gedenken kost, dat hy myn liefde, niet boven die, dewelke hy voor syn Vader had, stellen sou, en dat ik also des anderen daags geen gelegendheid sou hebben konnen, om myn afscheid van myn schoone te nemen, besloot ik so aanstonds; en eer het nog later op den avond wierd, na haar toe te gaan. Ik begaf my dan op de weg, die my wat droeviger viel, als die ik te vooren gedaan had, en was so ras niet in haar huis gekomen, of ik vond haar met haar Moeder aan de tafel sitten, en het avondmaal houden. Sy ontsingen my met haar gewoonlyke beleefdheid,
| |
| |
en wilden, dat ik eeu weinig met haar eeten sou, maar ik antwoorde haar, dat de tyding, die ik haar te seggen had my den Appetyt tot eeren al te seer benomen had. Hier op sei ik haar, dat myn Vriend, die by den Graaf van Aspremond met my in huis was (menende Belindor) dien dag een brief van syn vrienden gekregen had, dat syn Vader op 't sterven lag, en dat ik derhalven genoodsaakt was des anderen daags met hem te vertrekken, seggende wanhopig te zyn, dat sulx op een tyd geschieden moest op de welke ik gehoopt had haar eenige dienst, met het bevorderen van haar Processen, tekonnen doen, haar nogtans versekerende binnen de tyd van een maand wederom tot Parys en by haar te zyn. Het is niet te beschryven hoe seer Clarice en haar Moeder over dese tyding verbaast schenen, kennende sig beide niet onthouden van huilen, daar ik haar eerlyk in vergeselschapte, siende malkander gedurende een geruime tyd sonder spreken op een bedrukte wys aan: maar dewyl ik wel wist, dat het gescheiden most zyn, en dat het huilen nergens toe helpen kost, nam ik myn afscheid van haar, en haar Moeder, waar van my de laatste byna door het omhelsen verwurgd had, noemende my haar lieve soon, en biddende my duisendmaal myn wederkomst te verhaasten. Clarice kost door het huilen en het snokken byna niet een woord voortbrengen. Eindelyk bad sy my met half gebrooken woorden, dat ik haar dog getrouw blyven, en, indien ik haar leven en haar rust begeerde, op het spoedigste wederkeren sou, en na ik haar ook gebeden had haar armen en ongelukkigen Mirandor niet te vergeten, vertrok ik, en ging, onder een slag-regen van tranen wederom na huis. Dien gantschen nagt bragt ik met sugten en huilen door, vervloekende duisendmaal myn geboorte Ster
| |
| |
die so strydig tegens myn geluk en welvaren was, en my van die geene afvoerde, in wiens by zyn myn eenigste vermaak bestond.
Clarice! riep ik wenend' uit
Salik, myn Hert, uw' byzyn derven,
Van 't welk myn levens voedsel spruyt
En echter stervende niet sterven?
De dag begost nauwelyx aan te breeken, of Belindor quam my boodschappen, dat de Post-paarden al voor de deur van het huis stonden, en naar ons wagten. Ik begaf my dan aanstonds uit het bed, en in myn klederen, na het welk Belindor en ik onse afscheid van den Graaf van Aspremond en den Marquies, syn soon, namen, die ons gaarn sou vergeselschapt hebben, indien syn Vader sulx had willen toestaan. Wanneer wy gereet stonden om te paard te springen, wierd ik een knegt van Clarice gewaar, die my genaderd zynde, my een brief overreikte, daar ik dese navolgende woorden in vond:
I
Ndien de liefde, die gy voor myn rust behoorde te hebben, so groot is, als gy my duisendmaal geswooren hebt voor myn persoon te hebben, sult gy my de selve nooit klaarder nog op aangenamer wys, als door uw' spoedige wederkomst, tonen konnen Ondertusschen sullen myn gebeden al het gevaar, dat u op uw' Reis bejegenen mogt, uit den weg ruimen, en, indiense niet t'eenemaal vrugteloos zyn, u wederom gesond en behouden helpen by uw tot ter dood-toe-getrouwe.
CLARICE.
Dewyl ik sag, dat een oogenblik vertoeven Belindor honderd jaren scheen, bad ik hem alleenlyk
| |
| |
so lang te willen wagten, tot ik een woord op dese brief mogt geantwoord hebben, het welk hy my toegestaan hebbende, eischte ik pen en papier, en schreef haar dit volgende antwoord:
H
Et is overtollig, schoone Clarice, dat uw' pen my iets wil vermanen, het geen uw' goddelyke oogen al voor lang met meer der kragt en uitwerking gedaan hebben, en die my voor al te scherpe sporen sullen verstrekken, om myn paard niet te doen vliegen, en my niet haast ter plaatse te doen wederkeren, daar ik u, meer als te voor, versekeren kan te zyn
Uw' tot ter dood toe gehoorsame slaaf, en getrouwe
MIRANDOR.
So ras ik dese brief geschreven en toegesegeld had, gaf ik die aan de knegt van Clarice, en na ik hem bevolen had, haar en haar Moeder duisendmaal uit myn naam te groeten, en van myn gehoorsaamheid en eerbiedigheid te versekeren, sprongen wy te paard, en verlieten Parys. Wy verwisselden alle mylen van paarden, en liepen te Post met so een geswindheid, dat wy op den derden dag na ons vertrek van Parys tot
Brussel
quamen, van waar wy, sonder ons een uur op te houden, aanstonds naar
Gent
vertrokken. Daar gekomen zynde, gaf het rouw-kleed van een van syn Vaders Dienaars, die hem de deur opende, genoegsaam te kennen het geen daar hy onderweeg wel duisendmaal voor gevreest had, het welk hy nog sekerder vernam, wanneer syn Suster ons met de tranen op de wangen in 't gemoed komende, hem de dood van syn
| |
| |
Vader te kennen gaf, en dat hy des anderen daags, na hy hem syn siekte geschreven had, gesturven, en voor twee dagen al begraven was. Indien Belindor oorsaak had om sig over dese tyding té bedroeven, had ik daar geen kleindere toe; dewyl ik my door dese dood van myn eenigste helper en voorstander beroofd sag. De droefheid die men by het gantsche huisgesinde bespeurde, was onuitsprekelyk; en men hoorden in alle hoeken van het huis niet anders als sugten en huilen: maar dewyl men de dood van syn alderwaardste vriend eindelyk vergeten moet, begosten sig dese treurige gemoederen ook te bedaren, en Belindor en Diana verlangden ook om sig vereenigt te sien, en besloten na het verloopvan ses weken sulks in 't werk te stellen.
Terwyl sig dese geluksalige Gelieven met d' aanstaande soetigheden kittelden, daarse hun liefde in het kort mede hoopten gekroont te sien, drong my de myne gestadig om te vertrekken, en wederom na myn waarde Clarice te keren. Derhalven bad ik Belindor, dat hy my verlof geven wilde, om weder na Parys te keren: maar hy wilde sulks in het geringste niet toestaan, seggende, dat de vreugde die hy in 't kort te verwagten had, onvolkomen zyn zou, indien syn liefste vriend aan deselve niet deelachtig was, my by de enge banden van die vriendschap biddende, die hy my van syn jeugd aftoegedragen had, so lang te vertoeven, tot hy met Diana sou getrouwt zyn, en dat hy my dan niet alleen gaarn verlof, maardaar-en-boven ook alles geven sou, dat my tot bevordering van myn reis dienstig zyn sou. Wat sou ik hier op aanvangen? Aan de eene zyde porde my myn liefde en de belofte, die ik aan Clarice gedaan had van binnen de tyd van een maand wederom by haar te zyn, en aan de andere stelde my de vriendschap van Belin- | |
| |
dor de kleinagting voor oogen, die ik hem sou aan doen, indien ik hem niet verwaardigde so lang by hem te blyven, tot hy syn houwelyk met Diana sou volvoert hebben; en hoe seer ik my al de weldaden, die ik van hem ontfangen, en nog te verwagten had, onwaardig maken sou: so dat ik eers halven blyven, en die korten, dog voor my langen tyd met gedult afwagten most. De treurmoedigheid, die het afzyn van myn waarde Clarice in my veroorsaakte, wierd door duisend andere swaarmoedige gedagten vermeerderd; want nu zag ik al de hoop van door den Ouden Marquis zyn hulp myn geluk te sullen maken, op eenmaal verdwynen, het welk my niet weinig voor myn aanstaande staat bekommerde. Belindor scheen wel geen minder genegendheid voor my te toonen, als syn vader in syn leven voor my gehad had, en ontbraken ook geen middelen om my te versorgen; maar ik gedagt daar-en tegen wederom, dat hy jong was, en door de liefde, en de sorge die hy nu voor syn aanstaande vrouw en kinderen hebben most, die van myn welvaren ligtelyk vergeten zou: behalve dat jonge gehouwde niet anders gedenken, als om zig te verryken, en hun goed tegens een quade dag by een te houden, en dat schoon hy my by zig, en in syn dienst had behouden willen, wist ik niet waar in ik hem nut was, en waar toe hy my anders, als tot een dood eter had houden en voeden konnen, dewyl ik wel gedenken kost, dat hy syn staat verminderen, en derhalen geen Hof-mee-ster, daar syn vader my toe gebruikt had, sou van nooden hebben.
Eens op een tyd, wanneer ik weenende my in den hof van ons huis met dese en diergelyke gedagten onderhield, quam Belindor by geval by my, en was niet weinig over myn droefheid en bekommering ge- | |
| |
raakt, daar hy my de oorsaak van vroeg, die ik hem nogtans in het eerst niet recht bekennen wilde, altyd andere voor wendende, die hy wel merkte de regte niet te zyn, die my schade. Mirandor, sei hy my, siende dat ik hem de waarheid niet bekennen wilde, indien de droefheid, die ik op uw' wesen bespeure, zyn oorsprong uit de sorge neemt, die gy voor uw toekomende staat hebt, is sulks een gewis en vast teeken dat gy aan myn vriendschap twyffelt, daar gy u veel meer behoorde te verheugen, dat ik nu de gelegentheid heb, u dat geene metter daad te bewysen, 't geen ik te vooren niet als met bloote woorden heb doen konnen. Verlaat dan dat misdadig gevoelen van my, uw' waardste vriend, en zyt versekerd, dat so lang Belindor leefd, Mirandor niets ontbreken sal van het geen in syn magt is. Gy sult, vervolgde hy, indien gy wilt, al uw leven by my blyven, en alles van my verwagten, wat den eenen broeder (want daar wil ik u na desen voor kennen) van den ander doen kan. Ik bedankte den edelmoedigen Belindor duisendmaal voor syn goede en getrouwe aanbiedingen, seggende, dat myn leven in syn dienst te verslyten, my het grootste geluk zyn sou, daar my den Hemel mede sou konnen begunstigen, sonder dat myn hoogmoed oit so verblind zyn sou, van na heerlyker en grooter tytel te dorsten, als na die van syn geringste Dienaar: maar dat ik eerstelyk gaarn de belofte voldoen wilde, die ik aan Clarice gedaan had, van wederom by haar te keeren, en dat ik hoopte dat hy my, na het voltreken van syn houwelyk, sulks sou gelieven toe te staan: het welk hy my vastelyk beloofde, dog met beding van binnen korten tyd wederom by hem te komen.
Onderusschetn was men besig, om aan al het geen te arbeiden, dat tot hun bruiloft van noden was, die
| |
| |
in het huis van Clarimond sou gehouden werden; en dewylde tyd, na het verloop van dewelke men gewoon is het Testament van de overleden te openen, al verschenen was, wilde de Suster van Belindor en haar Man, dat sulkx geschiede. Ik laat den verstandigen leser oordeelen, of ik oorsaak had verheugt te zyn, wanneer my Belindor, na het selve geopend was quam boodschappen, dat de laatste wil van syn sal: Vader was, dat hy by my sou doen alles dat hem mogelyk zyn sou, en dat hy en syn Suster my ieder duisend Ryxdaalders souden uitkeren, het welk hy my hier op selver in het Testament lesen liet. Des anderen daags wierd my de geseide somme van hem geteld, die ik sonder weigeren (als dat wel te vermoeden is) en met groote vreugde aannam, en die aan een Koopman in deselve Stad gaf, met bevel van my daar so veel van, als ik begeeren sou, tot Parys, of op een andere plaats by wissel over te maken, wanneer ik hem daar om schryven sou. Dewyl ik wel wist dat het gelt de ware sleutel is om de gemoederen der menschen te openen, twyffelde ik geensins, of ik sou door de onkosten, die ik namaals in het oppassen van Clarice meende aan te wenden, ligtelyk het overige van de swarigheid, die de Moeder maken mogt, om my haar Dogter ten houwelyk te geven, benemen konnen, en my met dit geld so kostelyk en aansienlyk in klederen en in staat te houden, dat sy sou gedwongen zyn, my voor de rykste Edelman van ons land te houden, my weinig bekommerende, of ik dit geld in een of in twee jaren verteerde, indien ik slegts de besitting van myn waarde Clarice hier door verkrygen kost: maar dewyl de tyd in dewelke ik haar beloofd had wederom by haar te zyn, nu al verscheenen was, en dat ik vreesde dat ik hier door al myn geloof, en by gevolg haar liefde wel ver- | |
| |
liesen mogt, besloot ik haar de oorsaak van myn verblyf door een brief bekend te maken, het welk ik eenige dagen daar na, met dese, of diergelyke woorden deed':
I
Ndien de Trouw-dag, schoone Clarice, van myn alderwaardste Vriend by te woonen, een wettelyke oorsaak was, om de misdaad van myn verblyf, en het breken van myn belofte te verdedigen, sou ik deselve sonder twyffel tot myn ontschuldiging voor-brengen, maar dewyl geen beweeg-redenen kragtig genoeg zyn, om die te verschoonen, van de plicht die ik een vriend, doch voor al u schuldig ben, voor te stellen, wil ik niets tot myn onschuldiging ondernemen, en u alleenlyk seggen, dat bereid ben, om binnen drie weken my uw' straffe te komen onderwerpen, en die, hoe groot deselve ook zyn mag, so geduldig te verdragen, als die regtvaardig verdient heeft.
uw' tot ter dood toe getrouwe.
MIRANDOR
Na ik dese brief geschreven had, gaf ik die aan een van onse knegts, om aan de Post van Parys te brengen. Eindelyk quam de bestemde dag van Belindor syn Bruiloft, daar ik den Leser, om hem niet op te houden, de besonderheden niet van verhalen sal; wil hem alleenlyk seggen, dat deselve in alle stilheit, en sonder groote pragt, om de versche dood van den Marquis, geschiedde. So ras de Bruiloft geeindigd, en de Suster van Belindor met haar Man, en de overige van de gasten vertrokken waren, bad ik hem, dat hy syn belofte wilde nakomen, en my verlof geven, dat ik weder voor een tyd lang na Parys mogt keeren. Hoe aangenaam hem nu myn byzyn was,
| |
| |
wilde hy my nogtang in myn liefde niet hinderlyk zyn, en stond myn versoek toe; dog met beding van niet alleen binnendrie maanden wederom by hem te zyn, maar hem daar en boven met alle posten te schryven, het welk hy my ook beloofde te doen. Hy had my eenige dagen te voeren een schoon paard vereerd, daar hy wilde dat ik, om het post-geld of de vragt te sparen, myn reys mede doen soud, daar Hy wanneer ik vertrekken wilde, nog honderd goude Pistoletten byvoegde, dewelke by eeven so veel andere gevoegt, die ik van de Koopman, die myn geld bewaarde, opgenomen had, maakten te samen een goede goud-beurs uit. Wanneer de lang gewenste dag, op dewelke ik vertrekken sou, gekomen was, nam ik myn afscheid van Belindor, die my, hoe lief, hem de tegenwoordigheid ook van syn jong en schoon Vrouwtje was, een goed stuk weegs uitgelei sou gedaan en vergeselschapt hebben, indien ik hem, hoewel niet sonder groote moeite, sulx niet afgebeden en uit het hoofd gepraat had. Syn Vrouw en haar Vader scheenen niet minder over myn vertrek geraakt, en wenschten my te samen alles 't geen ik van den Hemel had begeeren konnen; na het welke ik te paard sprong nemende myn weg regt op
Oudenaarden
, en van daar na
Doornik
. Het verlangen, dat ik had, om wederom by myn waarde Clarice te zyn, deed' my des daags elf of twaalf mylen ryden: maar ik deed' myn paard te vergeefs draven, en ik most eerst een bittere kelk uit drinken, eer ik myn schoone en waarde Clarice mogt omhelsen.
Myn reis was gelukkig en sonder de geringste tegenspoed tot een half myl van de Stad Arras afgelopen, wanneer ik eenmaal op een avond, doende myn paard spoeden, om voor het poort-sluiten nog binnen de voornoende Stad te zyn: twee jonge Cavalliers,
| |
| |
of die sulx aan hun kleding en gelaat scheenen te zyn, seer verwoed' en vreeselyk met het rapier in de hand op malkander sag los gaan. De vrees die ik had, dat, indien hun gevegt nog langer duurde, een van hen beide mogt komen te blyven, deed' my na hen toe ryden, om hen met goede woorden van malkander soeken te helpen, daarse nogtans uit gramschap weinig nu luisteren wilden, vallende malkander nog veel heviger dan te voor aan: so dat ik ten laatste, om hen te scheiden, genoodsaakt was van myn paard te springen, en my met het rapier in de hand tusschen hen te stellen: maar ik had nauwelyx myn voet op de aarde geset, om dit goede en vreedsame voorneemen in 't werk te stellen, of een van hen kreeg, eer ik sulx beletten kost so een swaare steek in den buik, van syn tegen-party, dat hy ruggelinx ter aarde viel; waar op den ander, terwyl ik den gequetsten de borst opende, om de wond te besien, syn degen op stak, en met een groote geswindheid op myn paard sprong, en sig daar mede, so sterk als het loopen kost, op de vlugt begaf, sonder sig aan myn roepen ofte schreeuwen in het geringste te keeren. Ik had hem geern willen na lopen; maar ik kost wel gedenken dat hy sig niet lang op een plaats sou opgehouden hebben, en het my derhalven onmogelyk zyn sou hem te achterhaalen. Ondertusschen was ik doende, om het bloed van den gewonden met myn neusdoek te dempen, en siende by geval op de land-weg, die eenige schreden van ons afgelegen was, een waagen, riep ik den boer, die deselve geleide, toe, dat hy den patient op syn waagen nemen, en na de de Stad voeren wilde, dewyl ik vreesde, dat de nagt ons overvallen, en wy derhalven buiten de Stad mogten geslooten worden: maar den schelmschen boer verwaardigde my niet eenmaal te antwoorden, en joeg syn paar- | |
| |
den, so sterk als hem mogelyk was, na de Stad toe.
Hoe ongaarn ik nu die nagt het veld tot myn bed had willen hebben, kost ik evenwel so onbarmhertig niet zyn van den gequetsten te verlaten, en hem in syn bloed te laten smoren, hoewel ik weinig hoop van syn genesing had, dewyl hy de spraak en het verstand al begost te verliesen. Terwyl ik in groote sorge was, wat my te doen stond, sag ik eenige ruiters van de Stad spoor slaags op my aankomen ryden. Sy waren so ras niet by my gekomen, of sy, siende dat myn degen, die ik uit verbaasdheid had vergeten op te steken, nog bloot nevens my lag, geloofden sekerlyk, dat ik den dader was, en bevolen hier op my gevangen te geven; het welk ik, also ik geen ander geweer als myn degen had, gedwongen was te doen. So ras een onder hen my de handen gebonden, en achter sig op het paard genomen had, terwyl den gequetsten op een ander gelegt wierd, namense te gelyk de weg wederom na de Stad. Ik wilde hen myn ontschuld en den gantschen toeval verhalen: maar se antwoorden my, dat hen sulx niet aan ging, datse alleenlyk deden wat hen bevolen was, en dat ik my tegens het Geregt sou hebben te verantwoorden. So ras wy dan in de Stad gekomen waren, wierd ik, door duisenden van menschen, die toegelopen quamen, na de Hooft-wagt gebragt, alwaar ik, na my de voeten met ketens aan een groot blok gesloten waren, die nagt in groote sorg en angst doorbragt. Wanneer het dag geworden was, wierd ik voor het Krygs-regt gebragt, en ter gehoor gesteld. Men wilde de oorsaak van ons verschil van my weten: maar ik antwoorde, dat ik myn leven den gequetsten niet gesien, nog veel min eenig verschil met hem gehad had, en verhaalde hen hier op de gantsche
| |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
| |
| |
saak, so als die geschied was, seggende, datse niet anders uit de mond van den gequetsten horen souden: maar dewyl hy dien selfden nagt, tot myn ongeluk, gesturven was, kost hy hier geen bescheid van geven. Hoe waarschynlyk nu myn reden waren, wierden deselve nogtans niet geloofd, dewyl der eenige waren die tegens my getuigen wilden, en met dewelke ik des anderen daags sou verhoord werden: so dat ik wederom na de Hooft-wagt gevoerd, en aldaar, also den gequetsten, als ik gesegt heb, nu overleden was, veel sterker als te voor gesloten en bewaard wierd.
Des anderen daags wierd ik wederom voor het Geregt gevoert, alwaar ik den Waard, by dewelke de overleden, en die hem gedood had, te samen t'huis gelegen hadden, ook vond, die, my gesien hebbende, sei dat ik den selfden was, met dewelke den overleden in syn huis woorden gekregen hebbende, van hem buiten de Stad gedaagd, doorsteken was. Hetselfde wierd van eenige Soldaten, die dien selfden dag de wagt aan de poort van de Stad gehad hadden, voor dewelke sulx geschied was, betuigd, die sig gewillig aanboden, het met een eed te bevestigen, datse my met den overleden in harde woorden dien selfden dag hadden sien buiten de Stad gaan, en dat myn gesigt en myn kleding hen al te wel bekend was, om sig hier in te bedriegen. Dese getuigenis maakte al het geen, dat ik tot myn onschuld voor bragt, vrugteloos; en de Regters nu geensins aan myn schuld twyffelende, bevolen dat men my op een toren voeren sou, daar men gemeenlyk die geen op sette, die de dood verdiend hadden. Hier gebragt zynde, wierden my handen en voeten aan een gesloten, verwagtende, dat men my alle dagen de dood quam aanseggen. Ik laat een ieder oordelen, hoe
| |
| |
swaar en bitter dit my vallen most, onschuldig t'ontfangen. Nu bemerkte ik, hoe onverdragelyk het is, onschuldig, en dikmaals door de valsche attestatie, of getuigenis van d' een of d' ander eerlose schelm, sig verwesen te sien, daar de geld-zugt, of de ligtgelovigheid van een onregtvaardigen Regter somtyds het meeste toe doet, en eer hy den ontschuldigen de tyd geeft om sig van de t'onregte berigte misdaad te konnen suiveren, in syn goddeloos vonnis voort-vaart, den ontschuldigen verwysende, den schuldigen vry erkenende; gedenkende also weinig aan de woorden van den verstandigen Naso, daar hy van de valschegetuigen, en de geld-zugtige Regteren aldus spreekt:
Non bene conducti vendant perjuria testes,
Non bene selecti judicis arca patet.
Maar dewyl ik wel wist dat de regters van myn onschuld onwetend waren, vervloekte ik alleenlyk hun ligt gelovigheid, en de schelmen, die so vals tegens my getuigden. Ik beken, dat, hoe groot de liefde was, die ik voor Clarice had, ik nogtans, door de vrees, die ik voor de dood had, weinig aan haar gedagt. In dese droeve staat was ik, verwagtende alle ogenblik het vonnis van myn dood, wanneer de Geweldiger, die met een de sleutel van dit gevangenhuis bewaarde, en gewoon was my des daags tweemaal het eeten door een soldaat te brengen, eens op een avond de deur van myn gevangenis openende, volgens gewoonte, met een soldaat by my quam, die wat eeten voor my bragt. Terwyl hy doende was, om my de handen los te sluiten, op dat ik met meerder bequaamheid sou eeten konnen, liet ik by geval myn oogen op syn gesigt vallen, het welk my gedagt
| |
| |
voor desen meer gesien te hebben, waar door ik hem nog meer als te voren aansag, sonder dat ik nogtans in lang besinnen kost, wie hy was, of waar ik hem gesien bad, wanneer my op eenmaal in de sin schoot, dat ik hem tot Brussel gesien had, en dat hy dien selfden Pater Andries scheen te zyn, die so dikmaals by de Moeder van Belindor pleeg te komen, en die naderhand (als in het begin van het vierde boek des eersten deels verhaald is) een Koopmans Vrouw aldaar weg voerde. Syn wesen stond my nog so wel voor, dewyl ik hem alle dagen by de sal: Marquiese gesien had, dat ik geensins twyffelende dat hy deselve was, met groote verwondering uit riep: O Hemel! Pater Andreas, hoe vind ik u hier en in dese staat? Hy scheen sig niet weinig op dese woorden te ontstellen, en na hy my met de oogen gewinkt had, om de soldaat, die by ons stond te swygen, en die niet weinig over dese woorden verwonderd scheen, vroeg hy my in het Nederduits, 't welk den ander, dat een Fransman was, niet verstond, wie ik was? en waar ik hem gesien had? Hy was niet minder als ik verbaasd, wanneer ik hem sei, eertyds by den Marquis tot
Brussel
gewoont te hebben, en dewyl ik aldaar dikmaals met hem gesprooken had, viel het hem niet swaar my te herkennen, voornamentlyk wanneer ik hem myn naam te kennen gaf. Ik verhaalde hem ook hoe onschuldig ik gevangen sat, en sonder twyffel sterven sou, maar hy antwoorde my, dat ik daar niet voor vresen sou, dewyl hy tegens de nagt alleen by my komen, en my los sluiten wilde, my bevelende, in het geringste hier van niet aan de soldaat, die by ons stond, te laten blyken, en om deselve geen agterdogt te geven gebood hy my op een barse wys in het Frans, dat ik ras eeten sou, en dat hy wat meer te doen had, als op my te passen, en na ik
| |
| |
het geen my gebragt was opgegeten had, sloothy my wederom, als te voren, vast, en ging hier op met de soldaat, die by hem was, uit de gevankenis. Ondertusschen scheen my ieder menuit, die ik na de komst van myn gehoopte verlosser wagte, een jaar. Ik hoorde so ras de deur van dese toren door de wind niet bewegen, of ik geloofde dat hy het was. Na ik ten laatste eenige uren met groot verlangen doorgebragt had, hoorde ik de deur van de gevangenis openen, en een man by my komen, die ik, also hy geen licht by sig had, niet regt kennen kost. So ras hy, door hulp van een vuur-slag, een was-licht aangesteken had, sag ik dat het Pater Andries was. Hy bevool my, wanneer hy by my gekomen was, geen geraas te maken, en sagt te spreken, dewyl de toren daar ik op sat digt aan de Stads wal, en niet wyd van een schildwagt stond, die sulx ligtelyk sou hooren konnen. Hy vroeg my na verscheide dingen, die sig zedert syn afzyn tot Brussel voorgedragen hadden, daar ik hem so goed als my mogelyk was, op antwoorde. Daar na sei hy my, dat het nodig was dat wy tot de middernagt wagten; om ons voornemen in het werk te stellen, dewyl als dan de Maan onder ging, en dat wy ons van de duisterheid van de nagt dienen moesten, om de Stads-gragten te passeren: en dewylhy sei langen tyd in die Stad geweest te zyn, en dat hem die gelegentheid van deselve wel bekend was, wilde hy my op een plaats voeren, daar wy deselve, sonder verder als tot aan de middel nat te worden, souden door gaan konnen. De begeerte, die ik had om de reden te weten, die hem ook tot vlugten beweegde, was oorsaak dat ik hem bad deselve te verhalen; en dewyl het nog wel twee uren te vroeg was, om ons voornemen in 't werk te stellen, had ik geen groote moeite, om hem hier toe te bewegen, my belovende,
| |
| |
niet alleen dat, maar ook in 't kort syn gantsche levens-loop te gaan verhalen, maar dewyl ik vreesde, dat de pynlyke wys, op dewelke ik gesloten was, my den aandagt in het toehoren benemen mogt, bad ik hem dat hy my eerst los sluiten wilde, het welk hy gedaan, en sig by my neder geset hebbende, begost syn geschiedenis aldus:
Myn Vader was een Edelman uit de Provintie van Bourgondien, zynde uit het Huis van Monbrun gesproten, en seer na met dat van de Graven van Lucerne verwant. Het geluk had hem so wel in den oorlog gediend, dat hy een Regiment te voet kreeg, eer hy syn dertigste jaar nog bereikt had, en sou in 't kort nog tot hoger trap bevorderd geweest zyn, indien hem een musquet-kogel voor de belegering van Rochelle niet van het leven, en ons vier nagelaten kinderen niet van de beste Vader des werelds beroofd had. So ras myn Moeder de dood van haar Man verstaan had, verliet sy de Stad van Geneve, daar wy tot nu toe gewoond hadden, en ging met ons op een land goed wonen, 't geen haar myn Vader nagelaten had, zynde omtrent een myl van de vernoemde Stad gelegen. De weinig middelen, die haar myn Vader nagelaten had, waren oorsaak dat sy het houwelyk, dat haar seker Edelman van dat land aanbood, met grote vreugde aannam, dewyl hy voor seer ryk gehouden wierd: maar sy was nauwelyx drie maanden met hem getrouwd geweest, of sy bemerkte dat in plaats van sig te verbeteren, sy sig veel verslimmerd had, en veel beter sou gedaan hebben, indien sy ongetrouwd en weduwe gebleven was; want hy soop en speelde so vreselyk, dat hy niet alleen syn middelen in minder dan twee jaren door bragt, maar daar-en-boven die van myn Moeder sou aangegrepen hebben, indien sy, uit liefde voor ons,
| |
| |
sig niet met geweld daar tegens gesteld had, seggende, dat sy niet wilde gedogen dat wy om syn ongeregeltheden bedelaars wierden; waar door hy so een dodelyke haat voor ons kreeg, dat hy ons niet beter als honden handelde, en indien myn Moeder ons niet te hulp gekomen was, souden wy somtyds niet levend' uit syn handen gekomen zyn. De eerste van ons, die sig van syn quaat onthaal ontsloeg, was myn Suster, dieses jaren ouder als ik was, en die om haar schoonheid van een voornaam en ryk Edelman aan myn Moeder ten houwelyk versogt wierd, die haar al te lief had, om hier niet in te bewilligen. Weinig tyds hier na sonden de Hugenoten of de Gereformeerde van de Provintie den Graaf van Cleremont als Afgesant na den Koning, om eenige privilegien voor hen te versoeken; en dewyl het myn Moeder seer ter herte nam, en niet langer sien kost, dat myn Stief-vader my nog slimmer als de andere kinderen handelde, versogt sy den voornoemden Graaf, dat hy my voor syn Pagie wilde mede nemen, het welk hy haartoe stond, Ik was niet weinig verheugd, wanneer ik my van de tyranny van myn Stief-vader ontslagen, en in dienst van desen goeden Heer sag, die my seer aardig deed' kleden, en eenige dagen daar na met sig na Parys nam. Myn ongeval wilde, dat hy nog geen twee maanden aan het Hof van den Koning geweest was, wanneer hy, hebbende sig eenmaal te veel op de jagt verhit, siek wierd, en drie dagen daar na tot Versailles stierf. Hy had op syn dood-bedde aan syn Hofmeester bevolen, dat men syn lichaam ter Scheep en over de Seine naar Lions, en van daar voorts langs de Rhône naar Geneve aan syn Vrouw senden, en syn volk reis-geld geven sou, om weder t'huis te konnen keren, indiense wilden. Ook had hy hem bevolen, dat hy my by sig behouden, en wederom,
| |
| |
wanneer hy te rug reisde, by myn Moeder brengen sou: maar het quaat onthaal van myn Stief-vader verwekte so een schrik in my, dat ik liever in den dood had willen gaan; als wederom in huis te keren. Het wilde tot myn geluk zyn, dat de Marquis van Montoisier van den Koning in Picardyen gesonden wierd, om de Garnisoenen te besigtigen, en dewyl hy van syn vrouws zyde seer na met myn gesturven Heer verwant was, en altyd te samen seer goede vrienden geweest waren, verkreeg ik, door de voorspraak van onse Hofmeester, wel haast so veel by desen Heer, dat hy my voor syn Pagie aannam. Wy bragten dien gantschen Somer door met het reisen van de eene Stad in de voornoemde Provintie na de andere, daar myn Heer al de besettingen deed' monsteren, en van Ammonitie en andere noodsakelykheden versien, en keerden tegens de Winter wederom na Parys.
Twee gantsche jaren bleef ik in dienst van den voornoemden Marquis, en dewyl ik nu al achtien jaren oud, en daar by al te groot voor de Pagies broek was, versogt ik hem, dat hy tot beloning van myn getrouwe diensten, maken wilde dat ik een vendel onder het een of het ander Regiment Kreeg, het welk hy my wel haast onder dat van Rocquelaure, dat tot Alencon in Normandyen in guarnisoen lag, verschafte. Ik begaf my dan aanstonds daar na toe, na my de Marquis vyftig pistoletten reis-geld, en een goed paard vereerd had, en wierd seer wel van den Collonel, als ook van de andere Officieren of Bevelhebbers ontfangen. Na het verloop van een jaar stierf myn Luitenant, waar door my syn plaats gegeven wierd, en weinig tyds daar na in Catalonien met ons Regiment quamen te leggen: maar dewyl onse Collonel aldaar aan een heete koorts quam te sterven, en dat de Koning
| |
| |
dagelyks veel van syn volk afdankte, was ons Regiment een van die eerste dat ondergesteken, en ik een van de eerste Officieren, die afgedankt wierden. So ras ik my sonder dienst bevond, begaf ik my wederom na Parys, met hoop van door de voorspraak van den Marquis van Montoisier wederom in dienst te komen; maar in plaats van my syn hulp hier toe te beloven, sei hy my al te seer myn vriend te zyn, om my met vergeefse hoop te voeden, en my het overige van myn geld onnut te doen verteren, my radende, dat ik my na Vlaanderen of na Brabant begeven wilde, alwaar de Koning van Spanjen sterk deed' werven, om syn beste Frontier-steden tebesetten, en te versterken; daar by voegende, dat hy my, dewyl ik daar vreemd was, een Recommandatie-brief aan den Prins van Voudemont, en daar by so veel geld, als ik tot dese reis sou van noden hebben, geven wilde. Dese aanbieding stond my al te wel aan, om deselve niet in dank aan te nemen; en na hy my de voornoemde brief, en een goed stuk gelds gegeven had, begaf ik my met de land of post-koets naar Brussel, alwaar doenmaals de geseide Prins sig ophield. Daar gekomen zynde, ging ik syn Hoogheid selver de handen kussen, en myn brief overleveren, die hy so ras niet gesien had, of hy beloofde alles voor den Marquis de Montoisier en voor my te sullen doen, dat in syn magt zyn sou, en dat hy dien selfden dag nog voor my by den Gouverneur spreken wilde. Om kort te gaan, my wierd door syn voorspraak weinig daar na een Compagnie te voet, onder een Waals Regiment, het geen in Spaanse dienst, en tot Mechelen in guarnisoen was, gegeven. So rasik myn commissie van den Gouverneur gekregen had, begaf ik my na myn guarnisoen, alwaar ik in een van de voornaamste herbergen ging te huis leggen, daar ook een Capitein van een Spaans
| |
| |
Regiment gelogeerd was, zynde Dom Pedro della Sylva genaamd, en een na bloed-vriend van den Gouverneur. Met dese, schoon hy een Spanjaard, en ik een Fransman was, maakte ik nogtans wel haast seer goede vriendschap, so dat wy dagelyx te samen uit gingen, en de voornaamste Juffers van de Stad besogten. De gemeenschap en de goede vriendschap, die wy te samen gemaakt hadden, veroorsaakte, dat hy my wel haast openbaarde, tot stervens toe op een jonge burgers Dogter in die Stad verliefd te zyn, wiens schoonheid hy my so smakelyk wist afte beelden, dat hy een groote begeerte in my verwekte, om haar te sien? Ik had geen groote moeite van doen, om hem te bewegen, dat hy my haar eenmaal wilde sien laten; dewyl hy my nog dien selfden dag verby haar vaders huis voerde, dat een Fransen kramer was. Sy sat, wanneer wy verby haar huis quamen, juist in de winkel, waar door ik gelegentheid had haar regt in het gesigt te sien, het welk my meer als schoon voor quam, en sulk een ontsteltenis in my verwekte, dat ik groote moeite had, om sulx voor Dom Pedro te verbergen. Hy vroeg my, so ras wy eenige huisen voort gegaan waren, wat my van haar dagt; Dat uw oordeel het gesondste en het beste van de wereld is, antwoorde ik hem. Hier op sei hy my, dat hy verscheide malen in haar huis gegaan was, om iets by haar te kopen, maar dat hy noit gelegentheid gevonden had met haar te spreken, door dien haar Vader of haar Moeder gemeenlyk in de winkel stonden, en seer nauw agt op haar gaven, dewyl veel Officiers op haar verliefd waren, en daar dagelyks quamen, om, onder schyn van iets te kopen, met haar te spreken.
Dien gantschen nagt kost ik niet rusten, gedenkende gestadig aan het goddelyk gesigt van dese scho- | |
| |
ne. So ras het dag geworden was, begaf ik my ten bedde uit, met voornemen van iets in haar winkel te gaan kopen. Myngeluk wilde, dat ik haar alleen in de winkel vond, daar ik so ras niet in gekomen was, of sy vroeg my, wat myn begeerte was? Ik antwoorde haar, dat ik gaarn eenige ellen rosen-kleurd lint wilde hebben. Sy liet my veele stukken van verscheide breedte sien, en na ik eindelyk een uitgesogt, en sy eenige ellen afgesneden en in een papier gewonden had, overreikte sy my het selfde op een beleefde wys. Ik kost my niet onthouden hier op haar hand, die in witheid het sneeuw beschaamde, te kussen, juist, wanneer den jaloersen Dom Pedro, hebbende in syn kamer, die nevens de myne stond, gehoord dat ik so vroeg opgestaan en uitgegaan was, en daar door achterdogt gekregen, dat ik na de Juffer gegaan was, die hy my daags te voor getoond had, verby haar huis quam gaan. Syn misnoegd gelaat gaf genoegsaam te kennen hoe seer hem sulx ter herte ging, dewyl hy, sonder eens aan syn hoed te raken, verby ging. Weinig hier na quam de Vader van dese schone selver in de winkel, waar door ik gedwongen was myn afscheid te nemen, en te vertrekken. Wanneer ik op den hoek van de straat gekomen was, vond ik Dom Pedro na my wagten. Hy naderde my op een nere wys, seggende, dat hy gedagt had, dat ik syn goedheid so niet sou misbruikt hebben, en dat ik my aanstonds so gemeen niet met een persoon sou gemaakt hebben, die hy my gesegt had te beminnen. Ik antwoorde hem, dat ik daar niet gegaan was met voornemen om hem in syn liefde hinderlyk te zyn, maar alleenlyk om iets te kopen, en om te sien of die Juffer, die hy my getoond had, soo veel verstand als schoonheid had. Hy antwoorde my, dat ik sulks wel had vernemen konnen sonder haar handen te kussen, en
| |
| |
dat dese gemeenschap hem niet seer behaagde. Ik kost my niet onthouden over het stemmig en ernstagtig gelaat van Dom Pedro, daar hy dese woorden mede voortbragt, hertelyk te lachen, het welk hem nog veel dolder als te voor maakte, seggende, dat, indien wy vrienden blyven wilden, ik my wagten sou, oit wederom daar te gaan, dewyl my sulx anders seer qualyk bekomen mogt. Ik antwoorde hem, dat, hoe aangenaam my zyn vriendschap was, ik nogtans deselve tegens syn wil niet begeerde, en dat ik, om deselve te behouden, my geen wetten wilde laten voorschryven, waar ik gaan, en niet gaan sou. Wy souden sonder twyffel nog dieper in den text gekomen zyn, indien eenige van onse bekenden ons niet aangesproken, en door hun komst ons van propoost hadden doen veranderen.
Van die tyd af bespiede den yversugtigen Spanjaart myn gang en handel, so dat ik byna noit een voet buitens huis setten kost, dat ik niet van hem of van syn knegt gevolgd wierd; en om myn geselschap te myden, ging hy aanstonds in een andere herberg t'huis leggen. Omtrent dese tyd kregen wy geld om onse soldaten te kleden. Derhalven besloot ik, de hoeden, hand schoenen, draag-banden, en wat ik meer tot uitrusting van myn Compagny sou van noden hebben, by de Vader van myn schoone te bestellen, om also gelegentheid te hebben, om dagelyks in haar huis te komen, en somtyds met haar te spreken, Om kort te gaan, ik bestelde alles by haar Vader, dat ik van doen had, en vond niet alleen gelegentheid om met haar te spreken, maar ook om haar myn liefde te openbaren, die sy seer genadig aanhoorde. De wakende Dom Pedro kreeg wel haast de vonken van onse t'samenkomst in de neus, en dewyl hy my dagelyx by haar sag in en uitgaan, wilde hy een stok in 't wiel
| |
| |
steken, al sou het hem syn welvaren kosten. Hy bestelde dan so wel als ik de uitrusting voor syn Compagnie by den selfden kramer; waar door hy niet alleen gelegentheid vond, met syn schoone Dogter te spreken, maar haar ook te waarschouwen; dat sy nimmer met my spreken sou, dewyl myn ommegang gevaarlyk was, beroemende my somtyds de grootste gonsten van de Juffers genoten te hebben, als ik haar slegts maar eenmaal gesproken had. Mariana (want aldus was dese schone genaamd) liet niet na my dien seifden dag alles weder te seggen, 't geen haar Dom Pedro van my geseid had, het welk, in plaats van my te ontstellen, niet anders te weeg bragt, als dat ik de jaloersheid van den Spanjaard belachte, waar uit Mariana myn onschuld genoegsaam bemerken kost, en sig derhalven also weinig als ik aan de woorden van Dom Pedro keerde: so dat onse gemeenschap dagelyx toenam, en sy my al te merkelyke tegen-liefde sien liet, om met regt niet alles van haar te konnen hopen, daar een Minnaar mede kan begeluksaligd worden. Evenwel kreeg sy, om het geen haar Dom Pedro van my gesegd had, so een haat voor hem, dat sy hem door haar oogen sulx genoegsaam te kennen gaf, en my daar-en-tegen in syn by zyn alderlei vriendelykheid betoonde; het welk hy merkende, en siende dat sy sig in het geringste aan de vermaning, die hy haar gedaan had, van myn geselschap en tegenwoordigheid te myden, niet keren wilde, besloot haar Vader sulks t'ontdekken. Hy ging dan by hem, veinsende seer ontsteld te zyn, en sei dat ik my eenige dagen te voren in een vol geselschap van Officieren beroemd had, met syn Dogter geboeleertte hebben; derhalven ried hy hem, als syn vriend, syn Dogter te willen verbieden, van oit wederom met my te spreken, dewyl sy daar anders niet
| |
| |
als een quade naam van te verwagten had. De Vader, die de gemeenschap, die hy my met syn Dogter had sien hebben, al voor lang verdroten had, twyffelde geensins aan het geen hem Dom Pedro van my gesegd had, en verbood syn Dogter dat sy alleen niet meer met my spreken, maar ook noit wederom een voet in de winkel setten sou; en om my t'eenemaal de gelegentheid te benemen van met haar te spreken, sond hy my alles te huis, het geen hy voor my gemaakt had. Ik had al te veel oordeel om dese verandering niet te merken, en niet te gedenken dat niemand als Dom Pedro hier de oorsaak van was, het geen ik eenige dagen daar na voor gewis uit een brief verstond, die Mariana heimelyk door haar maagd aan myn huis liet brengen. Sy schreef my verder, dat ik dien nagt ten twaalf uren aan de poort van haar achter-huis komen sou alwaar ik haar met haar maagd vinden sou, die sy my bad iets te willen geven, om haar hier door tot verswygendheid te bewegen, en op myn zyde te gewinnen; dewyl het haar onmogelyk was sulx sonder haar weten te doen, uit oorsaak dat sy by haar sliep, en derhalven sonder haar weten onmogelyk uit het bedde sou konnen opstaan.
So ras ik de brief van Mariana gelesen had, ontfing ik Joconda (so was de naam van haar Maagd) op de vriendelykste wys van de wereld, en bad haar, dat sy my en haar Juffer in onse liefde wilde getrouw zyn, en om haar hier toe te verpligten, gaf ik haar een goude Souverein, die sy, op myn bevel, met een sonderlinge gehoorsaamheid aannam, hoewel sy wel tienmaal sei, dat het onverdiend was. Na ik haar dan gesegd had geensins in gebreke te sullen blyven van my op de bestemde tyd ter plaatse te laten vinden, daar my haar Juffer in haar briefbescheiden had, en sy my met de dierste eden des werelds van haar ge- | |
| |
trouwigheid verzekerd had, vertrok sy, latende my met het grootste verlangen des werelds de nagt verwagten. So ras de bestemde uur gekomen was, begafik my met myn knegt, die uit de selfde Stad geboortig was, na de poort, daar ik Mariana met haar maagd al op my vond wagten. Sy bad my, dat ik so sagt als my mogelyk was spreken sou, dewyl haar Vader en haar moeder niet ver van daar sliepen, en verhaalde my als doen mondelinx alles 't geen Dom Pedro van haar en my aan haar Vader gesegd had, en hoe hy dien selfden dag by haar gekomen was, om met haar te spreken; maar datsy, sonder hem eens te antwoorden, weg gegaan was. Wy bragten te samen nog een geruimen tyd met spreken door, tot het aanbreken van den dag ons ten laatste tot scheiden nodigde, na wy malkander beloofd hadden den volgenden nagt wederom op de selfde plaats te verschynen. Dit deden wy verscheide nagten na malkanderen, tot ten laatsten de achterdenkende Dom Pedro, oordelende onse liefde beiderzyds al te groot te zyn, om niet heimelyk byeen te komen, of brieven te wisselen, sogt de waarheid hier van met geld uit Joconda te vernemen, die, sig al te swak bevindende om haar getrouwigheid tegens een gouden aanval te beschermen, hem alles bekende, 't geen sig tussen haar Juffer en my toedroeg, en hoe wy gewoon waren alle nagten aan de achter-deur van haar huis te samen te komen, en niet eer van malkander te scheiden voor den dag begost aan te breken. Dom Pedro, door het geen hem Joconda gesegd had schier rasend wordende, besloot, door myn dood het ongelyk te wreken, het geen hy hem oordeelde door my aangedaan te zyn. Wanneer ik derhalven eens op een nagt, volgens myn gewoonheid, na Mariana gaan wilde, wierd ik van Dom Pedro, en nog twee gewapende
| |
| |
mannen, met het rapier in de hand, overvallen, waar van my een van hen een steek door den arm gaf, eer ik de tyd had my te weer te stellen. De vrees, die ik altyd gehad had, dat my Dom Pedro op dese wys, gelyk die van syn landaart gewoon zyn, bejegenen mogt, was oorsaak dat ik en myn knegt zederd eenigen tyd ieder een paar geladen sak pistolen by ons gedragen hadden, om ons leven, indien het gevaar liep, te konnen verweren. Wanneer ik my dan door Dom Pedro, die ik door de klaarheid van de Maan genoegsaam kennen kost, en syn gevolg aangetast en gewond voelde, kreeg ik een van de pistolen uit myn sak, die met twee koegels geladen was, en die ik op Dom Pedro los brande, waar door hy aanstonds ter aarde viel, en de twee andere, die hy by sig had, de vlugt namen. So ras ik my van myn bespringers bevryd sag, keerde ik weder na Dom Pedro, om te sien of syn wond ook gevaar had, en wierd, niet sonder groote verbaasdheid, gewaar, dat hy den geest gegeven had, en al dood was.
Ondertusschen quamen eenige soldaten, die de patroelje of de ronde door de Stad gedaan hadden, op het geraas van het schieten aangelopen, waar door ik en myn knegt gedwongen waren de vlugt te nemen, lopende ieder, door verbaasdheid, een verscheide weg. Het aansien, daar ik Dom Pedro in gesien had, en syn hoge afkomst, deden my niet weinig voor myn hals dugten, om dewelke te behouden my de sekerste middel dagt, my in het een of't ander Klooster te begeven, wanneer ik my juist voor dat van de Capucynders vond, en dewyl ik aan het luiden van de klok hoorde, datse even in hun aandagt en wakker waren, klopte ik met een groote onstuimigheid aan de poort van het Klooster, het welk my op de selve tyd geopend wierd, wanneer de soldaten,
| |
| |
die my tot nu toe vervolgd hadden, daar voor quamen, die, my in het Klooster siende, gedwongen waren weder te keren. De Gardiaan, hebbende myn ongeval van my verstaan, deed' my aanstonds een bed bereiden. Des anderen daags verspreide sig de dood van Dom Pedro door de gantsche Stad, die men sei dat ik schelmscher wys vermoord had. De tyding hier van wierd ook, tot myn groot nadeel, aan den Gouverneur geschreven, die, als ik hier voor gesegd heb, een na bloed-vriend van den overleden was, en de Capucynders versogt, datse my in handen van het Geregt souden overgeven, in het welk sy nogtans niet gehouden waren hun Koning, laat staan hun Gouverneur, te gehoorsamen: maar dewyl hen gesegd wierd dat ik een Hugenoot was, wildense om een Ketter (want daar houden ons de Paapsche voor) hun Gouverneur niet te onvriend hebben. Derhalven bevolense het Geregt voor de deur van het Klooster te komen, om my aldaar aan hen over te leveren. Wat sou ik rampsalige aanvangen? Het Geregt stond al voor de deur, en de dood eenige schreden van hen af, die my so verschrikkelyk voor quam, dat ik hen aanbood, niet alleen hun Godsdienst, maar ook hun order of hun kleed te aanvaarden, indiense my by hun behouden, en niet aan het Geregt overgeven wilden. De dienst diese aan God, door het bekeeren van een Ketter, meenden te doen, deed' hen myn versoek met vreugde aannemen; so dat het Geregt sig most gevallen laten onverregter sake wederom te keren. Ik wierd dan in de kap en in de lange py-rok gesteken, na ik eerst gedwongen was myn Godsdienst af te sweeren, en kreeg de naam van Pater Andries, hoewel die, daar ik mede gedoopt ben, Johannes is. Ik diende twee jaaren voor Leek, en het is niet te geloven hoe swaar het my viel, al hun regels t'onder- | |
| |
houden, en hoe onsagt het my voorquam; wanneer ik des nagts twe of drie uren, en dat nog met het hoofd op een harde steen slapen most, barre-voets in het hardste van de Winter te gaan, en gebedeld brood te eten: maar dewyl alles in een gewoonte bestaat, viel het my ten laatsten niet meer swaar, en ik wist hun geveinsde en schyn-heilige aperyen so wel na te maken, dat ik onder hen voor een Heilig gehouden wierd, hoe wel ik in myn hert Gereformeerd was, en hun dwaasheid belachte Ik had gaarn nog eenmaal myn waarde Mariana willen spreken; maar dewyl het vryen aan myn kleed niet palle, dorst ik haar niet gaan besoeken.
Na het verloop van twee jaren verkreeg ik van onse Generaal, die doenmaals van Romen gekomen, en in ons Klooster was, de vryheid van de Mis te mogen lesen, en de Biegt te horen, en wierd eenige tyd daar na met nog een van myn gebroeders naar Brussel gesonden, en voor twee andere verwisseld, die wederom naar Mechelen quamen. Ik was nog niet lang hier geweest, wanneer de Biegt-vader van de Marquise, uw' gewesen Vrouw, quam te sterven, in wiens plaats sy my weder aannam. Eens op een tyd, dat sy haar biegt tegens my sei, openbaarde sy my, dat sy met haar Mans kamer-dienaar, dat een Fransman en la Fleur genaamd was, te doen had; en dewylsy, als gy weet, niet onbevallig was, en dat ik, door het lang vasten, geen kleine aptyd had, besloot ik, my van dese gelegendheid te dienen, en haar onder schyn van te vermanen, van myn liefde te onderhouden; en dewyl sy van een geile aart was, had ik geen groote moeite om tot myn voornemen te komen. Wanneer wy op een plaats zyn sullen, daar wy meerder vryheid om te lachen sullen hebben, sal ik u, vervolgde hy tegens my, een aardige pots verha- | |
| |
len, die my een vervloekte kat in het huis van uw' Vrouw speelde, en die gy, schoon gy daar by stond, mogelyk door langheid van tyd, sult vergeten hebben. Na ik hem gesegt had, dat my deselve so wel bekend was, als of die van daag eerst geschied was, en wy beide, hoe weinig lust wy daar ook toe hadden, hertelyk daar over gelagt hadden, voer hy aldus verder voort: Niet lang daar na quam uw' Vrouw te sterven, en de Marquies, uw Heer, ging, na het verloop van eenigen tyd, met syn huishouding naar
Gent
wonen. Ondertusschen wagte ik met geduld op een gelegentheid, om uit het Klooster te vlugten, het Capucynder kleed te verlaten, en wederom na myn vaderland te keren, alwaar ik door een, die onlangs daar van daan gekomen was, verstond, dat myn Moeder en myn oudste Broeder gesturven waren, en dat myn jongste in myn goed en erfenis sat, dewyl hy niet wist waar ik was, en of ik nog leefde, of dat ik dood was. Indien ik de tyd had, sou ik u duisend schelmeryen van myn gebroeders verhalen konnen, die ik, gedurende de tyd dat ik my by hen ophield, gesien heb; en ik kan sweeren, dat'er byna niet een onder hen was, diesyn hoerery niet met getrouwde en ongetrouwde vrouwen pleegde, en somtyds niet in de argste hoer-huisen van de Stad ging, onder schyn van de luiden te bekeeren.
Eens op een tyd, dat ik in myn Biegt-stoel sat, sag ik daar een vrouws-persoon inkomen, die so ras niet nedergeknield was, of ik herkende haar wel haast voor die selfde Mariana; die ik eertyds so seer bemind had, en wiens schoonheid al te levendig in myn geheugenis geprend was, om het nog niet te doen. Hoewel ik seer verheugd en verwonderd was, van haar in dese Stad so onverwagt te sien, wilde ik haar nogtans de oorsaak daar van niet vragen, nog
| |
| |
my aan haar bekend maken, voor sy haar biegt geeindigt had, om haar aandagt niet te verstoren. Wanneer ik haar de Absolutie gegeven had, en dat sy opstaan wilde, bad ik haar, dat sy myn biegt ook horen wilde. Sy scheen niet weinig over myn woorden verwonderd, voornamentlyk wanneer sy my, wat sterker als te vooren in het gesigt betragtende voor dien selfden Mede-vryer van Dom Pedro herkende, die haar voor desen tot Mechlen so opgepast en bemind had. Sy sei my, dat sy naderhand duisendmaal gelegentheid gesogt had, om met my te spreken; dog dat sy noit so gelukkig had zyn konnen, en dat sy weinig tyds na myn vertrek met een redelyk bemiddeld Koopman uit dese Stad getrouwd was, alwaar sy korten tyd was komen wonen. Na sy my nog met eenige tranen betuigd had, hoe leet het haar was, dat ik, om harent wil dit kleed aangenomen, en ik haar wederom van myn liefde versekerd had, vroeg ik haar na haar woon-plaats, die sy my so ras niet genoemd, en ik haar so ras niet beloofd had te sullen komen besoeken, of sy nam haar afscheid, en vertrok. Des anderen daags namiddags ging ik na haar huis, en vond haar met haar Man in een voor-kamer sitten, die so ras niet van haar verstaan had, dat ik haar Biegt-vader was, of hy ging ter kamer uit, en liet ons, uit eerbiedigheid voor myn kleed en lange baard, alleen, dewyl hy oordeelde, dat ik haar mogelyk iets aangaande de biegt, die sy des daags te voren tegens my gedaan had, seggen wilde. Hy was dan so ras niet vertrokken, of ik vloog haar om den hals, gelyk sy my ook deed', swerende malkander op het nienw lief te hebben, en getrouw te zyn. Ik ried haar, dat sy haar Man sou doen geloven, dat ik dagelyks een uur by haar komen wilde, om haar in de Schrift te onderrigten, het welk sy my
| |
| |
beloofde, en ook deed': so dat haar Man, die de eenvoudigheid selver was, de geringste achterdogt niet had, dat ik dagelyks by syn Vrouw quam, die ik so wel in de Schrift onderrigte, dat sy bekennen most, dat onder myn Capucynder rok meer kragten, als onder die van haar mans verborgen waren. Tot nu toe had my het gebrek van geld de middel benomen, om uit het Klooster te vlugten, dat ik nu oordeelde van Mariana genoegsaam te sullen krygen, om myn voornemen in het werk te konnen stellen. De gemeenschap, die wy te samen hadden, deed my de geringste swarigheid niet maken, om haar sulks 't ontdekken, en om so veel gelds aan te spreken, dat ik my heimelyk een wereldlyk kleed sou konnen doen maken, en my van alles voorsien, het geen ik tot myn aanslag dienstig oordeelde. Sy scheen in het eerst seer ontsteld over dit besluit, en sogt my sulx door duisend gebeden uit het hoofd te brengen; maar siende ten laatsten dat ik niet van myn voornemen te versetten was, sei sy my tot het einde van de wereld te willen volgen, my biddende, dat ik haar van een Man wegvoeren wilde, die sy door dwang van haar Ouders had moeten nemen, en die het haar onmogelyk was te beminnen, en die sy niet schuldig was haar trouw te houden, dewyl sy hem die gedwongen had moeten beloven; daar by voegende, dat sy sig wel van so veel gelds en kostelykheid versien wilde, dat wy daar het overige van ons leven rykelyk van souden leven konnen. Wat sou ik op dese vleyende en aanlokkende aanbiedingen doen? Aan d'eene zyde wederhield my de gruwel van een getrouwde Vrouw van haar Man te ontvoeren, en aand' andere zyde dwong my myn liefde haar versoek toe te staan.
Wanneer ik haar dan ten laatste beloofde met my te voeren, viel sy my van vreugde om den hals, en
| |
| |
gaf my duisenden van kussen. Wy berieden ons langen tyd, hoe wy onse aanslag souden in 't werk stellen, en vonden groote swarigheid wie van ons een paard kopen sou, daar wy op vlugten kosten, dewyl sy daar geen verstand van had, en dat het de luiden groote achterdogt geven sou, indien ik sulk deed', om dat die van onse Order geen geld handelen, en sig ook noit van paarden dienen, dewyl de Regels mede brengen, datse altyd te voet gaan moeten. Eindelyk scheen ons de beste raad, dat sy een wagen huren, en, doende haar Man geloven dat sy na de Mis gaan wilde, daar mede met het aanbreken van den dag de Stad uit ryden, en my een quartier uurs van daar op een plaats, die ik haar beschreef, verwagten sou. Dit aldus vast gesteld hebbende, kogt sy my een schoon kleed, by eenige uit-dragers ofte kleer-verkopers, het welk sy my, wanneer ik haar wederom besoeken quam, gaf, en dat ik onder myn lange rok stak, en met my na het Klooster nam, alwaar ik het selve in myn Zel onder eenige planken verborg.
De bestemde tyd van onse aanslag dan gekomen zynde; sneed ik des nagts wanneer een ieder in ons Klooster sliep, myn lange baard met een scheer af, die ik daar na met een scheer-mes t'eenemaal weg potste; en na ik het kleed, dat my Mariana gekogt, aangetrokken had, begaf ik my, so sagt als my mogelyk was, na de Tuin van ons Klooster, daar ik nauwelyx in gekomen was, of my ontmoete een van onse gebroeders, die mogelyk om syn nooddruft te verrigten, daar gekomen was. Op dit gesigt was ik byna van vrees in de aarde gesonken, voornamentlyk wanneer hy, oordeelende dat het een dief was, die de Kerk van het Klooster bestolen had, de stoutheid had van my by den arm te vatten, en so hard als
| |
| |
hy kost, om hulp te roepen. Het gevaar, daar myn leven sekerlyk in sou geweest zyn, indien ik in dese staat van die van ons klooster agterhaald en gevangen was, veroorsaakte dat ik van de nood een deugd makende, my met geweld van hem ontsloeg, en myn rapier, het welk my Mariana ook gekogt had, ontblootte, daar ik hem verscheiden streken mede over syn kap gaf, waar op de goede Pater de vlugt al roepende en schreeuwende na het Kloster nam. So ras ik my alleen in den hof bevond, klom ik, door hulp van eenige groote spykers, die ik daags te voren ten dien einde daar in geslagen had, over de muur, en begaf my anstonds na de poort; buiten dewelke ik Mariana bescheiden had: maar dewyl het niet boven de twee uren in de nagt, en dat deselve derhalven nog gesloten was, beslootik, het aanbreken van den dag in de stoep van een huis te verbeiden. So ras de poord geopend wierd, begaf ik my daar aanstonds buiten, en na de plaats daar ik Mariana bescheiden had, en daar ik over de twee groote uren wagte, sonder dat ik haar nogtans sag aankomen.
Ondertusschen wist ik niet, wat ik van haar verblyf sou oordelen: ik beelde my duisend onmogelyke dingen in, die haar aanslag mogten ontdekt en omgestoten hebben; en dewyl ik geen stuiver by my had, daar ik myn reis mede vervolgen kost, besloot ik, weder na de Stad te keeren, juist wanneer ik een wagen sag aankomen, en haar daar opsitten. So ras sy by my gekomen, en ik op de wagen geseten was, en wy den voerman bevolen hadden, lustig, en so seer als de paarden lopen kosten, voort te jagen, en de weg na Halle te nemen, vroeg ik haar na de oorsaak van haar verblyf? Sy antwoorde my, dat, wanneer sy met het aanbreken van den dag aan de poort gekomen was, sy van de schild-wagten aangehouden, en van hen
| |
| |
haar naam gevraagd was, also de Gouverneur bevolen had, dat men geen mensch dien dag uit de Stad sou gaan laten, sonder eerst syn naam te vragen, en hem sulx aan te dienen, dewyl die nagt een Capucynder weg gelopen, en uit het Klooster gevlugt was, en dat sy der halven so lang aan de poort had moeten wagten, tot de Gouverneur bevolen had, dat men haar sou door passeren laten. Verders toonde sy my een klein kisje, dat vol Ducaten, Pistoletten en gou de Souvereins was, die sy sei des daags te vooren heimelyk, en sonder haar Mans weten, tegens silver-geld opgewisseld te hebben. Sy gaf my ook een sak met Ryxdaalders en eenige Franse silvere Kroonen, om daar het gene van te betalen, dat wy onder weeg verteren souden. Ondertusschen baden wy den Voerman, dat hy gestadig voort jagen sou, dewyl wy wel gedenken kosten, dat, nu sy haar naam aan de poort had moeten geven; haar Man lichtelyk sou vernemen konnen, dat sy de Stad uitgegaan was, en wat weg sy genomen had, en dat hy niet nalaten sou, ons door het Geregt te doen najagen. Wanneer wy tot Halle gekomen waren, sogten wy onse Voerman, met belofte van veel geld, en goede woorden, te bewegen, dat hy ons verder tot Aath wilde brengen; eensdeels, om dat wy vreesden, so ras als wy begeerden, geen andere wagen te sullen krygen; en anderdeels, dat de Voerman wanneer hy weder na
Brussel
keerde, ons beklappen, en seggen mogt, waar hy ons gebragt had, maar dewyl hy so lang niet van syn Vrouw, die hy sei eerst voor acht dagen getrouwd te hebben, blyven kost, sloeg hy ons versoek plat af, so dat wy gedwongen waren een halven dag tot
Halle
te blyven, eer wy een andere wagen bekomen kosten. Wanneer wy 'er ten laatsten een gekregen hadden, deden wy den Voerman, om onse verwaarloosde tyd weder te ge- | |
| |
winnen, so onmagtig voort jagen, dat wy nog geen uur van Halle gekomen waren, wanneer, het eene wiel in stukken brekende, wy met de wagen omvielen, waar door Mariana seer aan haar eene schouder, en ik een weinig aan myn eene been beschadigd wierd.
Terwyl onse Voerman ondertusschen besig was, om het eene gebroken wiel wederom te maken, sagen wy van verre eenige ruiters op ons aan komen ryden, waaronder Mariana wel haast haar Man gewaar wierd. Het is onuitsprekelyk hoe verbaasd en ontiteld wy hier door wierden; en dewyl ik nu wel sag dat het my onmogelyk was verder met Mariana te vlugten, en wel wist, dat, indien ik gevangen wierd, het myn beste hals sou gekost hebben, bood ik den Voermam de gantsche sak met geld, die ik van Mariana gekregen had, voor een van syn paarden, 't geen ik het beste en het sterkste oordeelde, aan, na ik daar eerst eenige stukken gelds, om van te konnen leven, afgenomen had, die, dese koop met vreugde toeslaande, my het selve geswind uitspande en overreikte; en daar ik, na ik Mariana voor het laast gekust en goede nagt gesegt had, op sprong, en so stark als het lopen kost, voort joeg. Ondertusschen riep my de bedrukte Mariana na, dat ik haar mede nemen sou, en maakte het grootste misbaar des werelds: maar dewyl ik sulx, sonder myn selven moed willig om het leven te brengen, niet had doen konnen, joeg ik myn paard gestadig voort, en bevond my des avonds in een bosch, daar ik nauwelyx vier honderd schreden in gekomen was, of ik wierd van eenige Spaansche ruiters aangetast, die my niet alleen myn paard ontnamen, maar my daar-en-boven ook tot myn hemt toe uitkleden. De vrees, die ik had van achterhaald te worden, deed' my evenwel gestadig
| |
| |
voort gaan, tot ik ten laatste binnen Aath quam; en schoon dese plaats doenmaals nog den Koning van Spanje toebehoorde, oordeelde ik my nogtans hier veilig genoeg voor myn vervolgers. De ellendige toestand, daar ik my in bevond, zyndesonder klederen en geld, dwong my een musquet aan te nemen, het welk my van een Capitein aangeboden wierd, met voornemen van so lang te dienen, tot ik gelegentheid, en so veel geld sou bekomen hebben, dat ik myn voorgenome reis na myn Land sou konnen voortsetten. Na ik een lang tyd tot Aath geweest was, wierd ik met eenige Compagnien na Conde gesonden. De neerstigheid, daar ik altyd myn diensten en wagten mede waargenomen had, wierd my wel haast met een Corporaals-plaats beloond, maar dewyl my deselve so veel niet in bragt, dat ik een stuk gelds kost oversparen om myn voornemen in het werk te stellen, hield ik eenige tyd daar na, wanneer wy hier tot Arras gekomen waren, by myn Collonel om een Geweldigers plaats aan, die ik ook, door de voorspraak van myn Capitein, sonder veel moeite verkreeg; en dewyl ik deselve al over het jaar bediend, en altyd Vendrigs betaling gekregen, en daar by seer gespaard heb, ben ik nu so wel versien, dat ik ten minste tot Parys komen kan, alwaar ik middel vinden sal om wel so veel te krygen, dat ik in myn Land komen kan, seer verheugt zynde, dat ik een eerlyk man, als u, dese dienst bewysen kan.
Hier eindig de den edelmoedigen Capitein Monbruin (want so was den gewesen Pater Andries syn regte naam) syn geschiedenis; en dewyl hy oordeelde dat het nu laat en donker genoeg was, om ons voornemen in het werk te stellen, gebood hy my, dat ik hem volgen sou, en gingen te samen de trappen af. Wanneer wy aan de deur van den toren gekomen
| |
| |
waren, opende hy deselve so sagt als hem mogelyk was, en hebben de deselve, om geen achterdogt aan de verby gaande Soldaten te geven, wederom toegesloten, gingen wy te samen na de plaats daar wy de gragt mosten doorgaan. Daar gekomen zynde, bevool hy my stil te zyn, om dat de schild wagt, die boven op de wal stond, ons niet horen sou, wanneer wy daar over gingen. Wy quamen gelukkig over de wal, en aan de gragt, daar wy nauwelyx tot de knien toe in gekomen waren, of de schild wagt, horende iets in het water ruissen en bewegen, meende dat het soldaten waren, die weg liepen en door de gragten swommen, gelyk al verscheidemalen geschied was. Hebbende derhalven tot driemalen qui va la geroepen, sonder nogtans geandwoord te werden, gaf ten laatsten vuur, en schoot na de deselve plaats, daar hy oordeelde dat het geraas van daan quam, sonder nogtans een van ons beide te beschadigen: so dat wy sonder veel moeite door de gragt quamen, zynde nauwelyks ter de middel nat geworden. Ondertusschen quam 'er, door het schieten op de wal, een groote beroerte in de Stad, gelyk wy aan het roeren van de trommel genoegsaam merken kosten; en dewyl wy vreesden nagejaagd en gevangen te werden, liepen wy gestadig, en so ras onse natte klederen toelieten, voort, nemende onse weg regt naar Kameryk, daar wy nogtans, uit vrese van aangehouden te werden, niet willens waren door te gaan. Wy hadden nog boven de twee stonden niet gegaan, wanneer wy, in een klein bosch gekomen zynde eenige paarden achter ons hoorden, die wy nogtans, om de verdte en de duisternis van de nagt niet kennen kosten, en die wy geensins twyffelden ons nagesonden te zyn. De verbaasdheid en de angst, daar wy in waren, deed' ons so sterk als ons mogelyk was lopen: maar dewyl
| |
| |
de beenen van den goeden Monbruin, door de kouw en het ongemak, dat hy onder de Capucynders geleden had, stram en verstyfd waren, was ik gedwongen hem te verlaten, en op myn eigen behoudenis te denken. Ik begaf my dan aanstonds van de land-weg, gaande gestadig voort, tot ik uit het bosch en op het veld quam, alwaar ik my, doe den dag aanbrak, in het koren, dat doenmaals redelyk lang was, verborg. Wanneer de nagt aangekomen was, gaf ik my wederom aan het gaan, latende Kameryk ter linker hand. Ik had myn beenen dien nagt so wel gerept, dat ik my met het aanbreken van den dag al op het Gebied van de Koning van Vrankryk bevond, alwaar ik, een boere-wagen bejegend hebbende, die naar Peronne wilde, daar op sette, dewyl het my van vermoeidheid onmogelyk was langer te voet te gaan. Myn geluk wilde dat ons de Land-koets van Brussel die na Parys gaat, onderweg bejegende, en dewyl daar maar drie menschen in saten, berade ik my niet lang, om de vierde te zyn, dankende den Hemel, dat ik dit gevaar so wel ontkomen was.
|
|