Nederduytsche poemata 1616(1983)–Daniël Heinsius– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] 45. Serò detrectat onus qui subijt. Hier voortijdts als ick placht van minnen t'hooren spreken, En van dat bitter soet en van die loose treken, My docht het was soo moy, men koster uyt en in, Dat heeft my eerst gebrocht het minnen in de sin. Ick sach het jock wel aen, maer 'tdocht my licht om wesen, Gevlochten en gebreyt van rooskens t'saem gelesen Vuyt Venus gouden tuyn, my docht ick was een man, Maer als ick weet wat 'tis, en kan ick niet daer van. Vorige Volgende