Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius
(1965)–Daniël Heinsius– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 206]
| |
Dan. Heinsii
| |
Vytleggingen.1TEn rechten wort de Heere Christus Esa.8,Ga naar eind1 214. Rom.9,32, genaemt, de steen des aenstoots: 3die, niet tegenstaende zijne Godheyt, 4ende de kracht van de selve, volkomelickGa naar eind4 5geopenbaert aen de mensche, soo haest van deGa naar eind5 6mensche niet en was gescheyden, om wiens willeGa naar eind6 7hy was gekomen by de mensche, ende geworden 8mensche, ofte eenige hebben begonnen te 9twijffelen van zijne Godheyt, ende den selvenGa naar eind9 10wederom te kruycen, die voor de mensche gekruyst 11was. Dat is, het gene van de dry EuangelistenGa naar eind11Ga naar eind(11) 12van zijne nederheyt verhaelt wort, tot onderdruckingeGa naar eind12 13van zijne grootheyt ende eewigheyt 14met moetwil te misbruycken. Gelijck deGa naar eind14 15Cerinthianen ende Ebioniten: die wel dorstenGa naar eind15Ga naar eind(15) 16seggen, dat de Heere uyt den sade Iosephs wasGa naar eind16 17geboren. Om dese te bejegenen, is den heyligenGa naar eind17Ga naar eind(17) 18Euangelist Iohannes, de lust ende het vermaecken 19des Heeren, die op zijne heylige borst gerust, 20ende de schatten der verborgentheden Godes 21daer uyt gesogen hadde, veroorsaeckt geweest, 22niet anders als eenen Secretaris van den hemel,Ga naar eind22 23dingen, die, gelijck S. Chrysostomus wel segt,Ga naar eind(23) 24voor dien tijt, de Engelen verborgen waren, uyt 25te spreken: om te toonen, dat de selve Heere 26Iesus, die na het vlees geboren, ende den menscheGa naar eind26 27was gegeven, voor het vlees, ende sonderGa naar eind27, 28 28het vlees, jae voor alle vlees ende schepsel, God, 29by God was geweest. Op de selve wijse sijn 30oock de oude Vaders gedwongen geweest, sooGa naar eind30 31in Synoden als in schriften, haer tegen de vyanden 32des persoons Christi, zijner Godheyt, eewigheyt, 33eenigheyt met den Vader in het wesen, 34ende zijne onuytsprekelicke eewige geboorte 35uyt den Vader, te verklaren: ende een wet teGa naar eind35 36stellen voor de naekomelingen, hoe verre zyGa naar eind36 37souden mogen komen. Den Auteur niet konnende 38spreken van de eygenschappen des Soons 39Godes in desen zijnen Lofsanck, sonder eerst 40ende voor al, van zijne eewige Godheyt te 41spreken, heeft hem selven soo gematigt, dat hyGa naar eind41 42hem by de H. Schrift, ende hare uytleggers, de 43oude Vaders, heeft gehouden. | |
44Het woort.]45Gelijck den Heyligen Iohannes heeft zijnGa naar eind45 46oog-merck genomen op het begin van het eerste 47boeck Mosis, soo heeft den auteur gesien opGa naar eind47 48de eerste woorden van den H. Iohannes: die te- | |
[pagina 208]
| |
5[regelnummer]
*En doe den hemel wiert met wolcken afgeschoten,Ga naar eind5
Den afgront van de zee met watren overgoten,
1gen de Ioden, ende alreede boven genoemde 2Ketters, wilt bewijsen, wie dat niet en is geschapen,Ga naar eind2 3als het al, daer Moses van spreeckt, wiertGa naar eind3 4geschapen. Te weten, de Sone: die hy dan het 5Woort genaemt heeft, om te kennen te geven, 6dat hy niet alleen en is de wijsheyt des Vaders, 7maer oock die de selve ons uytgeleyt ende teGa naar eind7 8kennen heeft gegeven. Gelijck het woort nietGa naar eind8 9anders en is dan een recht beelt van ons verstantGa naar eind9 10ende reden, de selve uytdruckende ende openbarende: 11ende het Griecksche woort, dat den 12Euangelist gebruyckt, het een ende het ander 13oock beteeckent. dat is, woort ende reden. Gelijck 14ooc daerom Tertullianus segt, in zijn boeck 15Van het gebedt, dat hy is, Het woort Godes, ende 16de reden Godes: het woort van de reden, ende de 17reden van het woort. | |
18Het woort was.]19Moses hadde geseyt in zijn eerste boeck, sprekende 20van alles dat geschapen was, In den beginne 21schiep God hemel ende aerde: Iohannes segt daer 22en tegen, ende nochtans op het gene dat MosesGa naar eind22 23geseyt hadde, Het Woort was in den beginne: om 24te toonen, dat gelijck het gene dat geschapen 25wiert, begon: alsoo, het gene dat was als alle 26dinck begon, was voor het begin van al dat begon. 27Ende dit was het Woort, daer Iohannes 28tegen Cerinthus ende Ebion van spreeckt; dat 29niet geschapen en is, maer deur het welcke alles 30geschapen is, dat Moses segt geschapen te sijn.Ga naar eind30 31Hierom ist dat Ambrosius segt, overleggende 32de plaetsen, beyde van Moses ende Iohannes, 33Dat geschapen wort begint: dat was en heeft geen 34begin ontfangen maer voorgekomen. Gelijck deGa naar eind34 35Vaders wel verstaen hebben, dat de een plaets 36tegen de ander moet gestelt worden: soo om 37het rechte verstant van de plaets Iohannis, als het 38misbruyck van de plaets Mosis. | |
39voor den tijt.]40Dit is oock een uytlegginge van de woorden 41des Heyligen Iohannis, seggende, In den beginne 42was het Woort; daermede gevende te kennen, dat 43het Woort was als alle dinck begon: om het 44Woort alleen uyt te nemen van al dat begon,Ga naar eind44 45ende binnen den tijt is geworden dat het is. Gelijck 46Micheas van den Sone sprekende, segt, dat 47zijn gangen van den beginne sijn, voor de dagen 48des werrelts. cap.5, vers.2. | |
49by God.]50Den auteur heeft zijn beste gedaen, om in dese 51hooge ende diepe verborgentheden van de sin 52des H. Euangelists niet te wijcken. Ende het 53Woort was by God, segt Iohannes; gevende daer 54mede te kennen, dat de Sone als Sone onderscheyden 55is van de Vader, daer hy by is: gelijck 56de oude Vaders dat uytleggen tegen Sabellius: 57ende hy hem selven daer na breeder verklaert,Ga naar eind57 58seggende: dat hy een is met hem in wesen: maer 59even wel is onderscheyden als Sone, in het aensien,Ga naar eind59 60dat, gelijck Augustinus segt, de Vader niet 61en is de Sone, nochte de Sone de Vader, al ist dat 62zy beyde een God sijn. | |
63uyt God geresen.]64De Propheet David, sprekende in den geest 65van Christo, ende zijn eenige geboorte uyt denGa naar eind65 66Vader, in den tweeden Psalm, segt, Ick sal het 67geset vertellen, dat de Heere tot my geseyt heeft, GhyGa naar eind67 68sijt mijn Sone: ick hebbe dy heden gewonnen.Ga naar eind68 69De oude Vaders, om dese geboorte met eerbiedinge 70uyt te drucken, gebruycken het woort 71ἀνατέλλειν: dat is, rijsen, uytrijsen: gelijck 72het licht uyt de Son rijst. Alsoo zy oock de selve 73gelijckenis gebruycken, van de selve eeuwigeGa naar eind73 74geboorte sprekende: als beneden sal getoont 75worden. Dit woort heeft den auteur hier uytgedrucktGa naar eind75 76ende gevolgt. | |
77Maer evenwel.]Ga naar voetnoot178Den auteur heeft tot noch toe met korte 79woorden veel te kennen gegeven. Ten eersten, 80de eeuwigheyt van God het Woort, seggende, 81Dat het Woort was voor den tijt: ten tweeden, de 82eeuwige geboorte van het Woort uyt den Vader, 83seggende, Dat het Woort, dat voor den tijt 84was, uyt God was geresen: ten derden, de persoon 85van de Sone, die het Woort was, onderscheyden 86van de Vader, seggende, Dat hy by God was: te 87weten, de Sone by den Vader: ten vierden ende 88vijfden, getoont, dat hy God was, ende de selve 89God met God den Vader, in het aensien van het 90wesen, seggende, De selve God met God den 91Vader, in het wesen. Nu toont hy, hoe dat zy 92een zijn, ende worden nochtans onderscheyden: 93ende dat al, volgende de woorden van den 94Euangelist. | |
95die van den Vader erft.]96Siet den Apostel tot den Hebreen in het 1, 2, 97daer hy van den Sone sprekende, de welcke hy,Ga naar eind97/8 98segt hy, geset heeft tot eenen erfgenaem aller dingen: 99om dat, gelijck Iohannes segt in het 3, 35, de 100Vader den Sone lief heeft, ende heeft alle dingen in 101zijne handen gegeven. | |
102En doe den hemel wiert.]103Den auteur en geeft met dit gantsche veers 104niet anders te kennen, dan het gene dat Iohannes 105segt, alle dingen sijn door hem gemaeckt, ende Pau- | |
[pagina 210]
| |
De sterren in de locht geboren en geplant,
Hy was dan *het begin van allerhande saecken,Ga naar eind9Ga naar eind9
10[regelnummer]
*En was in het begin, doen alles was te maecken.Ga naar eind10
*Hy was het ware licht: het licht, dat onverwachtGa naar eind11Ga naar eind11-12
Gekomen tot de mens, *ginck lichten in de nacht.
1lus tot de Coloss. 1, 16, door hem sijn alle creatueren 2geschapen. Ende dit bewijst oock de Godheyt 3des Soons: Want al watter is, segt S. Augustinus, 4is ofte God ofte creatuere. Bewijst oock zijne 5eeuwigheyt. want dese plaetse is eygentlick afgemaeltGa naar eind5 6uyt de treffelicke Proverb. 8, daer deGa naar eind6 7wijsheyt, dat is de Sone Godes, onder andere 8redenen, sprekende van zijne eeuwigheyt, alsoo 9segt: Doe hy de hemelen bereyde, doe was ick aldaer: 10doe hy de diepte met zijnen percke vervattede.Ga naar eind10 11Doe hy de wolcken daer boven bevestichde: doe 12hy bevestichde de fonteynen der diepten. Soo datmen 13moet letten op de maniere van spreken. 14Want die was doe den hemel wiert, was voor 15den hemel: ende die was doe de afgronden wierden, 16was oock voor die. Gelijck de gene die 17was in den beginne, was voor den beginne. Ende 18daerom segt de selve Wijsheyt, in het selve 19capittel: Doe de diepten noch niet en waren, doe was 20ick alreede veerdich. doe de fonteynen noch niet enGa naar eind20 21sprongen met water. Het welcke dan het selveGa naar eind21 22is met het voorgaende. | |
23Hy was des Vaders hulp.]24Om te kennen te geven, dat de Vader den Sone 25niet en heeft gebruyckt als een instrument, 26het welcke Arrius seyde: die over sulcks vanGa naar eind26 27Theophylacto, Basilio, andere oude Vaders, 28wederleyt wort: maer gelijck het den Apostel 29uytlegt op de plaets alreede verhaelt. Ende 30voorder om te toonen, dat dit woort niet en isGa naar eind30 31geweest een ydel geklanck, ofte een woort gelijck 32de onse: maer de tweede persoon inde Godheyt. 33die, gelijck Tertullianus seer wel segt 34teghen Praxean, selve gemaeckt heeft, al het gene 35dat door hem gemaeckt is geworden. | |
36des Vaders rechterhant.]37Om te kennen te geven, het voorgaende: te 38weten, dat hy geweest is een ware oorsaeck van 39alle schepselen, als oock dat hy is de macht ende 40de eere des Vaders, door wien alles is geschapen: 41gelijck het woort, rechterhant, over al in de 42schriftuere wort genomen. | |
43Het begin van allerhande saecken.]44Ofte om dat hy voor alles was: om welcke 45oorsaeck hy van den Apostel, den eerstgeboren 46aller creatueren wort geseyt: ofte om dat alle 47dingen van hem haer begin hebben. Het welcke 48den Euangelist te kennen geeft, seggende, 49Ende sonder het woort, en is niet gemaeckt, van dat 50gemaeckt is. Waer uyt wederom volgt de eewigheyt 51des Sone Godes. Want alle dingen nootsaeckelick 52na hem sijn, om dat alle dingen door 53hem sijn. jae niet en is voor hem, om dat alles 54door hem is. Ende daer uyt volgt oock weder, 55dat de Heere is sonder begin, als die geweest is 56in den beginne, om dat hy is het begin, van al 57het gene dat begin heeft. | |
58En was in het begin.]59Dit is het selve dat den Euangelist segt, In den 60beginne was het Woort. | |
61Hy was het ware licht.]62Siet Luc. 2,32. Iohan. 1,45. Esa. 60, 1, ende 63op ander plaetsen: daer de Heere Christus het 64licht genaemt wort, om dat hy het licht is van de 65sielen. | |
66Ginck lichten in de nacht.]67Dit is wederom het selve, dat den Heyligen 68Euangelist Iohannes segt, Het licht is in de duysternis 69gekomen, ende de duysternis en heeft het licht 70niet konnen vaten. van het Woort, te weten, de 71Heere, die in het midden van de dwalingen der 72Ioden, Griecken ende Romeynen is gekomen, 73in de nacht van het vlees is verschenen. HetGa naar eind73 74welcke suyver sijnde in hem selven, als geschapenGa naar eind74 75van Gode, die niet gemaeckt en hadde dan 76dat goet was, door de sonde is bedorven ende 77verduystert geworden. Desen nacht en kanmen 78niet beter vergelijcken als by de nacht daer van 79gesproken wort Exod. 10,22. Want gelijck de 80Egyptenaers dry dagen in de nacht leefden, soo 81dat de broeder zijn broeder, nochte de soon zijn 82vader niet en kende, soo is oock Adam met zijne 83nakomelingen in de nacht der sonden gevallen. 84Welcke nacht tot de komste des tweeden Adams 85gheduert heeft, die het licht in de werrelt heeft 86gebrocht; jae selve wesende het licht in de 87werrelt is gekomen, ende heeft de oogen onser 88sielen met de Goddelickheyt zijnes geestes verlicht. | |
[pagina 212]
| |
*Geboren door zijn kracht, en door zijn kracht verworvenGa naar eind13Ga naar eind13
Het menschelicke vlees: geleden en *gestorven.Ga naar eind14Ga naar eind14
15[regelnummer]
*En daerom is hy God: om dat zijn mensheyt nietGa naar eind15
Dan door den eygen wil zijns Godheyts en geschiet.Ga naar eind16
Geworden ware mens, en ware mens geborenGa naar eind17
Door zijnen eygen wil. hy heeft het vlees verkoren,
Noch sijnde sonder vlees: door zijnen eygen raet,Ga naar eind19
20[regelnummer]
Noch sijnde God alleen, genomen desen staet.Ga naar eind20
Eer dat hy mensche was, eer dat de menschen waren,
Besloten by sich self de menschen te bewaren,Ga naar eind22
Te worden dat wy sijn. *soo dat de sterflickheyt
Komt dalen uyt den gront van zijner eeuwigheyt.Ga naar eind24
| |
1Geboren door zijn kracht.]2Ten eersten, als selve God sijnde, ende een 3oorsaeck van zijn begin na het vlees. GelijckGa naar eind3 4S. Augustinus betoont in zijn Hantboeck aen 5Laurentium: bewijsende dat de menschwordinghe 6van de mensche Iesus, is een werck van de 7gansche dryeenigheyt. Ten tweeden, als de Sone 8Godes. Ende dat ist, dat Hilarius seer wel segt 9in het boeck. Van de eenigheyt des Vaders ende 10des Soons: Want al ist, dat, (segt hy) de Sone 11Godes, in de geboorte, het lijden ende sterven, saecken 12van onse natuere heeft gedaen, soo heeft hy 13nochtans die saecken uyt kracht van zijne natuereGa naar eind13 14gedaen: gelijckerwijs als hy hem selven een beginselGa naar eind14 15is om geboren te worden: hy selve wilt lijden het 16gene dat hy kan niet lijden: als hy sterft die leeft.Ga naar eind16 17Ende nochtans als hy die God is, dit doet door deGa naar eind17 18mensche, als die geboren wort door zijn kracht, lijt, 19ende sterft; soo en laet hy niet te doen, dat de menscheGa naar eind19 20eygen is: als die geboren wort door zijn kracht, lijt, 21ende sterft. | |
22gestorven.]23Den auteur segt dat de Heere oock door zijn 24kracht is gestorven. Ende daerom ist dat hy 25selve segt by Iohannem 10, vers.18. Niemant 26neemt de siele van my, maer ick legge die af van my 27selven. Gevende te kennen, dat hy niet alleen 28met zijne wil is gestorven, dat is, dat hy stervendeGa naar eind28 29in het vlees, met zijnen wil het leven heeft 30gelaten, maer veel meer uytdruckende zijneGa naar eind30 31macht ofte kracht, die de Theologanten, potestatem 32activam, noemen. in het aensien dat hy,Ga naar eind32 33die zijn leven liet, het selve wederom als het hem 34belieft heeft, konde aennemen. Ghelijck hy 35oock gedaen heeft. Het welcke dan zijne Goddelicke 36macht oock in dit deel bewijst. | |
37En daerom is hy God.]38Dit is eenen grooten troost voor de siele, dat 39de mensheyt, die de Sone Godes aengenomenGa naar eind39 40heeft, soo met de Godheyt is vereenigt, dat hy 41niet geleden en heeft als mensche, ofte wy wetenGa naar eind41 42dat hy het hadde konnen niet lijden als GodGa naar eind42 43zijnde, ende dat hy door zijnen wille is vernedert 44geweest, om dat wy in hem souden onderdanigGa naar eind44 45wesen. Waer in de gront van onse saligheyt 46bestaet. Want niemant en kan onderdanig 47wesen, dan die met eygen wille yet doet. Nu 48weten wy dat het de selve is, niet alleen die gestorvenGa naar eind48 49is, ende die konde niet sterven, gelijckGa naar eind49 50de Heere van hem selven segt in de voorgemelde 51plaetse, maer oock, gelijck een out Vader wel 52segt, die de doot heeft aengenomen, ende die het 53leven geeft. | |
54Soo dat zynGa naar voetnoot1 sterflickheyt.]55Daer en is niet, dat meer schijnt te strijden tegen 56de Godheyt Christi, dan dat hy heeft konnen 57sterven, tegen zijne heerlickheyt, dan dat hy 58is ghestorven. Ende dit is nochtans in hem gheschiet, 59door den raet ende wille van zijne eewigeGa naar eind59 60Godheyt: soo dat niet alleen zijne Godheyt, die 61noch tijdelicke geboorte noch doot is onderworpen, 62maer oock den raet ende het voornemen 63van zijne menswordinge ende sterflickheyt, 64voor alle tijt is: als die voor den tijt beslotenGa naar eind64 65heeft te doen, het gene dat hy op den bestemden 66tijt volbracht ende uytgevoert heeft. Ende dit 67is het, dat den auteur in het voorgaende tot noch 68toe gheseyt heeft, door zijnen eygen raet, Noch 69zijnde God alleen genomen desen staet. Eer dat hy 70mensche was, &c. Oock soudet een groote 71dwaesheyt sijn, te gelooven het gene de Heere 72Christus, sprekende van zijne voorsichtigheyt,Ga naar eind72 73die haer oock in het bysonder tot alles dat geschapen 74is verstreckt, Matthaei in het seste endeGa naar eind74 75in het tiende, segt onder ander in het 29 ende 7630 veers, datter niet een mosken van een half 77pennincxken sonder zijnen wille ter aerden en valt, 78ende te gelooven, dat hy sonder zijnen willeGa naar eind78 79soude gestorven ofte mens geworden zijn. Waer | |
[pagina 216]
| |
25[regelnummer]
Want hy *de wijsheyt was des Vaders, en *het levenGa naar eind25Ga naar eind25
Van alles watter leeft: die wesen heeft gegevenGa naar eind26Ga naar eind26
Aen alles watter is. eer dat de Son of Maen
Beduyders van den tijt, den tijt ons wesen aen.Ga naar eind28
Eer dat de werrelt wist van maenden ofte dagen,
30[regelnummer]
Eer datse selve was, was God met hem verdragen,Ga naar eind30
De Vader met de Soon: dat, al wat dat hy heeft,Ga naar eind31
En al wat datter is, *hy oock den Sone geeft.
De Vader was het al. *de Soon was al in allen:Ga naar eind33
*Des Vaders eygen beelt, *des Vaders welgevallen.
1uyt soude volghen, dat hy geen God en soude 2sijn. Want gelijck God alleen doet dat hy wilt, 3soo en kan hy geen God sijn, die doet dat hy 4niet en wilt, ofte lijt dat een ander wilt.Ga naar eind4 | |
5de Wijsheyt.]6Alsoo wort hy genaemt Proverbiorum 8,22. 7Sap. 8,4, insonderheyt in den 2 tot de Corinthen 81, 24. | |
9het leven.]10In den selven was het leven, ende het leven was 11het licht der menschen, segt onsen Euangelist 1,4, 12noemende de Heere Christum het leven. ofte 13om dat hy al wat leeft onderhout: ofte om dat 14hy het geestelick leven aen alle redelicke creatueren 15geeft, gelijck het Theophylactus uytlegt, 16ende den auteur hier naer segt: ofte om dat hetGa naar eind16 17een van zyn eygendommen is, dat wy in hem 18leven, alsoo de oude Vaders geleert hebben. In 19den Vader sijn wy, in den Sone leven wy, in den 20Heyligen geest nemen wy toe, segt Cyprianus. | |
21hy oock den Sone geeft.]22Siet Ioh. 3, 35. item 13, 3. Matth. 28. Luc.Ga naar eind22 2310,22. | |
24de Soon was al in allen.]25Christus is al in allen, dat is het eynde, ende 26het begin: gelijck het de oude Vaders uytleggen: 27ende gelijck het spreeckwoort van de 28Griecken, oock by andere gebruyckt, medeGa naar eind28 29brengt. Den Apostel in den eersten tot den Corinthen 3015, 28, gebruyckt de maniere van sprekenGa naar eind30 31van God den Vader: ende tot de Coloss. 3, 3211, van God den Sone: welcke reden de oude 33Vaders tegen de Arrianen gebruycken, die de 34eerste plaets tegen den Sone, ende zyne Godheyt, 35trecken. Soo dat den auteur, de tweeGa naar eind35 36plaetsen wel by een gevoegt heeft: om te toonen, 37dat de Sone niet minder en is van macht als 38de Vader; als een God zijnde. | |
39Des Vaders eygen beelt.]40Alsoo wort de Heere Sap. 7,26. tot den Coloss. 411, 15. in den tweeden tot de Corinth. 4, 4, 42genaemt, om dat hy, gelijck Oecumenius met 43de Griecksche Vaders segt, God uyt God is: 44ende daerom brengt S. Hieronymus op de selveGa naar eind44 45plaets, de woorden des Apostels Hebr. 1,3, daer 46de Sone het evenbeelt des selfstandigheyts Godes 47wort genaemt. Hy is dan het beelt des Vaders: 48ten eersten, in het aensien van zijne Godheyt: 49ten tweeden, in het aensien van zijne mensheyt, 50ende de menschen: om dat hy sijnde onsichtbaer 51in zyn natuere, sichbaer is gheworden in de onse. 52Die my siet, segt hy, Philippe, die siet den Vader. 53Ende dat, om ons het beelt Godes wederom teGa naar eind53 54geven, dat in ons door de sonde was vergaen, 55Ende daerom is hy by ons gekomen. Want gelijck 56een beelt dat door vuyligheyt vergaen ofteGa naar eind56 57versleten is, niet vernieuwt en kan worden, ten 58sy dat hy komt, wiens beelt dat het is: soo is het 59beelt des Vaders tot ons gekomen, om het selveGa naar eind59 60in ons te vernieuwen, dat door de sonde teenemael 61vergaen was. | |
62des Vaders welgevallen.]63Gelijck de Vader self in zijnen doop heeft getuygt, 64seggende, Dit is mijnen lieven Sone, in de 65welcken ick mijn welbehagen genomen hebbe. Het 66welcke de eerste stemme is, segt Cyprianus, dieGa naar eind66 67de Vader in de persoon van den Vader gesproken 68heeft: ende oock, segt hy, niemant als hy 69alleen, onder alle die in den hemel sijn, en soude 70Iesum Christum zijnen Sone hebben derven 71noemen. | |
[pagina 218]
| |
35[regelnummer]
*God self, en eewig God, als God. *maer niet te minGa naar eind35Ga naar eind35
*De Vader gaf de Soon, als Vader, zijn begin:
Om dit te meten af? Siet aen de klare stralen,Ga naar eind38
*De stralen van de Son. zy sijn noch voor noch naer,
40[regelnummer]
Maer met, en uyt de Son. soo gaet het oock met haer.Ga naar eind40
| |
1God self.]2Dat is, niet anders als God: ende dit is dat den 3heyligen Euangelist segt: ende het Woort was 4God. | |
5maer niet te min.]6Den auteur begint hier wat hooger te gaen, 7alleen om te toonen met een woort ofte twee, 8hoe verre dat de oude Vaders, geperst sijnde van 9de ketters, sijn geklommen, ende segt in het korte, 10het gene daer zy soo vele van hebben geschreven: 11dat de Sone Godes, alsmen van hem 12spreeckt, sonder te spreken van den Vader, wort 13geseyt het gene dat hy is, van hem selven te sijn, 14ende van hem selven te hebben: maer in het 15aensien dat hy Sone is, ende Sone van den Vader, 16alles van den Vader te hebben. Ende daerom 17oock, gelijck S. Augustinus segt, wort hy inGa naar eind17 18het aensien van hem selven God genaemt, maer 19in het aensien van den Vader, de Sone. ende gelijck 20Cyrillus segt, de Dryeenigheyt in het aensienGa naar eind20 21dat zy een is, is sonder begin: maer de persoonen 22hebben een begin, ende wederom geen begin. Want 23de Vader is sonder begin: ende is de Sone ende denGa naar eind23 24H. Geest, haer begin. Het welck begin ofte 25oorsaeck, is boven ons, gelijck het voor onsGa naar eind25 26is, ende is in het aensien van al dat geschapen is,Ga naar eind26 27geen begin: om dat het was, gelijck den H. Iohannes 28segt, in den beginne. Den auteur heeft 29eygentlick met dese twee veerskens uytgedruckt 30het gene dat de Griecksche Theologanten 31seggen van de Sone, dat hy is αὐτόθεος, niet 32αὐτοϋιός: God van hem self, maer niet van hem 33self Sone. | |
34de Vader gaf de Soon, als Vader, zijn begin.]35De oude leeraers seggen, dat de Vader een 36begin is, de Sone een begin is, den Heyligen 37Geest een begin is. De Vader een begin sonder 38begin, de Sone een begin uyt het begin, den 39Heyligen Geest een begin uyt alle beyde. Al is 40het dan dat de Sone is een begin uyt het begin, 41soo moeten wy weten dat hy is sonder begin: 42om dat dit beginsel is sonder begin. De SoneGa naar eind42 43(segt Augustinus) is niet door hem selven, maer uyt 44dien, die uyt niemant en is: geboren van eewigheyt, 45nemende zijn geboorte uyt de eeuwigheyt des Vaders: 46eeuwig uyt eeuwig, God uyt God, gelijck de 47Vader eeuwig is, ende God is. | |
48Vyt hem, maer niet naer hem.]49Dit sijn de eygen woorden van Cyrillus ende 50Gregorius: ἐϰεῖθεν γὰρ, ἀλλ᾽ οὐ μετ᾽ ἐϰεῖνον; 50 51sprekende van de Sone ende den H. Geest: 52die, (seggen zy,) sijn uyt den Vader, maer 53niet naer den Vader. Waerom? om dat den 54Vader, gelijck hy van eeuwigheyt geweest is, 55alsoo den Sone van eeuwigheyt heeft gewonnen: 56ofte, om dat de Vader niet en is geweest 57eer hy de Sone heeft gewonnen. om dat hy 58van eeuwigheyt is geweest, ende van eeuwigheyt 59hem heeft gewonnen. | |
60de stralen van de Son.]61Gregorius in zijn eerste boeck Van de Sone, 62ende oock ander Vaders, willende te kennen geven, 63hoe dat de Sone Godes van eeuwigheyt is 64met den Vader, ende nochtans als Sone geboren 65is uyt den Vader, gebruyckt de selve reden, dieGa naar eind65 66hier den auteur alreede heeft gebruyckt: dat hy 67soo is van eeuwigheyt geboren uyt den Vader, 68dat hy niet en is naer den Vader, maer van eeuwigheyt 69met den Vader: gebruyckt oock de 70gelijckenis van het licht van de Son, ofte (gelijck 71den auteur doet, ende hy selve in zyn boecxken 72van de Godheyt aen Eunomius) van de stralen 73van de Son: die niet en sijn naer de Son, maer 74met de Son, ende nochtans uyt de Son. Om te 75kennen te geven, dat oock alsoo de Vader noyt 76en is geweest sonder de Sone, ende dat de Sone 77nochtans als Sone is uyt den Vader. Ander gebruycken 78de gelijckenis van het licht ende van 79zijn glans. de welcke niet en konnen gescheyden 80worden, ende worden nochtans onderscheyden: 81als sijnde het eene licht, het ander glans. 82oock soo, dat de glans is uyt het licht, maer niet 83naer het licht. jae oock soo, dat het licht noyt 84en is geweest sonder glans. Het welcke zy meynen 85aldernaest uyt te drucken de eeuwige, endeGa naar eind85 86daerom onuytsprekelicke, geboorte van den Sone 87uyt den Vader. die de H. Schrift oock voor 88oogen stelt, al ist dat zy van de maniere der selver 89niet en spreeckt. Ende dese gelijckenissen 90hebben gebruyckt meest alle de oude Vaders. 91Als Gregorius, Chrysostomus, Theophylactus, 92Leo, Augustinus, Ruffinus op de artikelen van 93het Geloof, lanck ende breet, Iustinus in zijne 94uytlegginge ofte belijdenis Van het Geloof, met 95meer andere. Tertullianus tegen Praxean, ge- | |
[pagina 220]
| |
*Hoe seylen wy dus hoog? ick bidde laet ons strijcken,Ga naar eind41Ga naar eind41
En loopen met den riem, en dese klippen wijcken.Ga naar eind42
Een peert dat ongetoomt misbruyckt zijn' eygen macht,Ga naar eind43
Heeft zijnen meester haest in ongeval gebracht.Ga naar eind44
45[regelnummer]
Die van der aerde gaen, en na den hemel draven,
Gaen seylen sonder roer, en varen sonder haven.
Den ancker is hier best. de mens en gaet niet vast,Ga naar eind47
Die blint en onbedacht naer Godes wijsheyt tast.Ga naar eind48
*Naer dat de schoonen hof van Eden was gesloten,Ga naar eind49Ga naar eind49
50[regelnummer]
Met allerhande vreugt en lusten overgoten,Ga naar eind50
1bruyckt de gelijckenis van den wortel ende de 2spruyte, van de fonteyne ende de riviere, van deGa naar eind2 3Son ende hare straelen. Die het selve met veelGa naar eind3 4redenen bewyst. | |
5Hoe seylen wy dus hoog?]6Den auteur gheeft te kennen met de naervolgende 7woorden, niet dat dese gelijckenis nieuw 8is, als die, gelijck gheseyt is, alle de Vaders meest 9gebruyckt hebben: ofte, datse ongherymt is, alsGa naar eind9 10die van de oude kercke komt. Maer ten eersten,Ga naar eind10 11dat men niet lichtveerdich en moet, het gene boven 12alle schepselen is, by geschapen dinghen vergelijcken: 13ten tweeden, dat de oude Vaders, eenige 14dingen hebben geschreven, om haer teghen 15de vyanden van de kercke ende de H. Schrift te 16verklaren, die de H. Schrift met de selve woorden 17niet en segt: niet soo seer, om uyt te legghen 18dat zy segt, als om te verdedighen het ghene zy 19wilt seggen: ende datmen hier buyten niet enGa naar eind19 20behoort te gaen. ghelijck hy selve oock tot noch 21toe niet en heeft gedaen. Beter ist dat wy van dese 22saken spreken met Ambrosio, die segt: En 23vraegt my naer dese verborgen natuere niet. Ick enGa naar eind23 24weet dit beter niet als ick het weet. Dat weet ick 25alleen wel, dat ick niet en weet het gene ick niet 26weten en kan. Ende met Hilario, in zyn tweede 27Van de dryeenigheyt, die, sprekende van de 28eeuwighe gheboorte des Soons uyt den Vader, 29daer den auteur tot noch toe van heeft gesproken, 30oock seer wel segt: Ick en weet het niet, ick 31en ondersoecke het niet, ende sal my selven nochtans 32troosten. De erts-engelen en hebben het niet ghehoort. 33het begrijp vanden tijt en begrypt het niet:Ga naar eind33 34geen propheet en heeft het gevat: geen Apostel en 35heeft het gevraecht, de Sone self, en heeft het niet 36gheseyt. Ende voorwaer, indien de mens niet en 37kan de Son aensien, die den vierden dach ghemaeckt 38is, hoe soude hy de eeuwighe gheboorte, 39de eeuwige natuere van de Sone Godes aensien, 40die alle de daghen ghemaeckt heeft, ende ons 41verstant? Daerom laet ons leeren weten, dat 42wy niet en weten, dan dat God gewilt heeft dat 43wy souden weten, door den Heere Christus: 44door wien wy konnen weten al dat wy moeten 45weten. Iae laet ons leeren, dat wy niet meer en 46konnen weten. Ende dese verborgentheden 47laten varen. | |
48Naer dat de schoonen hof.]49Hier begint den auteur te bewijsen den ellendigenGa naar eind49 50staet der menschen naer Adam, die alle in 51hem ende in haer van de sonde zyn besoetelt; jaeGa naar eind51 52door hem oock in haer: ende niet alleen de doot 53van het lichaem, sijnde een straffe van de sonde, 54maer oock de sonde, synde de doot van de siele, 55in hem deelachtig syn geworden, gelijck een out 56Vader wel seght: door dien dat zy door hem deGa naar eind56 57genade Godes hebben verloren, ende alle daghe 58noch de vruchten van zyne sonde voortbrengen. 59Bedorven van verstande, door de onwetentheyt 60ende duysternis van het selve; bedorven van wille, 61door dien dat die stryt tegen de onderdanigheyt, 62die zy Gode schuldigh sijn. Gelijck de erfsonde 63oock anders niet en is, dan een onwetentheyt 64van verstande, ende geen onderdanicheyt 65in de wille. Om eyndelick te bewysen, dat niemant 66de selve genade deelachtig wort, dan die 67de gheboorte in Adam te niet doet, door de herboorte 68in Christo: de welcke het lam is, dat van 69den beginne des werrelts geslachtet wort: (gelijck 70den Heylighen Iohannes van hem spreeckt,) 71ende altijt by de zijne met de teeckenen van zyn 72genade is geweest. tot dat hy selve is geworden 73mens, ende alsoo ghekomen tot den mens; beydeGa naar eind73 74de waerheyt hebbende van onse natuere endeGa naar eind74 75de suyverheyt: sijnde buyten de lendenen vanGa naar eind75 76Adam, ende geen tiende gevende (gelijck den 77Apostel tot den Hebreen in het 7 spreeckt) in 78Abraham, maer de tiende selve met Melchisedech 79ontfanghende. Op dat hy, als niet gheraeckt 80van het serpent, de bete ende het lijckteeckenGa naar eind80 81van het serpent, daer wy ter werrelt 82mede komen, door zyn bloet soude uytvaghen,Ga naar eind82 83ende met zyn leven oprechten het ghene in ons 84was vervallen door het onse. Eyndelick, op dat | |
[pagina 224]
| |
Dat Adam met zijn vrou *door haer moetwilligheytGa naar eind51Ga naar eind51
Het liefelick prieel van Oosten was ontseyt,Ga naar eind52
Heeft hy, van God verjaecht, den segen moeten derven,
Begonnen quaet te doen, begonnen quaet te erven,Ga naar eind54
55[regelnummer]
Een vyant van het goet, besoetelt, ongesont,Ga naar eind55
Verandert en vervalst, bedorven inde gront.Ga naar eind56
*De doot wort in den mens en met den mens geboren,
Verlaten van hem self, en van hem self verloren:Ga naar eind58
Door Adam sonder God: door Adam en zijn zaet,Ga naar eind59
60[regelnummer]
Met Adam en door hem, gestelt in Adams staet.
Noch was de groote God soo vol bermertigheden,Ga naar eind61
Dat Adam niet soo haest de wet hadd' overtreden,
Of heeft hem op de plaets, alwaer hy was verleyt,Ga naar eind63
Een vaste medecijn en hulpe toegeseyt.Ga naar eind64
65[regelnummer]
*Als dat hy niet en sou in eeuwigheyt verdreven,Ga naar eind65
Gebannen en verjaecht met zijn geslachte leven:
Maer dat des vrouwen saet, sijnd' eenmael opgestaen,Ga naar eind67
Den vyant met gewelt sou breken en verslaen;
Vermorselen den kop, verteeren en vernielen,
70[regelnummer]
Den vader van de doot, den moorder van de sielen.
Dit heeft altijt gestaen als eenen grooten schatGa naar eind71
In Godes sin bewaert, besloten, en vervat,Ga naar eind72
Geteyckent, vast gemaeckt, beset aen alle kanten,Ga naar eind73
Gesegelt, toegedaen, met seven diamanten,Ga naar eind74
75[regelnummer]
Gegeven God den Soon: geleyt in zijnen schoot,Ga naar eind75
Als sleutel van der Hel, als middel voor de doot.Ga naar eind76
1de natuere die inden eersten mens de werrelt 2met de sonde vervuylt hadde, in den tweeden 3mens, die mens was sonder sonde, ende God 4boven alle creatueren, de werrelt soude suyveren 5van de sonde. | |
6door haer moetwilligheyt.]7Want om dat zy meerder begeerden te zijn 8als zy waren, sijn zy min gheworden als zy waren. 9Daerom, ghelijck den eersten Adam ons 10bedorven heeft, om dat hy mens sijnde, wilde 11Gode gelijck syn: soo heeft den tweeden Adam 12ons verlost, om dat hy God synde, mens heeft 13willen worden. | |
14De doot wort in den mens.]15Om te kennen te gheven, dat niet de sonde 16door de doot, maer de doot door de sonde in de 17werrelt is gekomen: ghelijck een out Vader wel 18segt, ende den Apostel getuygt Rom. 5.12. | |
19Als dat hy niet en sou.]20Siet Genes. 3. 15. | |
[pagina 226]
| |
*En als de groote vloet quam dalen uyt de wolcken,Ga naar eind77
Het aertrijck nemen in, uytroeyen alle volcken,Ga naar eind78
En dat de wilde zee met haere vollen tochtGa naar eind79
80[regelnummer]
Stont boven op het lant, vermengelt met de locht,Ga naar eind80
*Heeft Noë met zijn huys op desen balck geswommen,Ga naar eind81
Gesloten in een hout, en weder uyt gekommen:Ga naar eind82
In 't midden van de vloet, gedreven van de sont,Ga naar eind83
En buyten menschen troost, *noch binnen het verbont:Ga naar eind84Ga naar eind84
85[regelnummer]
Dat ghy daer na seer klaer *met Abraham ginckt maecken,Ga naar eind85Ga naar eind85
O minnaer van de mens en richter van zijn saecken.Ga naar eind86
Van doen is uwen lust, gedachten ende wens,Ga naar eind87
Vernoegen ende sin, gekomen op de mens.Ga naar eind88
Iehova weest ghelooft: doen hebt ghy weer begonnenGa naar eind89
90[regelnummer]
Te dencken op uw werck, des Vaders hert gewonnen;Ga naar eind90
Verbolgen en verstoort, onstuymich ende fel.Ga naar eind91
*Ghy sijt van doen ter tijt geweest Emmanuel.
| |
1En als de groote vloet.2Hier begint den auteur nu te bewijsen, dat IesusGa naar eind2 3Christus, die geweest is, als vooren is geseyt, 4voor den tijt, ende belooft is voor het begin van 5den tijt, ende ten lesten is gegeven in de vervollingeGa naar eind5 6des tijts, is de selve Christus. Die daerom 7is het inhout van alle beyde de verbonden, ende 8ons geeft het eeuwighe leven uyt ghenade. HetGa naar eind8 9welcke is wederom het eenigh eynde van alle 10beyde de verbonden. Doch overmits dat nietmant 11de wille Godes en kan kennen sonder hem,Ga naar eind11 12soo ist dat hy menighmael de Vaders heeft aengesproken,Ga naar eind12 13eer hy gekomen is. Ende daerom 14hebben oock eenige onder de oude leeraers geseyt, 15dat hy het woort genaemt is: om dat hy 16van den beginne met zyn volck heeft ghesproken, 17ende zyne soete stemme heeft laeten hooren. | |
19Heeft Noë met zyn huys.]20Siet Geneseos 7. | |
21noch binnen het verbont.]22Om de belofte der genade, gedaen alreede inGa naar eind22 23het Paradijs, aengaende het saet van de vrouwe: 24ende daerom is het oock dat de oude vaders 25seggen, dat de arcke is gheweest een voorbeeltGa naar eind25 26van de kercke, buyten de welcke niemant en 27kan behouden sijn: ende uytdruckelick, dat deGa naar eind27 28vloet, die het aertrijck bedeckt heeft, voor Noë 29ende de gene die met hem in de arcke waren, 30eenen doop; voor de andere een straffe geweest 31is. die (segt Cyprianus in zijnen 7 brief tot Pompejum) 32niet en hebben konnen door het water 33behouden worden: gelijck die in de kercke niet 34gedoopt en worden door het water, niet gesuyvert 35ende salig gemaeckt worden. | |
36met Abraham ginckt maecken.]37Te weten, het verbont van genade: dat eerstGa naar eind37 38met Abraham ende de zyne ghemaeckt wort 39Genes. 15. van te vooren, doch niet soo duydelick,Ga naar eind39 40met Adam gemaeckt ende begrepen in dieGa naar eind40 41treffelicke woorden Gen.3,15. Doch den auteur 42sprekende van het eerste ende tweede, gheeft te 43kennen, dat dit verbont, het welcke in het aensienGa naar eind43 44van den tijt sich verspreyt heeft, van Adam 45tot Abraham, van Abraham tot Mosen, ende de 46verlossinghe uyt AEgypto, ten lesten van de verkondinge 47des wets tot de komste des Heeren in 48het vlees; in het aensien van den gront ende fondament,Ga naar eind48 49een verbont was: te weten de HeereGa naar eind49 50Christus self; die zy altemael gemeen hadden.Ga naar eind50 | |
51Ghy sijt van doen ter tijt geweest Emmanuel.]52Den auteur segt, dat de Heere Iesus van den 53beginne af is geweest Emmanuel: dat is, God met 54ons. Welcke naem hem is toegeseyt. Esa.7,14. endeGa naar eind54 55toegeeygent Matth. 1,23. Ende hierom hebbenGa naar eind55 56de oude Vaders wel geseyt, dat de gene dieGa naar eind56 57geloochent hebben, dat de Heere in het vlees gekomen 58is, oock niet en konden bekennen, dat deGa naar eind58 59selve Christus gekomen was voor zyn komste: | |
[pagina 230]
| |
Gekomen daer wy sijn, den hemel schier vergeten,Ga naar eind93
Den wijsen Abraham gevrijt, en laeten wetenGa naar eind94Ga naar eind94
95[regelnummer]
Wat dat hy soude doen. *Den ouden Vader ginck
Vertrecken in een lant, daer hy was vremdelinck;Ga naar eind96Ga naar eind96
Alleen door het geloof. *Heeft Isaack gekregenGa naar eind97Ga naar eind97
Den wortel van den boom, den vader van den segen;Ga naar eind98
Die gaf ons Israël, den onbevreesden helt,Ga naar eind99Ga naar eind99
100[regelnummer]
Die sich heeft tegen u met worstelen gestelt.
*Gelijck een jongelinck met soete min ontsteken,Ga naar eind101
Volgt over al zijn lief: het herte moet hem breken.
Indien hy niet en siet, indien hy niet en vint
De gene die hy soeckt, en grondelick bemint:
105[regelnummer]
Gaet over al haer na: telt altemael haer gangen,Ga naar eind105
Bewaert haer, siet haer aen met innerlick verlangen:Ga naar eind106
Zijn oogen staen op haer: de geest is hem beswaert,Ga naar eind107
Is nimmermeer van haer, tot dat hy met haer paert.Ga naar eind108
Soo was het oock met u. doen Ioseph was begraven,Ga naar eind109Ga naar eind109
110[regelnummer]
En dat uw dertel volck geworden was tot slaven:Ga naar eind110
1te weten, by de Vaders in het eerste verbont. 2Tertullianus in het boeck Van het vlees Christi, 3Maer ghy lieden, segt hy, en laet dat niet toe: omGa naar eind3 4dat ghy die Christum niet en wilt aenveerden, dieGa naar eind4 5van doen af leerde het menschelick geslacht aen te 6spreken, te verlossen, te oordeelen; in de gedaente 7van vlees, dat noch niet en was geboren: om dat het 8noch niet en soude sterven, voor dat zyne geboorte 9ende sterflickheyt verkondigt waren. | |
10Den ouden vader ginck.]11Siet Genes.12, 1. ende Act.7, 3. daer het 12van den eersten martelaer den H. Stephanus 13wederom verhaelt wort. | |
14heeft Isaac gekregen, &c.Den Vader van den 15segen.]16Gelijck Abraham de Vader der gheloovigen 17genaemt wort, soo wort Isaac te recht de Vader 18van den segen alhier ghenaemt: ofte om dat hy 19eerst het teecken van den seghen in zyn vlees 20heeft ontfangen, te weten de besnijdinge: Genes. 2121, 4. ofte om dat hy de eerste vrucht van het 22gheloove is gheweest: ofte om dat hy het eerste 23voorbeelt is geweest van onsen Heere Christus, 24die de segen boven alle segen is. Want gelijck de 25Heere Christus was een Sone van de ghene die 26naer de natuere niet en konde baren, soo wasGa naar eind26 27Isaac een sone van de gene die niet meer naer de 28natuere en konde baeren, ende gelyck daer het 29gheloove van Abraham den ouderdom te niete 30dede, alsoo heeft in de Heylige maecht het gheloove 31de natuere overwonnen. Doch den auteur, 32als hy Isaac den Vader van den seghen noemt, 33heeft noch andere redenen gehadt: als bysonderGa naar eind33 34dat Genes.25,22 de Heere tot Rebecca, huysvrouwe 35van Isaac, segt, datter twee volckeren in 36haer lijf waren. Iacob te weten de Vader van de 37Ioden (die den eersten seghen, het saet van Abraham, 38Gen.22 toegeseyt, ende de genade hebben 39genoten) ende Esau, de vader van de Heydenen, 40die in haer plaets gekomen, ende gelijck den Apostel 41spreeckt Rom. 11.20. ingegriffiitGa naar voetnoot1 zijn. 42Het welcke seer wel bewesen wort van Tertullianus 43in zyn boeck, Tegen de Ioden. | |
45Gelijck een jongelinck.]46Dese gelijckenis wort ghebruyckt van de H. 47Schriftuere, om te kennen te gheven, de onuytsprekelicke 48liefde die de Heere de zyne altijt 49heeft toegedraghen. Maer insonderheyt in het 50Hoog liet Salomonis. Ende dat is de oorsaeck, 51dat de oude Vaders, sprekende van de liefde des 52Heeren tot zyne gemeynte, over al dese ghelijckenisse 53gebruycken. | |
[pagina 234]
| |
Zy sijn van u bevryt: en wederom hier naerGa naar eind111
Gestiert, gevolgt, geleyt, tot in de veertig jaer:Ga naar eind112
Gekoestert en gequeeckt. in bosschen end' in heydenGa naar eind113
Hebt ghy gestelt voor haer *een vier om haer te leyden.
115[regelnummer]
*Met water uyt den steen, met broot dat door de locht
Quam vallen op het volck, haer kinders opgebrocht.Ga naar eind116
Iae tegen het gebruyck en allerhande reden,Ga naar eind117
Bewesen dijne jonst. haer *in het lijf gesnedenGa naar eind118
De teyckens van uw komst: *gesteken in de mont,
120[regelnummer]
Gelijck ghy nu noch doet, de kracht van uw verbont.Ga naar eind120
De straffe zee geslicht, gemaeckt tot effen paden,Ga naar eind121
Soo dat de kinderen van Iacob daer op traden,
Gelijck als op de vloer. de vyant die versanck,
En al het groot gewelt van Pharao verdranck.Ga naar eind124
125[regelnummer]
*Dan rechters ingestelt, dan koningen gekoren:Ga naar eind125Ga naar eind125
Maer boven al den helt van Isai geboren,Ga naar eind126Ga naar eind126
In eeuwigheyt gekroont, en naer hem Salomon:Ga naar eind127
Het volck door groot verdriet gebrocht uyt Babylon.Ga naar eind128
Door Esdras wysen raet, en Nehemias stieren,Ga naar eind129Ga naar eind129
130[regelnummer]
Ierusalem verweckt, en weder wel doen tieren:Ga naar eind130
| |
1een vier om haer te leyden.]2Siet Exodi 14 9. Psal.78. daer de Propheet 3segt: Ende hy haddese des daegs geleydet door eenerGa naar eind3 4wolcke, ende den gantschen nacht door eenen glans 5viers. | |
6Met water uyt den steen.]7Siet Exodi 17,5. ende den Apostel, tot den 8Corinth. in zyn eerste. 10,4 daer hy segt, dat 9dese steen-rotse was Christus. | |
10in het lijf gesneden De teyckens van uw komst]11Den auteur verstaet de besnijdenisse. HetGa naar eind11 12welcke het eerste bysonder Sacrament is gheweest, 13daer mede dat de Heere zyn verbont 14heeft besegelt: gelijck de selve oock het verbont 15van de besnydenisse wort genaemt Act. 7,8. 16ende dat hy in het vlees van zyn volck uyt onuytsprekelickeGa naar eind16 17liefde heeft ghesneden. niet anders, 18als men de woorden van een verbont gewoon 19is in houten tafelen te laten snijden. EndeGa naar eind19 20dat is dat hy segt, haer in het lijf gesneden De 21teyckens van uw komst. Siet de instellinge daer van 22Genes. 17,10. Ende wort vernieuwt Iosue 5, 2. | |
23gesteken in de mont.]24Den auteur verstaet het ander besonder Sacrament 25van het oude verbont, te weten, het 26paesch lam, het welcke onder ander beteeckende,Ga naar eind26 27de vereeninge, voedinge, ende levendighmakinge,Ga naar eind27 28inden toekomenden Christo. | |
29Dan rechters ingestelt.]30Het volck van Israel, sijnde onder het ghebietGa naar eind30 31van eenen Heer, die heer is van al ende boven al, 32is verscheyden manieren van regieringen onderworpen 33geweest tot de komste des Heeren aller 34heeren in het vlees. Onder ander van Iesus af totGa naar eind34 35Eli den priester onder rechters geweest, tot dat 36zy door haer eyghen versoeck eenen koninck 37verkregen hebben: Saul te weten.1, Sam.8,22.Ga naar eind37 38die ghekroont wort van Samuel in het selve 39boeck cap. 10,1. In wiens plaetse David wort 40gesalft in het selfde boeck cap. 16,13. het waere 41ende rechte voorbeelt van den eenigen Coninck 42van Israel, die in het vlees soude verschijnen. 43Doch den auteur, volghende oock in dit deel de 44oude vaders, stelt vijf eeuwen tot de komste desGa naar eind44 45Heeren. De eerste, van Adam tot Noë: de tweede 46van Noë tot Abraham: de derde, van Abraham 47tot David: de vierde, van David tot de 48gevanckenis van Babylon: ende de vyfde, van 49de verlossinge, tot de komste des Heeren.Ga naar eind49 | |
[pagina 236]
| |
En wederom het volck benout, door het gesicht,Ga naar eind131
En door het schoon gelaet van Ester, opgericht.Ga naar eind132
Haer dickwils aengeseyt, in 't midden van haer lyden,Ga naar eind133
De komste van u selfs besloten voor de tyden.
135[regelnummer]
*Tot dat de grooten raet, soo dickwils aengeroert,Ga naar eind135Ga naar eind135
Beteyckent en voorseyt, is eenmael uytgevoert:Ga naar eind136
Dat God van Israel, de gever van de wetten,Ga naar eind137Ga naar eind137
Hem selven oock een wet om onse wil sou setten;Ga naar eind138
*Te worden dat wy sijn. dat het beloofde saetGa naar eind139
140[regelnummer]
Sou breken met gewelt *den vinder van het quaet.Ga naar eind140Ga naar eind140
*De boden die rontom den hemel altijt sweven,Ga naar eind141
En haer tot dynen dienst gestadelick begeven,Ga naar eind142
| |
1Tot dat de grooten raet.]2Hier begint den auteur te toonen, hoe dat het 3Woort, dat inden beginne was, ende by God 4was, ende God was, daer door alle dingen gemaeckt 5sijn, en daer sonder niet gemaeckt en is 6dat gemaeckt is, dat met den Vader gemeen 7hadde de natuere vanden Vader, dat is, dat waerachtig, 8onveranderlick God was, niet minder als 9den Vader, nochte nae den Vader, maer een met 10den Vader, Sone is geworden van de mensche, 11ende heeft aengenomen de natuere vande mensche, 12ende alsoo is geworden ware mensche, in 13de maeght, ende uyt de maeght aennemende het 14vlees vande mensche, blijvende God boven alle 15mensche: sonder te veranderen de Godheyt 16door de swackheyt van het vlees in het vlees, 17maer aennemende het vlees door de kracht van 18zijne Godheyt: om ons door zijn vlees te brengen 19tot God, ende ons een nieuwe geestelicke 20geboorte te verleenen door de zijne in het vlees. 21op dat, gelijck de eerste geboorte des Sone Godes, 22daer den auteur boven heeft af gesproken, is 23geweest eerst uyt God, daer nae uyt de mensche, 24alsoo onse eerste geboorte soude zijn uyt de 25mensche, de tweede uyt God. | |
26Te worden dat wy zijn.]27Dat is, de menschelicke natuere aen te nemen. 28Want de Heere Christus heeft de natuere aengenomen 29die van Adam besoetelt was: op dat hy, 30segt Cyrillus, van de swackheyt van Adam, onse 31natuere soude verlossen, ende de selve met zynen geestGa naar eind31 32mede deelen.Ga naar eind32 | |
33den vinder van het quaet.]34De Satan: teghen Manichaeum, die de sonde 35Gode toeschreef. S. Augustinus, in zyn boeck 36Van de kerckelicke leere; Het quaet nochte de 37quaetheyt en is niet van God, maer van den duyvel 38gevonden, om dat de selve oock goet van Gode wasGa naar eind38 39gheschapen. Ende een weynich daer nae: De 40duyvel niet te vreden sijnde dat hy alleen moste vergaen, 41heeft andere tot quaet geraden. op dat de gene 42die een vinder was van zijne eygen quaetheyt, oock 43een oorsaeck van eens anders quaetheyt soude worden. 44Cyrillus in zyn boeck Tegen de Anthropomorphiten, 45in zyn 23.cap. Al het vlees, segt hy, 46wort beschuldigt vanden vinder van quaet. Nyssenus 47ende andere vande Griecksche Vaders spreken 48oock geern alsoo, om reden als geseyt is. Laet 49ons dan dit overdencken, ende de goedertierenheyt 50des Heeren Iesu tegen de quaetwilligheyt 51des duyvels stellen. De duyvel en hadde de 52mens niet geschapen, ende heeft hem verleyt. 53De Heere Iesus hadde de mens geschapen, ende 54heeft hem herschapen. Iae om dat te doen, sich 55self oock mens gemaeckt. Om alsoo den duyvelGa naar eind55 56te ontrecken, de natuere die hy geschapen ende 57den duyvel verleyt hadde. Daerom heeft hy 58oock aengenomen het gene dat wy zijn, ende 59niet het gene in ons is vanden duyvel: dat is deGa naar eind59 60natuere van de mens, niet de sonde ende de verdorventheyt, 61de welcke is inde mens; maer vanden 62duyvel, den vinder van het quaet ende den 63bederver van het gene dat in ons goet was, ende 64dat van God was. | |
65De boden die rontom den hemel altijt sweven.]66Den auteur gebruyckende het woort altijt, 67legt uyt het woort het welcke den H. Euangelist 68Matthaeus gebruyckt, cap.18,10. daer de Heere 69segt, dat de Engelen inden hemel altijt sien het 70aensicht zijns vaders. Tegen de gene die daer 71uyt besloten, niet wel verstaende het Grieckse 72woort, dat de Engelen van eeuwigheyt de tegenwoordigheyt 73Godes genieten, ende dies volgende,Ga naar eind73 74eeuwich zijn. Want het woort en beteeckent 75geene eeuwigheyt, maer geeft alleen te | |
[pagina 238]
| |
Sijn al gegaen tot u. De schoone Gabriël,Ga naar eind143Ga naar eind143
Is van den hemel af gedaelt op uw bevel,
145[regelnummer]
Naer Idumaea toe, landauwe van de Ioden;Ga naar eind145
Vermaert en wel bekent: gelijck hem was geboden.
Gevallen door de locht, heeft zijnen voet gesetGa naar eind147
In Galileën lant, tot binnen Nazaret:Ga naar eind148
Aldaer *de groote bruyt des hemels was geseten,Ga naar eind149
150[regelnummer]
Die door hem aldereerst de blijschap moeste weten.
Haer hert was vol van God, en hadde vast in d'hantGa naar eind151Ga naar eind151
Zijn wet en zijn verbont. Soo sach zy den gesant,
Den hemelschen heraut: die door de gouwe saelen
Van d'ongebaende locht seer schielicken quam daelen:
155[regelnummer]
Gesonden vande prins en vorst, die niemant niet,Ga naar eind155
Dan binnen in het hert, *en inden geest en siet.
Gelijck in eenen droom de menschen dickwils dolen,Ga naar eind157
Half wacker, half in slaep, maer niet te min bestolenGa naar eind158
Van sinnen en verstant, en sien wat voor haer gaen:
160[regelnummer]
Soo sach de reyne maeght den jongelinck daer staen.
Zijn hayr was noch bedaut, van door de locht te rijden,
En van de natte drift der wolcken te doorsnijden:Ga naar eind162
Zijn wangen wit als snee, gelijck den hemel laet,Ga naar eind163, 164
Ontsteken van de Son, of van den dageraet,
1kennen het gestadig vertoon dat de Engelen aenGa naar eind1 2Gode doen, in het gewillig aenbieden van haren 3dienst. Overmits dat zy verstaen, dat desen 4dienst niet en is uyt dwanck, nochte om de 5weerdigheyt van hare natuere, maer uyt genade. 6Gelijck Damascenus seer wel segt, Dat zy dienaers 7zijn van God, naer zyne genade.Ga naar eind7 | |
8de groote bruyt.]9Niet alleen een poëtische maniere van spreken, 10maer oock die de oude gebruycken tegenGa naar eind10 11Nestorium, ende zyns gelijcke. die seyden dat 12de Heylige maecht alleen moeder was vande 13mensche: ende andere, gelijck Carpocrates, Ebion, 14ende Cerinthus, die wel dorsten seggen, 15dat zy van Ioseph bekent was geweest. Soo datGa naar eind15 16zy maeckten een vrouwe van de maecht, God 17tot een leugenaer, zynen Sone tot een bastart. 18Om welcke redenen de Vaders (gelijck Tertullianus 19ende andere) alsoo somtijts spreken. | |
20en inden geest en siet.]21Wy sien God met den geest, niet gelijck hy is, 22maer na dat wy ons selven inbeelden dat hy is,Ga naar eind22 23uyt het gene dat wy meynen dat hem aldernaestGa naar eind23 24bykomt; ofte uyt zyn werck, oft uyt het geneGa naar eind24 25dat hem toegeschreven wort. Gelijck de schilders,Ga naar eind25 26segt Gregorius, in zyn Gespreck op de geboorte 27onses Heeren, haer eerste werck sonder 28coleuren afmalen, om zyne onendigheyt ende 29onse swackheyt. In zyne sprake, ὅτι μόνον 30σϰιαγραφεῖται ὁ θεός. Want God is soo 31verre boven al het gene dat wy van hem dencken, 32als hy verre is boven het gene dat wy sijn. | |
[pagina 240]
| |
165[regelnummer]
Soo heeft hy haer gegroet met woorden vol van krachten,Ga naar eind165
*Die God (*ô wonder werck!) haer in het lichaem brachten.Ga naar eind166
*Tot dat de maeght een soon, een vrouw van onsen aert,Ga naar eind167
Een dochter van een mens, *haer vader heeft gebaert.
*Die voor den hemel was, en die de groote palenGa naar eind169Ga naar eind169
170[regelnummer]
Des aertrijcks heeft gevest, de wateren doen dwalen
| |
1ô wonder werck!]2Een werck dat alle wercken te boven gaet. 3Ende daerom segt Ambrosius, in zijn eerste Van 4het geloove: men mach wel weten, dat de HeereGa naar eind4 5Christus is geboren: men mach niet ondersoecken, 6hoe hy is geboren. Dat alleen en mach ick niet ontkennen, 7dit en derf ick niet ondervragen.Ga naar eind7 | |
8die God haer in het lichaem brachten.]9Soo dat nae de bootschap vanden engel, door 10de overkomste van den Heyligen Geest, hetGa naar eind10 11woort is inde maecht ghekomen, ende in haerGa naar eind11 12vlees geworden. op dat niemant dat de woorden 13vanden engel toe en schrijve: als dat verreGa naar eind13 14vande meyninge des auteurs is. Want het schrickelicke 15dwalinge soude wesen, te gelooven, dat 16het Woort God, soude ontfangen zijn uyt het 17woort des engels: gelijck Athanasius seer wel 18bewijst in zijn boeck Van de moeder Godes. 19Ende daerom segt oock den Euangelist, dat den 20engel van stonden aen van daer is gegaen. Luc. 211, 38, op dat niemant hem dat soude toeschrijven. 22Maer hoe is het geschiet? Den auteur, gelijck 23nu alreede is gesien, noemt het een wonder 24werck: om dat de wijse onbekent is. Soo datGa naar eind24 25Chrysostomus, op den brief tot de Romeynen,Ga naar eind25 26seer wel segt: Ick weet dat het Woort vlees geworden 27is, ende hoe het vlees geworden is, en weet ick 28niet. Sijt ghy verwondert, dat ick het niet en weet? 29geen schepsel en weet het. Ende hoe soude het 30mogelick zyn, dat de mens, die niet en kan begrijpen, 31hoe het slijck ende de siele, als de mens 32eerstmael wiert geschapen, met den anderenGa naar eind32 33ghevoecht is gheworden, soude verstaen, hoe 34het vlees ende de Godheyt vereenigt is geworden, 35inde gene, ende door de gene, die de mensGa naar eind35 36heeft geschapen. | |
37Tot dat de maecht.]38De Heere is geboren uyt een maecht, op dat 39hy geen Vader uyt het bedorven saet van Adam 40soude hebben, die het bedorven saet van AdamGa naar eind40 41quam met zijn exempel stichten, door zijn volkomenGa naar eind41 42rechtveerdigheyt oprechten, door zijneGa naar eind42 43verdiensten, in het Paradijs wederbrengen. Den 44auteur doet daer by, een vrou van onsen aert, omGa naar eind44 45dat hy niet min mens moste zijn als Adam, maerGa naar eind45 46buyten de verdorventheyt van Adam, die deGa naar eind46 47verdorventheyt van Adam quam wechnemen. 48Soo dat hy niet alleen daerom en is reyn geboren,Ga naar eind48 49om dat zy maecht was: maer heeft zijn 50moeder selve gesuyvert met zijn geboorte, omGa naar eind50 51dat hy de suyverheyt was vande natuere die hyGa naar eind51 52quam suyveren. | |
53haer vader heeft gebaert.]54Naer zijne eewigheyt ende Godheyt. Want 55indien dat alles, (gelijck oock boven uyt S. AugustinusGa naar eind55 56is verhaelt) is ofte God ofte schepsel, 57ende indien de Heere Christus ware God is, gelijck 58hy is, soo moet de selve die Sone was van 59de maecht, oock wel schepper geweest sijn van 60zijn moeder. Ende alsoo spreken alle de oude 61vaders. Chrysologus: O maecht uyt u wort hy, 62die u gemaeckt heeft, uyt u spruyt uwen oorspronck, 63in uw saet is uwen vader, in uw vlees is uwen God: 64jae hy heeft het licht des werrelts uyt u genomen, dieGa naar eind64 65de werrelt haer licht heeft gegeven. Ende op een 66ander plaets vande selve, Zy heeft hem gedragen, 67die de werrelt draecht: zy heeft hem gevoet, daer 68alles voetsel van ontfanckt. Basilius bisschop van 69Seleucien: Doen heeft het schepsel gesien, dat van 70te vooren niet en is gesien geweest, eenen sone, vader 71van zijne moeder, een kint dat voor zijn moeder was, 72een kint dat ouder was dan alle eeuwen. | |
73Die voor den hemel was.]74De gedachten vande mens, en gaen niet verder 75dan het lichaem, daer zy aen, ende in gebonden 76zyn. Oversulcks geschiet het gemeynelick,Ga naar eind76 77dat als zy vande vernederinge des Heeren hooren 78spreken, welcke vernederinge begonnen 79heeft met zyne geboorte, zyne hoogheyt vergeten,Ga naar eind79 80jae vergeten zyne eewige geboorte uyt den 81Vader. Daerom komt nu den auteur ende vermaentGa naar eind81 82eenen yder, dat hy boven alle hoogheyt 83is gebleven, die hem soo uytnemende vernedertGa naar eind83 84heeft. Toont oock voorder, dat hy God is geweest, 85met verscheyden eygendommen die God 86alleen toekomen. Van de welcke de eerste is genomenGa naar eind86 87vande scheppinge, die God alleen wort 88toegeschreven, ende een God alleen. Soo dan deGa naar eind88 89selve Christo toekomt, moet hy niet alleen God, 90maer de selve God zijn, in het aensien van hetGa naar eind90 91wesen. | |
[pagina 242]
| |
Rontom het drooge lant, de groote konstenaer
Van hemel en van aerdt, komt woonen binnen haer.
De grooten erfgenaem van al dat is geschapen,
aDie met den blixem speelt, de winden heeft tot knapen:Ga naar eind174Ga naar eind174
175[regelnummer]
Die met des donders macht, en vreeselick gewelt,Ga naar eind175
Tot aen de wortel toe, de boomen neder velt:
*Die niet geboren is, maer *voor den tijt gewonnen,Ga naar eind177Ga naar eind177
*Onendich, *onbepaelt, en niet en heeft begonnen:Ga naar eind178Ga naar eind178
*Die tot den hemel reyckt, *en op de wolcken rijt,
180[regelnummer]
*Iehovah sonder naem, *besluyt sich met den tijt:Ga naar eind180
| |
1Die niet geboren is.]2Om te kennen te geven, dat de Heere van 3eeuwigheyt sonder moeder is: al ist dat dit 4woort oneygentlick vande eeuwige geboorteGa naar eind4 5wort gebruyckt in onse sprake. | |
6voor den tijt gewonnen.]7Om te kennen te geven, dat de Heere alleen 8uyt den Vader is van eeuwigheyt, ende dat de 9schriftuere eygentlick so spreeckt, gelijck Psal.Ga naar eind9 102,7. Du bist mijn Sone, ick hebbe dy heden gewonnen. | |
12Onendich.]13Hier gaet den auteur noch voort, ende om te 14toonen dat de mens Christus, die ontfangen was 15vande maecht, zijnde waerachtig mens, oock 16waerachtig God was, bewijst dat noch ander eygendommen,Ga naar eind16 17die God toegeschreven worden, 18niet alleen de gene die oock eenigsins inde mens 19zyn (als daer is, het leven, de wetenschap, de 20waerheyt, de wille, de rechtveerdigheyt, die in 21God wel volkomender ende anders, nochtans 22oock eenichsins inde mens zyn) maer oock de 23andere, van de welcke niemant, jae selve oock deGa naar eind23 24Engelen niet en zijn deelachtig, (als daer is, dat 25hy almachtig, onendig, onbepaelt is) oock den 26Sone toekomen, ende hem oock eygen toekomen,Ga naar eind26 27als die een is in het wesen.Ga naar eind27 | |
28onbepaelt.]29Die geen plaets en besluyt, om dat hy buytenGa naar eind29 30alle plaets is: daer sonder geen plaets en is, om 31dat hy alles vervolt.Ga naar eind31 | |
32Die tot den hemel reyckt.]33Een maniere van spreken, die betoont, dat de 34Heere Christus boven alle hemelen is: gelijck 35de schriftuere segt, Dat de wijsheyt (alsoo wort 36hy genaemt) reyckt van het eynde tot het eynde, 37te kennen gevende, dat hy alle beyde de eyndenGa naar eind37 38met zyne oneyndigheyt te boven gaet. 39Want hy kan reycken (segt een out Vader) tot 40al dat geschapen is, al ist dat hem niet en kan besluyten 41al dat geschapen is. | |
42en op de wolcken rijt.]43Een maniere van spreken, die den H. GeestGa naar eind43 44seer bemint. Deuteronom. 33,26, O recht: daerGa naar eind44 45en is niemant, die den stercken God gelijck is, die op 46de hemelen tot uwe hulpe rijt, ende op de wolcken, 47in zijne hoogheyt. Psal. 68, 34. Die op de hemelen 48der hemelen rijdet, welcke van outs her zijn. Psal. 49104,3, Hy overwelft zijne hooge salen met water: 50hy stelt de wolcken tot zynen wagen. Psalm 18, 10, 51ende 11, Ende hy boog de hemelen ende daelde neder: 52ende een donckerheyt was onder zyne voeten. Ende 53hy reet op Cherub, ende vloog ende dreef op de 54vleugelen des wints. Doch dit wort alles van den 55auteur geseyt, om te toonen, dat een Christelick 56gemoet, sprekende van de nederigheyt des 57Heeren, daer altijt moet tegen stellen zyne 58hoogheyt: op dat wy niet in slape en vallen, 59maer altijt handelende van zyne kleynheyt, gedenckenGa naar eind59 60zyne grootheyt, ende dat hy sijnde 61boven ons, ons gelijck is geworden alleen om 62ons: blijvende noch evenwel altijt boven ons. | |
63Iehovah sonder naem.]64Dat is, die nae zijne Godheyt geenen eygen 65naem en heeft, om dat zyne naem komt uyt de 66waerheyt van zyne onbegrijpelicke natuere: ofte 67om dat de Ioden de naem, die hem hier ende 68in de Heylige schrift gegeven wort, niet uytGa naar eind68 69en drucken. | |
70besluyt sich met den tijt.]71Want die God uyt God was voor den tijt, 72was God ende mens, gekomen tot de mens, 73ende geworden mens in de mens. | |
[pagina 244]
| |
*Besluyt sich in de mens, *wort van de maeght ontfanghen,Ga naar eind181
Gedragen en gebaert. zy sit met groot verlangen,
Verwachtende den tijt, verwondert ende stom,
*Dat God wort haren soon, *en haren bruydegom.Ga naar eind184
| |
1Besluyt sich in de mens.]2Dat is, die God was voor den tijt, maeckt 3sich selven mens binnen den tijt: binnen ofte met 4de welcken tijt, al gemaeckt is, dat gemaeckt is: 5ende voor de welcken is geweest, de gene die alleen 6niet gemaeckt noch geschapen en is: te weten, 7de Heere Christus, die alleen geweest is eer 8den tijt was, ende en heeft niet begonnen met 9den tijt, noch inden tijt, noch nae den tijt. Om 10dat hy, (segt Augustinus) was een Heere vanden 11tijt, oock doen den tijt begon. | |
12wort van de maecht ontfangen.]13Waerachtelick ontfangen, op dat zy waerachtelick 14ende een waerachtig mens soude baren: 15waerachtelick vande maegt gebaert, op dat hy 16niet min waerachtelick haren Sone soude sijn, 17als hy de Sone Godes was: ende alle beyde, omGa naar eind17 18dat hy middelaer soude sijn van alle beyde, ons, 19ende God. Soo dat wy ten rechten mogen seggen, 20dat hy haren Sone is geweest, die zy ontfangen 21ende gebaert heeft: al ist dat het van haer 22niet en quam, dat zy hem ontfangen ende gebaert 23heeft, segt Cyprianus seer wel, maer van 24God. Sprekende vande maniere ende middelen 25van dese verborgentheyt, niet van het vlees selve, 26het welcke hy niet uyt den hemel gebracht, maer 27in, ende vande maecht, heeft aengenomen, als 28waere mens: dat hy geworden is uyt, ende in, 29ende om de mens. Laet ons dan vastelick gelooven, 30niet alleen, dat het Woort God was, met 31den Heyligen Iohannes, daer alreede boven van 32gesproken is: maer oock, Dat het Woort, gelijck 33de selve segt, aen het veertiende veers, vlees geworden 34is, ende onder ons gewoont heeft. Niet 35dat het selve, gelijck Eunomius leerde, in vlees 36verandert is geweest, maer het vlees om onseGa naar eind36 37wille heeft aengenomen. Gelijck de selve plaetse 38altijt, ende van outs eendrachtelick alle oude 39vaders uytgeleyt hebben. Als onder andere 40met Athanasio, Gregorio, Ambrosio, Flaviano,Ga naar eind40 41bisschop van Antiochien, Gelasio, bisschop van 42Caesarea, Chrysostomo, Severiano, bisschop van 43Gabalen, ende hare woorden die doe ter tijt 44noch in de handen van de Christenen waren, 45seer klaerlick bewesen wort van Theodoreto,Ga naar eind45 46(die selve bisschop van Cyren in Syrien geweest 47is, ende in het Synode van Calchedonien, van 48ses hondert bisschoppen voor een schriftmatig 49ende oprecht herder ende leeraer, is verklaert geweest) 50in zijne Tsamen-sprekinge, genaemt 51Atreptos. Waer in hy seer ernstelick tegen de 52dwalingen van zijnen tijt ende voor zijnen tijt, 53bewijst, Dat het Woort vlees geworden is, niet 54veranderende zyne natuere; dat is, de Goddelicke, 55maer aennemende de onse; dat is, de menschelicke. 56Gelijck het woort vlees, in den voorgehaeldenGa naar eind56 57text, niet alleen beteyckent het lichaem, 58maer oock de siele, tegen Arrium ende 59Eunomium: ende niet alleen de siele, maer oock 60de redelicke siele, tegen Apollinarium. SonderGa naar eind60 61de welcke de mens geen volkomen mens is, ende 62die de mens maeckt ware mens, ende volkomelick 63af-sondert, als waere mens. Op dat wy in 64den Heere Christo alle beyde de natueren bekennen 65ende onderscheyden: te weten, die aengenomen 66is, ende aengenomen heeft. Want aenGa naar eind66 67alle beyde is de mens even veel gelegen: dat hy 68ware God ende ware mens is. De wijse van dit 69ontfangen is ons onbekent, de middel was hetGa naar eind69 70geloove. Want hy moeste uyt de maecht geboren 71worden, die het geloove, niet de wellust des moedersGa naar eind71 72heeft ontfangen, segt S. Augustinus. | |
73Dat God wort haren soon.]74Te weten, God de Soon. | |
75en haren bruydegom.]76Te weten, God den Heyligen Geest: die over 77haer gekomen is, gelijck dat geseyt wort Lucae 781, 35. S. Augustinus segt seer wel in zyn Hantboeck 79aen Laurentium: De selve Iesus Christus, 80sijnde de eenige Sone Godes, is geboren van denGa naar eind80 81Heiligen Geest, ende uyt Maria de maecht. Ende 82voorwaer den Heyligen Geest is een gave, die alsoo 83groot is als die hem geeft, dat is, God: gelijck de 84Vader God, ende de Sone God is. Ende in het 85boeck Van de Christelicke leere, Dat de Sone 86Godes geboren is uyt een mens: maer niet door een 87mens. Al ist dat de meyninge van Ruffinus, ende 88ander Vaders, meer over een komt met het gene 89dat den auteur hier segt. Die meynt, dat by den 90H. Euangelist Luca, van de gantsche Dryeenicheyt 91wort gesproken, alsser geseyt wort, De 92Heylige Geest sal over u komen: ende de kracht des 93allerhoochsten sal u overschaduwen. Soo dat den 94alderhoochsten is de Vader: de kracht des alderhoochsten, 95de Sone: ende dat den Heyligen 96Geest alleen wort uyt gedruckt. Want alsooGa naar eind96 97soude de Sone Godes sijn haren Sone, als 98mensche, ende haren bruydegom, als Sone 99Godes. Welcke naem den selven in het aensien | |
[pagina 246]
| |
185[regelnummer]
De maen was negenmael, met nieuw gespannen peerden,Ga naar eind185Ga naar eind185
Geloopen om end' om den ronden kloot der eerden,
Te wijle dat zy droech. Augustus groot van macht,
Hadd' onder zijn gewelt Iudeën oock gebracht:
Die gants de werrelt heeft doen eerstelick beschreven.Ga naar eind189
190[regelnummer]
Den vromen Ioseph quam om zynen naem te geven;Ga naar eind190
Bewaerder van de maeght. Maria ginck met hem,Ga naar eind191
En wandelden te saem tot binnen Bethlehem.Ga naar eind192
*Alwaer de groote soon van Iesse placht te leydenGa naar eind193
Zijn schapen op het droog, of in begraesde weyden.Ga naar eind194
195[regelnummer]
Tot dat den hemel hem, voor zynen herder staf,
Een scepter en een kroon van eeuwigheden gaf.Ga naar eind196
Aldaer hy van te voor met heylig vier ontsteken,Ga naar eind197Ga naar eind197
En brandend' in den geest, begonnen heeft te spreken,
*Van hem die komen sou: den koninck, die nu stortGa naar eind199
200[regelnummer]
Hem selven in het vlees, en selve mensche wort.
Daer quamen zy gegaen. de Son die was geredenGa naar eind201
Tot daer zy stille staet, en wederom doet tredenGa naar eind202, 203
Haer peerden naer ons toe: daer Capricornus hooftGa naar eind203
Ons van den schoonen dach, en van het licht berooft.
205[regelnummer]
Gekomen in de vleck, doorvlogen van den regen,Ga naar eind205
En van de strange sneeu, en van de lange wegen,Ga naar eind206
Insonderheyt de maeght, die God den Heere brocht,Ga naar eind207
Heeft naer een plaets gevraecht daer zy wat rusten mocht:Ga naar eind208
Van velen niet gekent, van ander' oock mispresen,Ga naar eind209
210[regelnummer]
*Gelijck de werrelt spreeckt en oordeelt uyt het wesen.Ga naar eind210
De plaets en wasser niet. gaet liggen in den stal:Ga naar eind211
Wort moeder van het kint, dat meester is van al.
1van zyne kercke over al wort gegeven. Gelijck 2hy oock van hem selven bruydegom genaemt 3wort Matth. 25, sprekende van zyne tweede 4komste. | |
5Alwaer de groote soon van Iesse.]6Siet 1 Sam. 17,15. daer geseyt wort, dat David 7de schapen van zyn vader in Bethlehem 8weyde. | |
9Van hem die komen sou.]10David heeft van ende door den Heere Christo 11gesproken voor zyne komste in het vlees. 12Daerom segt Tertullianus seer wel: David singtGa naar eind12 13Christus by ons, door de welcke Christus hem selvenGa naar eind13 14heeft gesongen. | |
15Gelijck de werrelt spreect, en oordeelt uyt het 16wesen.]17Den auteur spreeckt van de H. Maget, gelijck 18de Heere selve 1 Sam. 16, 17Ga naar voetnoot1, van David; gevende 19Samuel last, om hem te salven. God en 20siet niet op het gene daer de mens op siet. Want de 21mens siet op het gene dat voor de oogen is: maer de 22Heere siet op het hert. | |
[pagina 248]
| |
*Iehovah komt te laet. naer soo veel groote bodenGa naar eind213Ga naar eind213
Gesonden van te voor, vint over al afgoden.Ga naar eind214
215[regelnummer]
Het aertrijck is verdeelt: een yder heeft zijn lot:Ga naar eind215
Een yder heeft daer uyt gesloten zynen God.Ga naar eind216
aNeptunus heeft in zee de volle macht bekomen,
Zijn broeder Iupiter den hemel ingenomen:Ga naar eind218
Een ander is in d'hel. de werrelt is besmet
220[regelnummer]
Met Bacchus ende Pan, en over al beset.Ga naar eind220
De blintheyt en is niet met monden uyt te spreken:Ga naar eind221
Zy vieren haren lust, aenbidden haer gebreken.Ga naar eind222
Want Bacchus heeft de wijn, de gulsigheden lief,Ga naar eind223
En Venus is een hoer, Mercurius een dief.
225[regelnummer]
bDen oppersten van al is besich gansche dagen,Ga naar eind225
Om vrouwen op te doen, te volgen en te jagen,Ga naar eind226
| |
1Iehovah komt te laet.]2Gelijck de Heere Iesus, die in het aensien van 3zyne Godheyt, Iehovah wort genaemt, (als onder 4andere plaetsen. Ierem. 23, vers.2. daer geseyt 5wort, Dat de naem daer het saet Davids 6mede genaemt sal worden, is Iehova, onse gerechtigheyt) 7inde werrelt gekomen is, in het koutsteGa naar eind7 8van den tijt: soo is hy oock gekomen, als de 9liefde ende kennisse Godes teenemael verkoutGa naar eind9 10was ende vervrosen. Iae, als de werrelt teenemaelGa naar eind10 11verdeelt ende uytgedeelt ofte wech gegeven was 12aen de afgoden. Soo datter geen plaets en was 13gelaten, voor de gene, die alleen God sijnde, by 14de mens quam, ende mens wiert, om de mens 15uyt zyne afgoderije tot de waren God, als met 16de hant, te trecken. Sommige baden aen deGa naar eind16 17overledene menschen, om hare kloecke daden, 18ofte om dat zy vorsten ende heeren groot van 19macht geweest waren. Gelijck de Romeynen 20ende Griecken, de Goden, daer den auteur hierGa naar eind20 21van spreeckt. Als daer was Iupiter, die zy seyden, 22dat den oppersten God was. Neptunus, die 23zy seyden, dat de God van de zee was. Gelijck 24oock Hercules, ende andere meer. De sommige,Ga naar eind24 25de gene die zy meynden, dat wat bysonders totGa naar eind25 26dienst van de menschen gevonden hadden. Gelijck 27Ceres het kooren: Pan de sorge van het 28vee, de welcke zy oock seyden niet alleen God 29van het vee, maer oock van de Natuere te zyn: 30om dat zynen naem dat mede brengt. Want de 31Griecken noemen de werrelt, ende al datter in is, 32τὸ πᾶν. De sommige, hare eygen gebreken ende 33wellusten, onder de naem van de Goden. 34Gelijck de selve oock Bacchus, als God vandeGa naar eind34 35wijn: Mercurius de God van de dieven, ende 36Venus van de hoeren, dienden. Het welcke altemael 37in het breede van Augustino, Clemente, 38Iustino, Lactantio, Arnobio, Tatiano, Cypriano, 39Cyrillo, Minucio, Aurelio Prudentio, ende meer 40andere, die tegen de Heydenen, ende haren 41Godsdienst geschreven hebben, wort bewesen.Ga naar eind41 42Die van Egypten, gelijckerwijs als hier beneden 43wort betoont, en waren niet te vreden met menschen,Ga naar eind43 44maer gaven de eere die den eenigen ende 45eeuwigen God toe quam, aen stomme beesten: 46veel onredelicker als de beesten die zy aenbaden, 47om dat zy hare reden onderwierpen die gene, 48die gheene en hadden: ende haren God maeckten 49van de gene, die minder waren als de mens. 50Waer in de Duyvel niet weynig lust en hadde: 51die nimmermeer blyder en is, dan als hy de 52menschen van God mach vervreemden, ende 53den levenden God onstelen dat hem toe komt. 54Dit en kan oock niet bedocht worden sonderGa naar eind54 55schrick ende bevinge: Dat, doe de menschen 56soo verre waren versmoort in het vlees, dat zyGa naar eind56 57God in menschelicke gedaente van beesten aenbaden,Ga naar eind57 58ende dat zy selve de menschen endeGa naar eind58 59beesten in Godes plaets volkomelick gestelt 60hadden, de ware ende eeuwige God, ware ende 61sterfelicke mens is geworden, om de menschen 62uyt hare dwalinge te gaen halen, die niet en 63konden verstaen wat God was, ofte zy mosten 64het uyt de mens verstaen, die God was. SooGa naar eind64 65dat op de selven tijt als de duyvel gebruyckte 66het vlees, om onsen geest te verdooven, de SoneGa naar eind66 67Godes het vlees aengenomen heeft, om onsenGa naar eind67-68 68geest uyt het vlees te trecken. | |
[pagina 250]
| |
Vol schandelicke lust. hy laet den hemel staen,Ga naar eind227
aVerandert in een stier, bof in een witte swaen.
cAl wat de werrelt straft, de wetten quaet verklaren,Ga naar eind229Ga naar eind229
230[regelnummer]
Bidt Romulus volck aen. zy rechten op autaren,Ga naar eind230
En kercken tot de locht, aenroepen onbedachtGa naar eind231
Het gene dat van haer wort aldermeest veracht.
En daer het Roomsche rijck streckt zijne groote wiecken,Ga naar eind233
Gekomen in de macht en sottigheyt der Griecken,Ga naar eind234
235[regelnummer]
Gaen dese Goden met. de stercke Persiaen,Ga naar eind235
dVergetende de Son, bidt dese Goden aen.Ga naar eind236
eEn daer Araxes loopt onstuymig, onbedwongen,Ga naar eind237
Hartneckig, bruggeloos, met vreeselicke sprongen,
En daer het kouwe volck, onaerdig, fonbeleeft,Ga naar eind239
240[regelnummer]
Gaet dolen op het velt, gen op de wagens leeft.
Athenen wijt vermaert, heeft alle de gedachtenGa naar eind241
Op haren eygen dienst, en onbekende nachten:Ga naar eind242
hLoopt naer Eleusis toe: ineemt toortsen in haer hant,
Die zy gestadich roert, die zy gestadich brant.Ga naar eind244
245[regelnummer]
Egypten dol en dwaes, gaet rasen ende tieren,
kEn soeckt Osiris vast: aenbidt de wilde dieren.Ga naar eind246
lHet wijt beroemde kalf, mgeteyckent met zijn bont,
nDen wreeden crocodyl, Anubis haren hont.Ga naar eind248
*Iudea Godes huys, is besig met te lettenGa naar eind249
250[regelnummer]
oOp Aarons schoonen rock *en op versleten wetten;Ga naar eind250
| |
1Iudea Godes huys.]2Tot noch toe heeft den auteur gesproken van 3de verblintheyt der Heydenen, aengaende denGa naar eind3 4Godsdienst ontrent de komste des Heeren Iesu 5in het vlees. Nu gaet hy tot de Ioden, die hy 6segt, dat altijt besig waren, met te spreken van 7de komste des Verlossers, ofte Messias, ende hem 8nochtans niet en sagen, als hy quam. Segt oock, 9dat zy op Aarons rock, ende versleten wetten 10stonden: om het welcke te verstaen, moeten wyGa naar eind10 11weten, dat het volck Godes dry gebreken ofte 12dwalingen hadde, daer door dat zy van de kennisseGa naar eind12 13des Heeren, soo dickwils voorseyt, ende 14haer aengeseyt, versteken wierden. Het eersteGa naar eind14 15was, dat zy gevoelden, dat het rijcke van Messias,Ga naar eind15 16niet verder en streckte, als tot het geluck endeGa naar eind16 17de vermeerderinge van hare regieringe. TenGa naar eind17 18tweeden, en verstonden niet, waerom dat de 19wet verkondiget was: niet om dat het volck inGa naar eind19 20werreltlicken tucht ende goede manieren soudeGa naar eind20 21geregiert worden, (gelijck wy lesen dat de wetten 22van Solon, Lycurgus, Minos, ende andereGa naar eind22 23daer toe gegeven, ende gemaeckt zyn geweest: 24alle gebonden aen de regieringe ende gelegentheytGa naar eind24 25van hare landen ende steden, ende daer nae 26volkomelick gevoecht: als men onder ander 27siet by Aristotelem in zyn tweede Polit.) maer 28op dat de menschen het oordeel Godes, ende 29de schrickelicken haet tegen de sonde, kenbaer 30soude worden, om alsoo haer tot de belofte van 31den Salichmaker te brengen, die alleen den toorn 32Godes, verklaert door de wet, op hem soude nemen.Ga naar eind32 33Ten derden, dat zy geen onderscheyt en 34maeckten, tusschen de wet die de regieringe derGa naar eind34 35manieren, ende de uytwendige ceremonien aen- | |
[pagina 252]
| |
Maer op Messias meest. doch nemend' op hem acht,
En siet niet diese soeckt, en soeckt niet diese wacht.
Zy wachten naer zijn komst, en tellen zijne weken:
En doen niet dan van hem, en zyne wetten spreken:Ga naar eind254
255[regelnummer]
Staen altijt op de wacht, zijn altijt op haer hoe:Ga naar eind255
Maer als hy komt tot haer, zijn al de deuren toe.
De werrelt licht versuft, de werrelt is gaen slapen:Ga naar eind257
Van niemant onbewist, dan die haer heeft geschapen.Ga naar eind258
De schepper van de zee, den hemel en de hel,
260[regelnummer]
Is ballinck in het zijn, ja self in Israël.Ga naar eind260
Den hemel staet beschaemt, zijn wonderbare geesten,Ga naar eind261Ga naar eind261
Sien liggen haren heer, en prince by de beesten;Ga naar eind262
Geworpen in de stal. De sterren dies te meer,Ga naar eind263
Aenbieden haren dienst, en kennen haren heer.Ga naar eind264
265[regelnummer]
De schoone gouwen bend', die door de groote schansen,Ga naar eind265
Van d'onbepaelde locht gaen springen ende dansenGa naar eind266
En houden daer de wacht, die beven. een van haerGa naar eind267
Staet boven op zijn hooft, neemt zynen meester waer:Ga naar eind268
Gaet seggen over al, gaet roepen aen de wijsen
270[regelnummer]
Die verre zijn van daer, dat zy hem eer bewijsen,
Aenbidden haren vorst. En op het selve pasGa naar eind271
Quam vallen uyt de locht, daer hy gelegen was,Ga naar eind272
Een nieuwe ruytery van schrickelicke machten,Ga naar eind273
Die altijt staen by God, en op zijn woorden wachten:
275[regelnummer]
Belegeren het huys, soo schamel en soo kleyn,Ga naar eind275
En komen neergedaelt op haren Capiteyn.
*Verkondigen den paeys, jae bieden aen het leven,
Dat nu de mensche wort in eeuwigheyt gegeven;
1ginck: ende niet en sagen dat dese ceremonien 2niet en bestonden dan in offeranden, kleederen,Ga naar eind2 3spijsen, ende diergelijcke uytwendige saken: 4niet anders sijnde, dan teyckenen van den toekomende 5Messias, die met zyne komste moesten 6ophouden. In de welcke zy daerentegen alle 7hare hope ende verdiensten stelden, ende daeGa naar eind7 8door vergaten die zy altijt seyden te verwachten. | |
9en op versleten wetten.]10Verstaet de ceremoniale wetten: die, gelijck 11alreede is geseyt, in eenige uytnemende manierenGa naar eind11 12van doen, ende uytwendige saecken, bestonden. 13Daer van gesproken wort Matth. 11, 13 14De wet ende de propheten tot Iohannem: ende inGa naar eind14 15veel andere plaetsen. Maer in sonderheyt siet 16Actorum 15. | |
17Verkondigen den paeys.]18Den auteur verstaet het liet Luc. 2, 14, Eere zy 19God in de hoogste hemelen, ende vrede op der aerden: 20in de menschen een goet behagen, gesongen 21van de Engelen, als hier geseyt wort. | |
[pagina 254]
| |
Tot Godes eer alleen: en heffen op een liet,Ga naar eind279
280[regelnummer]
Dat niet uyt Helicon, maer uyt den hemel vliet.Ga naar eind280
*Niet verre van die plaets, en voor des moeders voeten,Ga naar eind281
aStont Tityrus en keeck, en quam den herder groetenGa naar eind282
Die nu geboren was, met Corydon zijn maet,
Die wederom van daer verblijt en lustig gaet.Ga naar eind284
285[regelnummer]
Nu, kinderen, gaet heen, en leert de bosschen singen
Een liet, een wonder liet, van onbekende dingen:
Dat Tityrus nu maeckt, dat Corydon nu siet,Ga naar eind287
Te krijgen in de vuyst een nieu gesneden riet.
Dat Tityrus nu maeckt gedueriglick te quelen,Ga naar eind289
290[regelnummer]
Dat Corydon nu past gedueriglick te spelen,Ga naar eind290
Te spelen op zijn riet, te spelen op zijn lier,Ga naar eind291
bNiet Daphnis oude pijn, niet cMelibeus vier,Ga naar eind292-294
Noch Romulus dwolvin, noch ander sottigheden,
Gesongen over al op dorpen ende steden:
295[regelnummer]
Maer kinderen gaet heen; maeckt over al vermaert,Ga naar eind295
De bruyloft van de maecht, die haren vader baert.
De vromen Ioseph sit verslagen van gedachten,Ga naar eind297
En weet niet wat hy doet. nu siet hy aen de krachtenGa naar eind298
En wonderen van God. nu siet hy aen het kint:
300[regelnummer]
Dan siet hy naer de maecht, wel eer van hem bemint.Ga naar eind300
De maecht is daer by hem, en als in eenen schemel,Ga naar eind301
Of in een loos gesicht, sit midden in den hemel:Ga naar eind302
Omringt van alle kant, beplant aen alle sy,
Besloten en bewaert van Godes borgery.Ga naar eind304
| |
1Niet verre van die plaets.]2Den auteur geeft met dese naevolgende sestien 3veersen te kennen, wie, ende hoedanig zy 4geweest zyn, die de bootschap van den geboren 5herder Israëlis aldereerst hebben ontfangen: te 6weten, herders. Dat is, slechte onnoosele menschen,Ga naar eind6 7die meer met het vee, als met de menschen 8omme gingen. Slechte onnoosele menschen, 9die verre van de menschen altijt geleeft 10hadden, ende daerom aldermeest bequaem warenGa naar eind10 11om God te leeren kennen. Want die tot 12God wilt komen, moet, ofte syn vry, ende onnooselGa naar eind12 13inde saken van de werrelt, ofte worden.Ga naar eind13 14Rijckdom maeckt gierigheyt: wetenschap inGa naar eind14 15werreltlicke saecken, hooghmoedicheyt ende 16verachtinge van de rechte wijsheyt: het omgaen 17met de menschen, doet vergeten al dat God aengaet. 18Die dit alles hebben, moeten soecken datGa naar eind18 19zy niet en hebben: maer voor al, verachten dat 20zy hebben. De onnoosele, onwetende herders, 21die altijt verre van de menschen gewoont hadden, 22worden aldereerst van God tot God geroepen. 23Eer zy yet geleert hadden, leeren zy het 24meeste, leeren zy het eerste, leeren zy het alderhoogste:Ga naar eind24 25de vernederinge van God, die gekomen 26was tot de menschen, om de saligheyt der 27menschen. | |
[pagina 256]
| |
305[regelnummer]
Dan sietse naer het kint, dan slaetse weer haer oogenGa naar eind305Ga naar eind305
Naer God ten hemel waert, hem willende vertoogenGa naar eind306
Haer nederig gemoet. blijft altijt even wijs,
Geeft hem alleen den lof, geeft hem alleen den prijs.
Het kint licht voor haer neer, begint tot haer te wennen,Ga naar eind309Ga naar eind309
310[regelnummer]
Zijn moeder aen te sien, zijn moeder wel te kennen:
Te geven eenen lach, te bieden haer de hant,
Te vliegen om den hals met eenen soeten bant.Ga naar eind312
Zy werpt op hem een oog vol moederlick bewegen,Ga naar eind313
En lacht hem oock eens toe. Nu sitse weer verslegen,Ga naar eind314
315[regelnummer]
Vol van deemoedigheyt en van gedachten groot,Ga naar eind315
En heft haer hert op God, die licht in haren schoot.Ga naar eind316Ga naar eind316
Dan komt haer wederom de maechdom in haer sinnen,Ga naar eind317
Die zy voor al bemint, beroert haer hert van binnen:Ga naar eind318
En dickwils als zy geeft een soentjen aen het kint,
320[regelnummer]
Het kint, dat meer en meer zijns moeders herte wint,
Bedencktse wie zy is: en hoe zy is gekomen
Tot dese nieuwen staet, voor moeder aengenomen.Ga naar eind322
Haer oogen vallen neer, de schaemte komter by,Ga naar eind323
En maeckt in haer gesicht een soete schildery:Ga naar eind324
325[regelnummer]
Komt staecken hare vreucht, gaet dadelicken manenGa naar eind325
En halen voor den dach de maechdelicke tranen;Ga naar eind326
De dochters van de vrees, en van de nederheyt,Ga naar eind327
Die dickwils in de vreugt, en in de blyschap schreyt.Ga naar eind328
aGelijck de schoone sterr', die' smorgens laet aenschouwenGa naar eind329-336Ga naar eind329
330[regelnummer]
Haer purpuren gesicht, en doet den hemel douwenGa naar eind330
Met haer vergulden oog: gelijck in een rivier,Ga naar eind331
De roode morgen Son komt spelen met haer vier:
Of als een roode roos, noch teer en eerst ontsloten,Ga naar eind333
Wort van de kouwe nacht met witten dou begoten:
335[regelnummer]
Soo sat zy vol van glans, van heerlickheyt en licht,
Soo liep het witte nat van haer root aengesicht.Ga naar eind336
O moeder, ende maecht; o maecht, en reyne moeder,
De sone die ghy siet, sal selve de behoeder
Van uwen maechdom sijn: hy maeckt dat ghy hem hout:
340[regelnummer]
Want God heeft u gevrijt, den hemel u getrout.Ga naar eind340
| |
[pagina 258]
| |
Toont dat ghy moeder sijt. Ey lieve, laet uytbrekenGa naar eind341
Het hert dat niet en liecht, en willet niet versteken.Ga naar eind342
Al ist dat hy nu licht ellendig, en ontblootGa naar eind343
Van heerlickheyt en macht, zijn macht is even groot.
345[regelnummer]
*De Son loopt in het zijn: de Maen met haren wagenGa naar eind345Ga naar eind345
Blijft binnen zijn paleys: de nachten, en de dagenGa naar eind346
Verkeeren in zijn huys. Het gout, dat aen de sy
aVan Pleias staet gevest, is zijn tapissery.Ga naar eind348
bOrion heeft van hem zijn schoone plaets verkregen,
350[regelnummer]
En past op zijnen dienst: cstaet met den blooten degen.Ga naar eind350
dDe wagen past op hem, als hy maer eens en winckt,
eDie van de kouwe vloet van fTethys niet en drinckt.Ga naar eind352
Begraven in het stroo, licht boven al de bergenGa naar eind353
Daer Roomen mede trotst, en derf de werrelt tergen,Ga naar eind354
355[regelnummer]
Besloten in een hut, verdruckt tot in het stof,
Is boven alle macht. Den hemel blijft zijn hof;Ga naar eind356Ga naar eind356
Zijn balcken zijn de locht, van Oosten tot in Westen:Ga naar eind357
De wolcken zijn gordijn: de groote zee zijn vesten.Ga naar eind358
De werrelt blijft zijn huys: ⋆ons herten zyne kerck.
360[regelnummer]
Waer dat hy licht of gaet, is in zijn eygen werck.Ga naar eind360
| |
1De Son loopt in het zijn.]2Het gene dat van den auteur tot noch toe geseyt 3is geweest van de maecht, ende het kint, 4dient eensdeels om te kennen te geven, dat de 5Heere niet alleen waere mens is geweest, ende 6oversulcks alle andere eygendommen van deGa naar eind6 7mens heeft gehat, maer oock kints ende kinderachtigGa naar eind7 8is geweest; alle dage wassende, gelijck 9den Euangelist van hem spreeckt, ende toenemende 10in wijsheyt. Ende daerom noemt de 11selven hem oock niet alleen een kint, maer oock 12een kindeken. Luc. 2,80Ga naar voetnoot1. Het welcke wederom 13al streckt om te toonen, dat hy ons gelijck is geweest,Ga naar eind13 14uyt genomen in het gene, dat hy ons 15quam af nemen, te weten, de sonde. Hier toe 16dient oock al het gene, dat hier van de moeder 17wort geseyt, die een rechte moeder, jae oockGa naar eind17 18recht moederachtig is geweest tegen haren Sone.Ga naar eind18 19Het welcke wederom bewijst dat hy waerachtig 20mens is geweest. Want de liefde die de maget 21hem toedroeg als God, teenemael een ander was, 22als de moederlicke, die hier wort beschreven. 23Dit heeft dan den auteur poëtische wijse, totGa naar eind23 24verciersel van het werck, in het breede uytgemeten.Ga naar eind24 25Nu gaet hy weder klimmen, ende toonen 26dat die mens, jae dat kint, alle de eygendommen, 27ende wercken van den levendigen 28God toequamen. Niet alleen om te kennen teGa naar eind28 29geven, dat hy een met God was in het wesen, 30maer oock dat de twee natueren, waer van dat 31de eene tot noch is beschreven (de menschelicke, 32te weten) eenen persoon in den Heere 33maecken. Ende dat, volgende de H. Schriftuere, 34die op dese wijse van hem spreeckt. Alsoo lesen 35wy dat den Apostel Roman. 9, 5, van den selven 36daer hy van geseyt heeft, dat hy uyt de VadersGa naar eind36 37soude zyn nae het vlees, segt dat hy is God boven 38al. Ende in meer ander plaetsen. | |
39ons herten zijne kerck.]40Daer om ist dat den Heyligen Apostel segt 41inden 1 tot de Corinth. 3, 16, Weet ghy niet dat 42ghy Godes tempel sijt, ende dat de Geest Godes in u 43woont? Want wy moeten weten, dat niet alleen 44de Sone Godes in ons herte woont, gelijck de 45Vader ende den H. Geest, om dat hy over al is: 46maer oock met zynen geest, om dat hy by ons 47met zyn genade is. Siet tot den Ephes. 3, 17. | |
[pagina 260]
| |
Laet Caesar in zijn goet en moedigheyt verwerren,Ga naar eind361Ga naar eind361
Aentrecken zijnen rock van purpur, met de sterren
Gestickt en geborduert: bden Ister en den Rijn
Doen vallen voor hem neer, die nu verwonnen sijn:
365[regelnummer]
Klimm' boven op zijn koets, en laet hem selven dragenGa naar eind365
cTot op Tarpejus berg met zynen gouwen wagen,
Dat kostelick gebouw: van daer hy rontom sietGa naar eind367
De werrelt gants en gaer staen onder zijn gebiet.Ga naar eind368
Dit kint licht boven hem. Iudea wort verheven,Ga naar eind369
370[regelnummer]
De scepter lang belooft aen Iuda wort gegeven.
Dat dSina sy verheucht, dat nu eIordanes vry,Ga naar eind371
En fBasan sich vertoog, dat gSion sich verbly.Ga naar eind372
Laet Idumea toch den dach van heden vieren,
hHaer palmen rijsen op, en winnen de laurierenGa naar eind374
375[regelnummer]
Daer Roomen mede pocht, idie Caesar met zijn hant
Gaet leggen in den schoot van Iupiter den sant.Ga naar eind376
Sijt willekom groot kint, gesien in alle landen,Ga naar eind377Ga naar eind377
Gebootschapt in de locht: door wien de sterren branden.Ga naar eind378
Den hemel ommegaet. de wijse komen gaen,Ga naar eind379
380[regelnummer]
Geropen door uw vier, om u te bidden aen.Ga naar eind380
Sijt willekom groot kint, voor duysent jaer beschreven,Ga naar eind381
En duysent jaer daer toe; ten lesten noch gegeven,
Ten lesten tot uw volck gekomen. Sijt ghy daer,
385[regelnummer]
Och siet toch eens, hoe kleyn, hoe teer is hy geworden,
*Die Cherub niet en deckt, en niet en kan omgorden.Ga naar eind386Ga naar eind386
| |
1O gast van Abraham.]2Siet Gen. 18, 3,4, ende voorts. daer Abraham 3den Engel ontfangt, die de oude vaders seggen, 4dat de Heere Christus is geweest. Ende daerom 5segt Cyrillus, bisschop van Ierusalem: Die by 6Abraham hadde geëten, heeft by ons geëten: te kennen 7gevende, dat het de selve was, die AbrahamGa naar eind7 8vergastende by hem at, met de gene, die waereGa naar eind8 9mens onder de menschen als mens heeft geëten, 10om in alle manieren de menschen te leeren, dat 11hy waere mens was. Tertullianus tegen Marcionem: 12Iae wy weten, dat doen oock onder de Engelen 13de Heere aen Abraham is verschenen, sonder geboren 14te worden, met het vlees, te weten, naer het verschilGa naar eind14 15van de oorsaecke. | |
16Die Cherub niet en deckt.]17Dat is, die oneyndig is, gelijck de Heere 18Christus is nae zyne Godheyt. Het woort CherubGa naar eind18 19wort op verscheyden manieren in de schrift 20gebruyckt. Somtijts is het eenen eygen naem. 21Gelijck Nehem. 7, 61. Somtijts wort het voor 22de kinderen, die op de genade stoel gemaecktGa naar eind22 23stonden, genomen. Gelijck Exodi 25,19. 37,8, 24ende op meer ander plaetsen. Somtijts voor den 25Engel des Heeren, als Ezech. 9,3. 10,4. 79,4, 26maer in sonderheyt heeft den auteur de ooge 27hier gehat op de eerste plaetse van den selven 28propheet: daer geseyt wort, dat de heerlickheyt 29Godes haer verhief boven den Cherub, daer boven 30zy was. | |
[pagina 262]
| |
Hy die den hemel vult, sich over al verspreyt,Ga naar eind387
*Wort met een hant gevat, en weder neer geleyt.Ga naar eind388
De groote Capiteyn, onwinbaer in het stryen,Ga naar eind389
390[regelnummer]
*De wagen Israëls, en al haer ruyteryen:Ga naar eind390
Haer bollewerck, haer schans, de meester van het velt:
De velt-heer van zyn volck: haer kracht, en haer gewelt.
Die sonder spies of boog te roeren of te spannen,
Versloech op eenen nacht soo menig duysent mannen,
395[regelnummer]
*Van Sancherib vol moets, tot spijt, tot trots van hem:Ga naar eind395Ga naar eind395
En track uyt zyn gewelt de stat Ierusalem.
Sijt willekom groot kint, bekent in al de dalen,
Daer Moses met uw volck, en Iosuë ginck dwalen:Ga naar eind398Ga naar eind398
Van *Amos wijsen soon beschreven, en geroemt,Ga naar eind399Ga naar eind399/400
400[regelnummer]
De schoonste die men vint, van Salomon genoemt.
*O roose van het velt, hoe sijt ghy soo verdwenen?Ga naar eind401Ga naar eind401
Hoe licht ghy soo veracht? hoe sijt ghy soo verschenen?Ga naar eind402
| |
1Wort met een hant gevat.]2Dit dient altemael om te bewijsen, dat de 3Heere Christus een waerachtiglick, tastelick,Ga naar eind3 4sienlick vlees heeft aengenomen: niet uyt denGa naar eind4 5hemel, maer uyt ons, ende met ons, om dat hyGa naar eind5 6het selve dede voor ons. Niet of hy ons vleesGa naar eind6 7alleen schijnelick aengenomen hadde, om deGa naar eind7 8oogen te bedriegen: maer waerachtiglick ende 9volkomelick, om de sielen te verlossen, soo dat 10zyn vlees ons vlees, het zyne het onse is geweest. 11Het welcke hy soo heeft aengenomen, dat hy 12was het gene hy aengenomen hadde. Op dat wy 13weten dat in hem t'saemen, ende waerachtiglick 14geweest zyn, de Godheyt, de siele, het vlees, ende 15dat dit t'saemen in hem eenen Christus is geweest, 16ende noch is: eenen Sone Godes, eenen 17salichmaecker, eenen verlosser. Soo dat dese 18dry in hem maecken twee natueren, doch maer 19eenen persoon: de Sone, te weten, van den 20eenigen God, sijnde oock selve den eenigen 21God, van eeuwigheyt tot eeuwigheyt. | |
22De wagen Israëls.]23Elisaeus 2 Reg. 2,12, siende dat Elias op wort 24genomen nae den hemel, ende Ioas koninck van 25Israël, siende dat de doot Eliam quam wech nemen, 262 Reg. 13,14, gebruyckt dese woorden, 27Mijn vader, mijn vader, de wagen Israelis, ende zyne 28ruyterye. Gevende te kennen, dat Elias endeGa naar eind28 29Elisaeus, door haere gebeden ende mirakelen, 30gedaen inde naem des levendigen Gods, die vanGa naar eind30 31Israël voor wagens ende ruyterye diende: ofteGa naar eind31 32meer dan alle de wagens ende ruyterye, hielpen. 33Het welcke den auteur hier bequamelick op denGa naar eind33 34Heere Christo past, van de welcken Elias ende 35Elisaeus, niet dan voorboden ende schaduwen enGa naar eind35 36waren: ende door wiens kracht zy alle haere, 37ende zyne vyanden versloegen. Gelijck de 38Heere selve segt by Oseam 1, 7, Dat hy sich wilt 39ontfermen over het huys Iuda, ende haer wilt helpenGa naar eind39 40door den Heere haren God: ende en wilt haer niet 41helpen door boge, sweert, strijt, peerden ofte ruyteryen. 42Het huys Iuda, daer de Heere Christus uyt 43belooft was, door de Heere Christus selfs, die 44de wagen zyns volcks ende hare ruyterye was. | |
45Van Sancherib vol moets.]46Siet 2 Chron.32. Daer den Engel Godes, op 47eenen nacht, hondert ende vijfentachtentig duysent 48mannen verslaet. | |
49Amos wijsen soon.]50Den auteur verstaet Esaiam; die boven al seer 51duydelick van de Heere Christo heeft gepropheteert, 52ende derhalven een Euangelist onder 53de Propheten genaemt wort. | |
54O roose van het velt.]55Siet het Hoogliet Salomonis 2,1. daer andere 56oversetten de bloeme van het velt: andere, de 57roose van Scaron: andere, de lelie in den velde:Ga naar eind57 58ende beduyden het op den Heere Christum, denGa naar eind58 59bruydegom van zyne gemeynte. | |
[pagina 264]
| |
Oncierlick, sonder eer, berooft van uwen staet,Ga naar eind403
Veel hooger als de Maen, en als de Sonne gaet.Ga naar eind404
405[regelnummer]
*O vorst van Canaan, daer alle beken vloeyen,Ga naar eind405Ga naar eind405
Met honig ende wijn, de velden altijt bloeyen,
*Daer geenen winter is: hoe sijt ghy soo verdwaelt,
En uyt de wech gegaen? hoe sijt ghy soo gedaelt?Ga naar eind408
Gekomen sonder kleet, in dese strange dagen?Ga naar eind409Ga naar eind409
410[regelnummer]
Doorreden van de wint, en van des hemels vlagen:Ga naar eind410
Te wijle dat de kou, de wreede kou, soo snijt,
De locht soo spijtig is, en Boreas soo bijt.Ga naar eind412
Och dat de dochters toch van Sion komen spreyenGa naar eind413
Haer kleeren over u, dees nederheyt beschreyen.
415[regelnummer]
Och dat het bitter ys, och dat de Noorde wint,
Vw' naecktheyt niet en raeckt, uw' teerheyt en verslint.Ga naar eind416
Och dat de sonen toch van Adam komen loopen,Ga naar eind417
Die ghy nu wederom van Satan moet gaen koopen,
En dincken wie daer licht geworpen in het kaf,Ga naar eind419
420[regelnummer]
En vagen uwen druck en soete tranen af.Ga naar eind420
Dat Zephyrus toch kom, gelijck hy pleecht te suchtenGa naar eind421
Op Libanus schoon hooft, en Galaads gehuchten,Ga naar eind422
En blase daer ghy sijt: den hemel in de kou,Ga naar eind423
Kom vallen daer ghy licht, met zijnen soeten dou.
425[regelnummer]
Och dat de Winter toch met zijnen grijsen haere,Ga naar eind425
Verander' in de Lent, en zynen schepper spaere.
Och dat de Somer kenn', en diene zynen heer:Ga naar eind427
Och dat het gansche jaer sich liever ommekeer.Ga naar eind428
*Och dat sich al de bien vergaren op de tippenGa naar eind429Ga naar eind429
430[regelnummer]
Van desen soeten mont, en dese kleyne lippen:
| |
1O Vorst van Canaan.]2Also wort de Heere Christus genaemt, om 3dat hy een recht prins ende vorst is van het lant 4Canaan, dat is het lant van beloften: het welcke 5beteyckende in het oude verbont het eeuwigeGa naar eind5 6leven, in het nieuwe den geloovigen volkomelick 7geopenbaert ende toegeseyt door Iesum 8Christum, verschenen in het vlees. | |
9Daer geenen winter is.10Dese ende diergelijcke eygendommen moeten 11hier van het rechte Canaan verstaen worden.Ga naar eind11 12waer op alle de manieren van spreken geduytGa naar eind12 13konnen worden, die van het ander spreken. Wy 14weten oock, dat de Heere uyt geen ander Canaan 15en quam. Gelijck den auteur hier spreeckt 16van zyne komste tot ons. | |
17Och dat sich al de bien.]18Den auteur schijnt gelet te hebben, op de 19plaetse Esai. 7,15. daer van Messia geseyt wort, 20Boter ende honig sal hy eten. | |
[pagina 266]
| |
Die niet dan manna sijn, en suycker over al,Ga naar eind431Ga naar eind431
Daer uyt de rechte vreucht des herten vloeyen sal,Ga naar eind432
En druypen over ons. dat allerhande blommen,Ga naar eind433
Beneden op de vloer, en op de kribbe kommen,Ga naar eind434
435[regelnummer]
En kroonen haren prins, betoonen dat ghy sijt,Ga naar eind435
Die meester sijt van al, oock meester van den tijt.Ga naar eind436
De kinders van de locht, de vogels, komen springenGa naar eind437Ga naar eind437
Tot binnen in den stal, en boven op u singenGa naar eind438
Den soeten willekom. dat yder een bewijst,Ga naar eind439
440[regelnummer]
*Dat ghy zyt diese voet, dat ghy zyt diese spijst.
Eylacen! het begin is anders niet dan lijden,Ga naar eind441
Dan pijn en groot verdriet. *men gaet het kint besnijden:
De maecht die neemt het op. haer moederlick gemoet,
*Geeft gaven voor de pijn, en tranen voor het bloet:Ga naar eind444
445[regelnummer]
Betaelt zijn eerste smert: moet koopen zyne wonden,Ga naar eind445
Volbrengende de wet: daer hy nochtans geen sondenGa naar eind446
*Met ons en heeft gedaen. zy selve bringt hem daer,Ga naar eind447
En moet het werck aensien. dit was zijn nieuwe jaer.Ga naar eind448
Herodes woelt en tiert: en meynt hem te verslinden,Ga naar eind449Ga naar eind449
450[regelnummer]
Te brengen om den hals. niet wetende te vinden
| |
1Dat ghy zijt diese voet.]2De Heylige schriftuere deelt de voorsienigheytGa naar eind2/3 3des Heeren in dry deelen: ten eersten, in hetGa naar eind3/4 4aensien, dat zy haer verstreckt tot alles wat van 5Gode geschapen is: ten tweeden, in het aensien, 6dat oock de minste, ende de geringste creatuerenGa naar eind6 7daer door versorgt worden: ten derden, in hetGa naar eind7 8aensien van elcke mens daer in begrepen. Den 9auteur spreeckt hier van de selve, op de tweede 10maniere genomen: van de welcke de schriftuere 11sprekende, gebruyckt het exempel van de vogels. 12Gelijck Iob. 39,3, Wie bereyt de raven haer 13aes, als haer jonge schreyen tot God, ende misbaerGa naar eind13 14maecken, om dat zy niet en hebben te eten? ende 15Psalm 147, 9, gelijck oock Matth. 10,29. Op 16welcke plaetsen den auteur hier gesien heeft. | |
17Men gaet het kint besnijden.]18De Heere Christus heeft besneden willen 19worden, niet alleen om de wet te volbrengen, 20maer om de besnijdenisse van andere, die onder 21de wet besneden waren, in zyn vlees te heyligen. | |
22Geeft gaven voor de pijn.]23Een paer tortel duyven, ofte twee duyve-jongen, 24gelijck de H. Lucas getuygt in zyn 2, 24, 25ende geboden wort de selve te offeren in de besnijdenisse,Ga naar eind25 26Levit. 12,8. | |
27daer hy nochtans geen sonden Met ons en heeft 28gedaen.]29Dit is oock eenen bysonderen troost, Dat de 30Sone Godes onse swackheyt aengenomen heeft, 31in sulcker voegen, dat de swackheyt die in hem 32was, niet en was sonde, maer betaelinge voor de 33sonde: daer onse swackheden voor het meeste 34deel ofte sonde zyn, ofte een fonteyn, ende oorspronck 35van sonden. | |
36Met ons en heeft gedaen.]37De Heere Christus en heeft, segt den auteur, 38geen sonde met ons gedaen, noch oock geerft:Ga naar eind38 39want hy is alleen soo gheboren gheweest, dat hyGa naar eind39 40niet van noode en hadde herboren te worden.Ga naar eind40 41Waer uyt dan blijckt, dat hy alleen besneden isGa naar eind41 42gheweest, om de wet te voldoen, ende om zyneGa naar eind42 43gehoorsaemheyt volkomelick te bewijsen. | |
[pagina 268]
| |
De gene die hy soeckt, brengt al de kinders omGa naar eind451
Geboren op dien tijt. dit was de willekom.
Weest willekom van ons. dat dese komste vieren,Ga naar eind453Ga naar eind453
En desen grooten dach, de menschen, en de dieren.
455[regelnummer]
De zee sy sonder schip: den hemel sonder wolck:
De winckels sonder werck, de straten sonder volck.Ga naar eind456
De lantman die voortaen den acker sal gaen teelen,Ga naar eind457
Doe nu wat uyt de sin zyn peerden en goreelen:Ga naar eind458
De krijgsman zijn geweer. *de leeraer swijge stil,Ga naar eind459Ga naar eind459
460[regelnummer]
Van Godes diepen gront, en van het nieu geschil.Ga naar eind460
Sijt willekom groot kint, *die Simeön doet singen,Ga naar eind461
*Maeckt Zacharias stom. Ick sie Iohannes springen
En hippelen tot u, verheugt, en seer verblijt:
*Eer hy geboren is, *eer ghy geboren sijt.
465[regelnummer]
Ghy sult gaen op den berg, *gelijck als van te vooren,Ga naar eind465Ga naar eind465
En laten uwe stem, en soete wetten hooren,Ga naar eind466
Geseten by de locht (met schrickelick gewoelGa naar eind467Ga naar eind467
Van volckeren omringt) in uwen hoogen stoel.
De selve die de wet op Sinah hebt gaen maecken,Ga naar eind469
470[regelnummer]
Sult wederom den bant van d'eerste wet gaen slaecken,Ga naar eind470
| |
1De leeraer swijge stil.]2Gelijck de Heere weynig voor zyn doot, ons 3boven al bevolen heeft de vrede ende de paeys, 4ende ghelyck gans zyn leven ons tot de selve 5heeft geleyt ende ghewesen, soo en isser niet dat 6meer tegen den heyligen dagh van zyne geboorte 7stryt, dan datmen van twist ende tweedracht 8op den selven spreeckt. Op dien dach, segge ick, 9op den welcken de Enghelen de vrede gesongen 10hebben. Gelyck het alleen oock de liefde van de 11eenigheyt geweest is, die den Sone Godes, dieGa naar eind11 12met God een was, een heeft doen worden met 13den mensche om de menschen eerst met den anderen,Ga naar eind13 14ende alsoo met Gode te vereenigen: beyde 15de Ioden, ende die noch vreemdelingen (segt 16den Apostel) van het verbont waren. Ende daerom 17noemt de selven oock de Heere Iesus Ephes.Ga naar eind17 182, 14, onsen paeys, die alle beyde een gemaeckt 19heeft, ende die het afschutsel des middelmuers heeft 20gebroken. | |
21die Simeon doet singen.]22Lucae in het tweede, den treffelicken lofsanck 23die de selve daer aen het 29, v, singt, hebbende 24den Heere in zyne ermen, ende gereet sijnde om 25te scheyden uyt het vlees, nae dat hy den salighmaker 26in het selve gesien hadde. | |
27Maeckt Zacharias stom.]28Lucae 1, 22. om dat hy de bootschap van Gabriel, 29aengaende de geboorte van S. Ian, geen 30geloof en gaf. | |
31Eer hy geboren is.]32Te weten Iohannes, die op het groeten van 33Maria in zyns moeders buyck hippelde. Als of 34hij sich hadde willen haesten om zyn voorloopers 35ampt te bedienen, daer toe dat hy gekomenGa naar eind35 36was. | |
37eer ghy geboren sijt.]38Te weten de Heere Iesus, die door de kracht 39des H. Geestes ontfangen was, ende de vrucht 40van Elisabeth in haren buyck op dede springen. | |
41gelyck als van te vooren.]42Om te kennen te geven, dat oock de eerste 43wet is verkondicht door den Heere Iesus, den 44Engel van den grooten raet. Gelyck merckelickGa naar eind44 45blijckt Actor. 7, 38, ende by den Apostel tot den 46Heb.12,26. | |
[pagina 270]
| |
*Op Thabors hooge kap: de wet, die van u wort,Ga naar eind471
Niet lange tijt daer na, begrepen in het kort.Ga naar eind472
Schier tot een woort gebracht: Dat yder moet beminnenGa naar eind473
Eerst God van ganscher hert, van krachten, ende sinnen;Ga naar eind474
475[regelnummer]
Een ander als zich selfs. Die neerstig daer op let,
Doet al wat God ons leert, *volbrengt de gansche Wet.
Weest willekom van ons. *Ick sie den duyvel suchten,Ga naar eind477Ga naar eind477
En loopen voor u wech, de sieckten voor u vluchten:
De blinde weder sien: die lam, en kreupel sijnGa naar eind479
480[regelnummer]
Oprijsen, ende gaen. O groote medecijn,Ga naar eind480
Ghy sult door uwe macht veel duysent mannen spijsen,
Ghy sult de dooden selfs doen uyt de graven rijsen,
En brengen voor den dach, vertoonen aen de Son,Ga naar eind483
En rucken uyt den schoot van Styx, en Acheron.
485[regelnummer]
Ghy sult de wilde zee tot aen de locht gevaren,Ga naar eind485
Met een geweldig oog doen stillen hare baren:Ga naar eind486
En als het u belieft, den schrickelicken vloet
aVan Amphitrite self, vertreden met den voet,Ga naar eind488
Gelijck het drooge lant. bGhy sult de groote vlagen,Ga naar eind489
490[regelnummer]
Gekomen van de maen, verstooren, en verjagen,Ga naar eind490
| |
1Op Thabors hooge kap.]2Siet Matth. 5, vers.1. Ende Iesus siende de scharen, 3klam op den berg. Den auteur volgt onder de 4Vaders de gene, die dese plaets van den berg 5Thabor verstaen.Ga naar eind5 | |
6Volbrengt de gansche wet.]7Een wet die soo kort is, datse een yder van 8buyten kan, diese hoort: soo groot ende swaer, 9datse niemant en kan volkomelick volbrengen. 10Want wie en kan niet twee ofte dry woorden 11van buyten leeren? ende wie bemint God, als hyGa naar eind11 12gebiet, soo lange als hy leeft: ofte zynen naesten 13volkomelick, soo lange als hy met hem leeft? | |
14Ick sie den duyvel suchten.]15Hier begint den auteur in het korte te verhalen, 16de meeste mirakelen die de Heere in denGa naar eind16 17vleesche sijnde gedaen heeft. Die niet alleen de 18wet Mosis ten deele, door de wet der genade,Ga naar eind18 19maer oock de wet der natuere door zyne komste, 20heeft te niet gedaen. Gelijck het blijckt uyt 21zyne mirakelen. Want al dat hy gedaen heeft, 22heeft hy ofte naer onse natuere, ofte boven deGa naar eind22 23onse gedaen, dat is, ofte naer de onse die hy aengenomen 24hadde, ofte naer de zyne, die de onseGa naar eind24 25aengenomen hadde. Naer de onse, heeft hy gehongert, 26gedorst, is hy geboren geworden, ende 27in de kribbe geleyt. Naer de zyne, heeft hy mirakelen 28gedaen, ende zyne Goddelicke kracht 29volkomelick bewesen. Soo dat den auteur met 30eenen hier te kennen geeft, dat de kracht Godes 31niet en kan verscheyden worden van zyn wesen,Ga naar eind31 32die daerom de Heere Christus oock sijnde in hetGa naar eind32 33vlees, gemeen gehat heeft met den Vader, ende 34den H. Geest, gelijck het wesen. Door dien dat,Ga naar eind34 35gelijck hy niet en konde gescheyden worden 36van God die een is, hy desgelijcks oock niet en 37konde gescheyden worden van God, die almachtig 38is. Ende daerom, segt hy selve Iohan. 5, 17, 39Mijn Vader werckt tot noch toe in my: ende ick 40wercke, tegen Valentinum ende andere, die niet 41en wilden bekennen, dat de kracht Godes, alleGa naar eind41 42drie de persoonen gemeyn is.Ga naar eind42 | |
[pagina 272]
| |
Verdrijven uyt het lijf. *veranderen in licht,Ga naar eind491
In vier, in heerlickheyt, dijn eygen aengesicht.
De visschen uyt het diep doen komen voor uw oogen,Ga naar eind493
*Betalen uwe schult: de boomen doen verdroogen:Ga naar eind494
495[regelnummer]
En aAchelous nat, dat voor u wort gebracht,Ga naar eind495
In liefelicken wijn veranderen zijn kracht.Ga naar eind496
Beminner van de mens, eer dat ghy waert geboren,Ga naar eind497
Verlosser van de mens, naer dat hy was verloren,
Wat hebt ghy niet gedaen, wat hebt ghy niet gesochtGa naar eind499
500[regelnummer]
Tot zyner hulp en troost: wat hebt ghy niet bedocht?
Maer sonderling' het volck van Israël gesproten,Ga naar eind501Ga naar eind501
*Met boter ende melck, en honig overgoten.
Van waer komt desen haet, en tooren die zy voen?
De valsheyt van gemoet, de wreetheyt die zy doen?
| |
1Veranderen in licht.]2Siet Marci 9, 2. Lucae 9, 29, ende in sonderheyt 3Matthaei 17, 20. daer geseyt wort, dat deGa naar eind3 4Heere in het aensien van zyne discipulen, te weten, 5Petrus, Iacobus, ende Iohannes, op den berg 6verandert is geweest. Doch op dat niemant en 7dencke, dat zyn lichaem verandert is geweest, 8ofte dat hy een geestelick soude aengenomen 9hebben, segt den auteur, Dat hy zyn aengesicht 10heeft verandert, gelijck den Euangelist Mattheus 11segt, dat zyn aengesicht heeft gebloncken als de 12Son, ende Lucas, dat zyn aengesicht anders is geworden. 13Oock Hieronymus segt seer wel, dat de 14veranderinge is geweest, niet van natuere, maer 15van heerlickheyt. Ende dat is het gene, dat den 16auteur hier uytdruckelick segt. Siet Chrysostomum 17ende Proclum, bisschop van Constantinopolen, 18die alle beyde bysonder van dese veranderingeGa naar eind18 19op den berg, geschreven hebben. Gelijck 20oock andere onder de Vaders. Als Damascenus, 21die eenen Lof-sanck op de selve heeft gemaeckt, 22daer in hy segt, dat de Heere, als meester 23van het leven, ende heere van de doot, op 24den berg Thabor Mosen ende Eliam heeft doen 25komen: om te getuygen dat hy God was. DeGa naar eind25 26Ioden, die leefden, en achteden hem niet: endeGa naar eind26 27die de Ioden aldermeest achteden, doot synde, 28quamen hem dienen ende eeren. | |
29Betalen uwe schult.]30Hoe kan de Sone Godes schuldig sijn, die alleGa naar eind30 31menschen schuldig sijn, ende niemant en kan betalen? 32Den auteur heeft gesien op de plaets 33Matth. 17. daer de Heere, komende in Capernaum, 34gemaent wort om de schattinge, die eenGa naar eind34 35yder voor zyn hooft aen de Romeynen betaelde.Ga naar eind35 36De welcke al wast dat hy wel wiste nietGa naar eind36 37schuldig te zyn nae den geest, als sijnde de Sone 38Godes, nochte nae het vlees, als sijnde sone van 39een koninck, (David te weten) gelijck hy oock 40selve aen Petro daer verklaert, maeckt nochtansGa naar eind40 41daer zyn schult af, gevende te kennen, dat hy 42was gekomen, om zyne geestelicke macht te 43verklaren, niet om de tijdelicke te verachten.Ga naar eind43 44Ende doet daerentusschen Petrum eenen vis 45vangen, in den welcken hy den penninck vint, 46om voor haer beyde te betalen. Twee dingen 47leerende. Ten eersten, wat wy sijn, ende wat wy 48de tijdelicke overigheyt schuldig sijn. Ten anderen, 49wie dat hy was, ende dat hy voor sichGa naar eind49 50self niet en behoefde te betalen, die alleen op 51sulcke wijse konde betalen. Halende uyt het 52diepste van de zee, dat is, uyt een ander element, 53door zyne Goddelicke kracht, het gene hem de 54menschen op het lant wilden doen betalen. | |
55Met boter ende melck.]56Den auteur heeft gesien op het gene, dat vanGa naar eind56 57Moses, sprekende van de treffelicke weldaden 58van de Heere aen het volck Israëls bewesen, in 59zynen tweeden Lofsanck Deut. 32, 14, geseyt 60wort: Dat hy haer gegeven heeft, de boter van de 61koeyen, ende de melck van de schapen: mitsgaders het 62vet der lammeren, ende der hamelen op Basan gequeeckt, 63ende bocken met het merg-vet van de terwe.Ga naar eind63 | |
[pagina 274]
| |
505[regelnummer]
Wie heeft dit volck gemaeckt? wie heeftse toch gesogen?Ga naar eind505
Heeft haer de zee gevoet, en weder uytgespogen?Ga naar eind506
Of een leeuwinne wreet geworpen in een wout,Ga naar eind507
*Dat zy gaen haren God vast maken aen een hout?Ga naar eind508
Haer lange tijt belooft, verkondigt, aengewesen,Ga naar eind509Ga naar eind509
510[regelnummer]
Beschreven, aengeroert, en toegeseyt, voor desen.Ga naar eind510
De vader van zijn volck: het wijt vermaerde lam,
Bekent Egypten door, en in het lant van Cham:Ga naar eind512
De schrickelicke sterr' *die Balaam sach rijsenGa naar eind513
Tot Moabs onderganck, gedwongen haer te prijsen:
515[regelnummer]
Die hy verkondigt heeft: die gants Iudea lasGa naar eind515
Veel jaren voor den dach eer hy geboren was.
*Iudea wreet, verstockt, bloetgierich, ongenadich,Ga naar eind517Ga naar eind517
Gaet selve doen de moort: Iudea wort hantdadich:Ga naar eind518
| |
1Dat zy gaen haren God vast maken aen een 2hout.]3Niet dat God kan lijden, ofte aen het hout 4vast gemaeckt worden: maer om dat in de Heere 5Christo twee natueren sijn, wort de gansche 6persoon toegeschreven, dat de eene alleen eygen 7is. Alsoo segt den Heyligen Geest Actor.20, 28, 8dat God sich de kercke met zijn bloet gekocht 9heeft. Ende den Apostel Paulus segt, dat de Heere 10der heerlicheyt is gekruyst geweest. De Ioden 11hebben God gekruyst, maer niet de Godtheyt:Ga naar eind11 12om dat sy gekruyst hebben die God ende mens 13was. Ende dese maniere van spreken (hoewel 14niet eygen) heeft haren troost: op dat wy verstaen,Ga naar eind14 15dat het geen ander is geweest, die in het 16vlees heeft geleden, als die in het waerachtig lijden 17des vlees, sonder lijden is geweest: ende dat 18het de selven is die gestorven is, ende die de doot 19in zyn doot heeft overwonnen: die volkomelick 20gestorven is, ende volkomelick meester van de 21doot is geweest. een alleen, beyde een, beyde in 22een, beyde de selve. Te weten de selve persoon. 23de Heere Christus. | |
24die Balaam sach rijsen.]25Geen prophetye ofte voorsegginge van den 26Heere Christo, zyne komste ende macht, is duydelicker, 27vermaeckelicker voor de gheloove,Ga naar eind27 28schrickelicker voor de ongelooyige, ende vyanden 29des Heere Christi, als die gelesen wort Num. 3024, daer Bileam, als oock van te vooren, gheroepenGa naar eind30 31synde, om Israël te vervloecken, begint hemGa naar eind31 32tot den hemel te verheffen, ende door de kracht 33des Heeren, met onuytsprekelicke woorden, dieGa naar eind33 34hem de Geest in gaf, te segenen: roepende onder 35andere, Een sterre is daer gekomen uyt Iacob, ende 36eenen scepter heeft sich vertoont uyt Israel: die de 37Capiteynen van Moab sal slaen, ende alle de kinderenGa naar eind37 38van Seth tot niet maecken. Siet Petrum in 39zynen 2, c.2, vers. 15. | |
40Iudea wreet, verstockt.]41Al ist dat het leven des Heeren, niet anders en 42is geweest dan een geduerig lijden, ende zijn lijden 43geduert heeft al zijn leven: soo is nochtans 44zyne offerhande aen het kruys, geweest het uyterste, 45ende gruwelickste van gants zyn lijden: 46ende het leste van zyn leven, het hoochste in zyn 47smerte. Doch in dit lijden moeten wy dry dingen 48sonderlinge overleggen. Ten eersten, zyneGa naar eind48 49mensheyt: die meer geleden heeft voor de 50mens, als de mens, jae alle menschen konnen lijden. 51Ten tweeden, zyne Godheyt, daer den auteur 52hier gaet van spreken: de welcke Godheyt 53in het sterven van de mensheyt, stercker was dan 54alle menschen die leven. Iae dede de menschen, 55die doot waren, weder leven. Hy hinck (segt 56S. Ambrosius (in het boeck Van de menswerdinge 57Christi,) aen het kruys, ende verroerde alleGa naar eind57 58dingen: hy beefde aen het hout, ende dede gans de 59werrelt beven. Daermen wel by mach voegen: 60dat hy starf, ende dede de dooden leven. Ten 61derden, de vrucht van het lijden des mensheyts 62Christi, die meerder is als alle menschen konnenGa naar eind62 63overdencken. Door dien dat de offerhande van 64een, meerder is gheweest als de sonde van allen: 65de genade als de overtredinge. gelyck Cyprianus 66wel segt. Soo dat de mens niet beter en kan 67doen, dan met bevinge daer op dencken: ende 68zyn lijden met boetveerdigheyt, zyne macht 69met verschricktheyt, zyn bloet met tranen overleggen.Ga naar eind69 | |
[pagina 276]
| |
Gaet tegen alle recht, gaet met haer eygen hantGa naar eind519
520[regelnummer]
Doorbooren aen het cruys den hemelschen gesant:
Die met het gansche pack van onse boose daden,Ga naar eind521
En van den tooren Gods hangt aen het hout geladen,
Geperst, gepraemt, verdruckt, veracht, versmaet, bespot,Ga naar eind523
Verlaten van den mens, *en om den mens van God.
525[regelnummer]
Al wat geschapen is, siet zijnen schepper hangen,Ga naar eind525
De locht die rontom is, en kan hem niet omvangen,Ga naar eind526
En wort nu met gewelt (o wreetheyt over groot!)
Gedwongen aen te sien haer eygen vaders doot.Ga naar eind528
*De Son vertrack voor eerst: den hemel sloot zijn oogen,Ga naar eind529
530[regelnummer]
Bedeckt' hem met de mist, en wild' hem niet vertoogen.Ga naar eind530
En als hy hem den geest ten lesten geven sach,Ga naar eind531
Ginck vluchten uyt de locht, en weygerde den dach.Ga naar eind532Ga naar eind532
Het schutsel van de kerck, *seer kostelick gewevenGa naar eind533Ga naar eind533
Met schoon scharlaken root, heeft eenen krack gegeven,Ga naar eind534
535[regelnummer]
Gescheurt tot onder toe: de steenen neergedaelt,Ga naar eind535
Gespleten met gewelt, gebrijselt en gemaelt.Ga naar eind536Ga naar eind536
| |
1en om den mens van God.]2Een maniere van spreken by de Heere selveGa naar eind2 3gebruyckt, uyt de persoon van de mens. Om teGa naar eind3 4kennen te geven, niet dat hy van God verlaten isGa naar eind4 5geweest, die selve God was, ende een met den 6Vader: maer om dat hy in het aensien van de 7natuere, die hy met ons gemeyn hadde, gesmaect 8heeft den tooren Godes teghen de natuere, 9de welcke van hem was afgheweken. DieGa naar eind9 10oock soo swaerlick, soo verschrickelick, soo onuytsprekelick 11over hem wiert uytgegoten, dat 12alle menschen t'samen die niet en konnen bedencken, 13nochte en souden hebben konnen dragen. 14Ende daerom heeft den auteur de woorden 15des Heeren selve Matth.27, 46, behouden: dieGa naar eind15 16de Propheet David oock van te vooren psalm. 1722, 1, gebruyckt hadde. Laet ons dan weten, 18dat dese woorden van hem gheseyt wierden, 19uyt onse natuere, om dat de straffe die hy droeg, 20was even groot (seght Cyprianus) niet de schult: 21als die gheen sonde en hadde. Ende dat ist datGa naar eind21 22den auteur segt, om de mens. Gevende, in het 23korte te kennen, ten eersten, dat hy om onsent 24wille heeft geleden: ten tweeden, dat hy sprack 25in ons: ten derden, dat de natuere die van GodGa naar eind25 26verlaten was, de selve was die de Sone Godes 27aengenomen hadde: ten vierden, dat in de selve 28nochtans, in zyn aensien, gheen sonden en was,Ga naar eind28 29om dat zy met de Goddelicke vereenigt was. 30Maer hoe wiert hy verlaten? te wyle dat de mensheyt 31was in het lyden, hielt haer de Godtheyt 32stil, segt Ireneus. Om dat te weten, de mensheytGa naar eind32 33die volkomen in hem was, oock volkomelick 34soude lijden: ende dat wy alsoo altemael in hem 35ende door hem voldoen souden.Ga naar eind35 | |
36De Son vertrack voor eerst.]37De Son, wesende de gemeene toortse des werrelts,Ga naar eind37 38weygerde het licht aen de loden, niet alleen 39op dat zy oock (gelyck Maximus met namenGa naar eind39 40Taurinensis segt) blint souden worden van 41ooghen, die blint van herten waren: maer oock, 42om dat alle elementen met haren schepper beroertGa naar eind42 43waren: al was het dat hy naer onse natuereGa naar eind43 44maer beroert en wiert. Ende op dat zy oock de 45geschapen Son souden missen, die den schepper 46van de Son, ende de Son van gerechtigheyt, met 47onrecht verdruckt hadden. | |
48seer kostelick geweven Van schoon scharlaken 49root.]50Want alsoo wort het selve schutsel van deGa naar eind50 51kerck, dat in de doot des Heeren scheurde, beschreven 522 Paralip. 3, 14. Wt welcke plaetse 53blijckt dat het van verscheyden coleuren is gheweest. 54Doch den auteur noemt het bysonderste. 55Ende is een maniere van spreken die genoemtGa naar eind55 56wort Synecdoche. | |
[pagina 278]
| |
Den aouden Atlas quam te schudden en te drillen,Ga naar eind537Ga naar eind537
Te wijcken van zijn pack, als of hy hadde willenGa naar eind538
Ontrecken zynen hals, den hemel laten gaen.Ga naar eind539
540[regelnummer]
Natura stont bevreest, verslagen en belaen.Ga naar eind540
Gaf eenen grooten sucht, daer mede dat de mondenGa naar eind541
Ontsloten van der aerdt, haer diepten open stonden.
Het aertrijck brack in twee tot aen bCocytus poel,
En Pluto wiert met kracht geruckt uyt zynen stoel.
545[regelnummer]
De dolle cCerberus, geseten aen de deuren
Van yser ende stael, sach al de poorten scheuren:
En voelende den dach, liep drymael achter uyt:Ga naar eind547
En gaf met elcke keel een ysselick geluyt.
dTisiphone bebloet, met grooten schrick bevangen,
550[regelnummer]
Verroerde sevenmael haer vreeselicke slangen.Ga naar eind550
Het brandende moras van ePhlegethon dat spoog
Veel nevel ende mist, veel vlocken viers om hoog.
Gelijck als fAEtna schiet uyt hare diepe kolcken,
gEen grondeloose zee van vlammen in de wolcken,
555[regelnummer]
In dien hTypheus roert zijn lendenen, en geeftGa naar eind555
Van onder eenen schreeu, het aerderijck dat beeft,
iTrinacria bestaet te dansen, en te beven,Ga naar eind557
Den roock komt meer en meer tot in de locht gedreven.
*De dooden leefden in de graven, op zijn stem,Ga naar eind559Ga naar eind559
560[regelnummer]
En liepen korts daer na tot in Ierusalem.
| |
1De dooden leefden.]2Dit is de meeste kracht die de Heere getoontGa naar eind2 3heeft in zyne meeste vernederinghe. Want Elisaeus 4ende Elias, hebben oock de dooden gheweckt, 5Elias in het 1 der Koningen 17, Eliseus 6in het 2,4,33, maer door de kracht van de gene, 7die voor alle menschen synde gestorven, de dooden, 8selve stervende, soude verwecken. Oock alle 9de treffelicke, ende groote wercken die tegen 10de natuere, soo van Eliseus als van Elias, gedaen 11zyn geweest, zyn gedaen geweest, als van gesanten 12ende ambassadeurs, gesonden van den Heere 13ende Koninck der natuere, ende den aennemer 14van de onse. Die inde volheyt des tijts soude 15verschijnen: om te kennen te geven, dat alle de 16mirakelen, die voor zyne komst, van de zyne, 17in zynen naem gedaen zijn geweest, de zyne sijn 18geweest. Voorder den Euangelist Matthaeus, in 19zyn 27 cap. in het 52 veers, stelt onder andere 20mirakelen, die geschiet zyn doe de Heere zynen 21geest gaf, Dat de graven geopent wierden, ende dat 22vele lichamen der heyligen, die geslapen hadden, op 23stonden. Ende segt nochtans in het volgende 24veers, dat zy eerst na zyne verrijsenisse uyt de 25graven gegaen sijn. Want de woorden aldus 26luyden: Ende uyt de graven gekomen sijnde, na 27zyne verrijsenis, sijn in de Heylige stat gekomen, 28ende hebben sich aen vele vertoont. Dese swarigheytGa naar eind28 29overlegt S. Augustinus in zynen 99 brief, 30aen Euodium geschreven, ende meynt, dat den 31Heyligen Euangelist, als hy segt, dat de dooden 32doen verresen syn, te weten, als de Heere zynen 33geest gaf, een maniere van spreken gebruyckt 34soude hebben, die anticipatio, ofte voorkominge, 35genaemt wort: wanneermen segt, yet te geschieden, 36het welcke korts daer na sal geschieden. 37De Griecksche Vaders seggen, dat de dooden, 38als de Heere zynen geest gaf, geweckt 39wierden: doch daer na, als hy verrees, eerst uyt | |
[pagina 280]
| |
De dooden braecken uyt, en liepen self getuygen,Ga naar eind561
Betoonen over al, dat *Belial most buygen,Ga naar eind562
Verslagen, omgebracht, gebroken en gevelt,
En dat Emmanuel alleen behielt het velt:Ga naar eind564
565[regelnummer]
*Die midden door het graf den derden dach quam breken,Ga naar eind565Ga naar eind565
Gebruycken zijne macht. De doot heeft u geweken.Ga naar eind566
De duyvel heeft gesien, dat ghy tot zijner spijt,Ga naar eind567
*Ten hemel op gegaen, en ingeklommen sijt.Ga naar eind568Ga naar eind568
1de graven quamen. De oude Poëten der Christenen, 2onder welcke is Iuvencus, die al voor S. 3Hieronymus, ten tijde vanden Keyser Constantinus, 4geschreven heeft, legt dese woorden uyt, 5als ofte de dooden op de selven tijt, levende geworden, 6uyt de graven, ende in de Heylige stat 7gekomen waren. Want hy spreeckt, of hy deGa naar eind7 8selve niet gelesen en hadde.
Tum veterum monumenta virum patuere revulsis
10[regelnummer]
Objicibus, vivaeque animae per membra reversae,
Et visum passae populi, per maenia late
Erravere urbis.
13De selve worden oock van Cypriano na gelaten.Ga naar eind13 14Gelijck oock Chrysostomus schijnt in zyne uytlegginge 15op de voorgaende plaetse, in het drie 16en vijftichste veers, insgelijcks de selve woorden, 17te weten, na zijne verrijsenis, na te laten: die opGa naar eind17 18een ander nochtans duydelick segt, Dat de dooden 19door de stem van den Heere, gevende den 20geest, geweckt, dat is, alleen levende gemaeckt 21wierden, maer daer na met hem eerst verresen. 22Als oock Origenes. Andere seggen, dat de meyninge 23van den Euangelist is, dat zy, doe de Heere 24sterf, geweckt wierden, ende uyt de graven quamen:Ga naar eind24 25maer na zyne verrijsenis, eerst in de Heylige 26stat quamen. Dit is de oorsaeck dat den auteur, 27volgende soo de eene als de ander uytlegginge 28van de oude, voorsichtelick spreeckt, endeGa naar eind28 29segt, Dat de dooden leefden, dat is, levende wierden 30(want dat woort heeft een bysonder kracht, 31om de groote macht des Heeren, in zyne grootste 32vernederinge, te kennen te geven) op de stem 33des Heeren, doen hy starf: doch dat zy korts 34na dien tijt, tot in Ierusalem liepen: dat is, dat zy 35levende wierden, doen hy starf: ende verresen, 36doen hy opstont. Doch het gevoelen, dat hy 37selve van de voorgaende plaetse Matthei heeft, 38daer mede alle swarigheyt wort wech genomen,Ga naar eind38 39sal hy met de hulpe Godes, op een ander te kennenGa naar eind39 40geven. Alsoo hy vastelick gevoelt, dat de geleerde 41veel dingen onder den anderen mogenGa naar eind41 42overleggen, die slechte ende eenvoudige, metGa naar eind42 43meerder stichtinge, niet en weten. | |
44dat Belial most buygen.]45Door dien dat de duyvel ten eersten volkomelick 46was overwonnen van den Heere Christus, 47als God sijnde. Ten tweeden behoorlickGa naar eind47 48overwonnen van den selven als mens sijnde. 49Want het en hadde geweest, (segt Ireneus in zynGa naar eind49 50III, Tegen de Valentinianen) dat de vyant van 51de mens, hadde overwonnen geweest door de mens,Ga naar eind51 52de vyant van de mens en soude niet behoorlick overwonnen 53hebben geweest voor de mens.Ga naar eind53 | |
54Die midden door het graf den derden dach quam 55breken.]56De Heer is met gewelt gebroken uyt de eerde, 57om ons vlees te bevryen van de stant, daerGa naar eind57 58het in was gestelt door den eersten Adam: die,Ga naar eind58 59gelijck van hem na den val geseyt wort, Genes. 603, 19, stof was, ende soude tot stof weder keeren: 61is gebroken door de macht van den duyvel,Ga naar eind61 62om dat hy het saet was dat het serpent den 63kop soude vertreden: is gebroken door de doot, 64om dat hy ons leven was, ende ons dat gaf door 65zyne verrijsenis, ende alreede verkregen hadde 66door zyne doot: is oock, gelijck de schrift ons 67leert, gebroken door zyne vyanden, die het graf 68bewaerden, op dat alle de gene die gekomen waren,Ga naar eind68 69om te beletten dat hy niet en soude verrijsen,Ga naar eind69 70getuygen souden wesen, dat hy was verresen: 71ende om alsoo de Ioden door de kracht 72van zyne verrijsenis, gelijck in zyn sterven door 73de beweginge van alle de elementen, noch eens 74te overtuygen, dat hy God was. Te meer, om 75dat, gelijck zyn lijden is geweest den hoochsten 76trap van zyne vernederinge, alsoo de verrijsenis 77geweest is den eersten trap van zyne verhooginge, 78ende met hem, ende in hem, van de onse. | |
79Ten Hemel op gegaen.]80Dit is den hoochsten, ende oppersten trap van 81de verhooginge des Heeren, ende met hem, van 82de onse. De Heere is na zyne verrijsenis ten hemel 83met het vlees geklommen: niet daer hetGa naar eind83 84Woort van te vooren niet geweest en was, maer daer | |
[pagina 282]
| |
*Dat ghy zijt met ons vlees ten hemel in gevaeren.Ga naar eind569
570[regelnummer]
Het aerderijck, de zee, tien hondert duysent paeren
Van englen, sagen aen, dat ghy door eygen macht,
Ons vlees hebt boven al, jae boven haer, gebracht.Ga naar eind572Ga naar eind572
*Van daer ghy sont den Geest: *die komend' uyt u beyden,Ga naar eind573Ga naar eind573
Den Vader, en den Soon, *maer van haer onderscheyden,Ga naar eind574Ga naar eind574
575[regelnummer]
*Is dat ghy beyde zijt: is beyde, dat ghy zijt,Ga naar eind575
*En die ghy niet en zijt: *met beyde voor den tijt.
1het Woort vlees geworden niet geseten en hadde, 2segt Cyprianus. Ende daerom segt oock den 3auteur, dat de doot hem geweken heeft, die overGa naar eind3 4zyne Godheyt geen macht en hadde, ende de 5duyvel, die een gesworen vyant van onse natuere,Ga naar eind5 6ende de vernieuwinge, maer noch meer van 7de vereeniginge, van de selve in Christo, was.Ga naar eind7 8De Heere is dan ten hemel ingeklommen, niet 9om zyne, maer om onse wille, om dat hy hem 10naer zyne natuere noyt en hadde verlaten. GelijckGa naar eind10 11hy oock op der aerden is gekomen, sonder 12den hemel te verlaten. Soo dat hy dit oock gedaen 13heeft door zyne macht, ende tot onser verheffinge 14in hem. Ende daerom te meer, tot spijt 15vanden duyvel, die ons vervoert hadde, endeGa naar eind15 16most sien, dat onse natuere, die hy verdorven 17ende besmet hadde, ten Hemel met hem opgevoert 18wiert. | |
19Dat ghy zijt met ons vlees.]20Den auteur gheeft hier nu te kennen, dat de 21Heere is opgestaen, ende ten hemel ghevaeren, 22niet gelyck hy gestorven is, alleen te weten alsGa naar eind22 23mens, ofte alleen in het aensien vande menschelickeGa naar eind23 24natuere, maer als God ende mens: dat is, 25soo dat de gansche persoon van de Sone is verhoogt 26geworden, ende in hem onse natuere. DieGa naar eind26 27opgevaeren is niet alleen met, maer oock, door 28de Goddelicke: als wesende niet de selve oft eenGa naar eind28 29natuere, maer van den selven ende inden selven.Ga naar eind29 30door dien zy inden selven was vereenigt. | |
31Van daer ghy sont den Geest.]32Den auteur gaet nu in korte woorden begrijpen,Ga naar eind32 33al het gene wy vanden Heyligen Geest ghelooven 34moeten. Soo haest en was den Heere niet 35gevaeren ten hemel, ofte den H. Geest is ghekomen 36op der aerden. Ende gelyck de Sone, sijnde 37onsienlick, sienlick geworden was: soo is oock 38de Geest, die onsienlick was, sienelick verschenen, 39op den vyftichsten dach van zyne verrijsenis, 40den tienden na de opvaringe ten hemel. Gelyck 41de Sone van eeuwigheyt gheboren uyt den 42Vader, op den bestemden tyt is gekomen tot den 43mens, soo is den Heylighen Gheest, van eeuwigheyt 44voortkomende uyt alle beyde, op den bestemden 45tyt gekomen tot den mens. De welcke 46niet alleen ghetoont heeft, dat hy waerachtig 47God was, gevende de Apostelen gaven die boven 48de menschen waren, ende die nootsakelick 49voor alle menschen waren, om de selve in deGa naar eind49 50kennisse des Heeren te onderwijsen: maer heeft 51oock bewesen, dat de Heere Christus waerachtig 52was, ende waerachtig God was: oock na dat hy 53waerachtig mens was geworden, van de welckenGa naar eind53 54hy belooft was, Iohan.16, 7.Ga naar eind54 | |
55die komend' uyt u beyden.]56Want gelyck het den Vader eygen is, dat hyGa naar eind56 57van eeuwigheyt den Sone heeft gewonnen, soo 58is het den Sone eygen, dat hy van eeuwigheyt 59uyt den Vader is geboren, den H. Geest, dat hy 60uyt alle beyde van eeuwigheyt voortkomt: ende 61soo, dat hy het wesen van eeuwigheyt van alleGa naar eind61 62beyde ontfangt. Van alle beyde, als sijnde den 63bant van de onuytsprekelicke Dryvuldigheyt, 64gelyck Bernardus hem noemt: de weldadigheyt 65van God, ende God selve: de kracht van God 66den Vader ende den Sone: ende met haer God 67selve. | |
68maer van haer onderscheyden.]69Den H. Geest is onderscheyden van den Vader 70ende den Sone, maer niet verscheyden: datGa naar eind70 71is, distinctus, non diversus. een God, ende de selveGa naar eind71 72God, niet de selve persoon in de selve Godheyt. | |
73Is dat ghy beyde sijt.]74Te weten God. Want den Heyligen Geest is 75waerachtig God, gelyck God de Vader, ende 76God de Sone: gelyck hy oock met alle beyde 77gemeyn heeft dat hy een geest is. Want de Vader 78(segt Bernardus) is een geest, de Sone is een 79geest, den Heyligen Geest is een geest. | |
80en die ghy niet en sijt.]81Te weten den H. Geest. Want gelyck de Vader 82niet en is de Sone, soo en is de Vader nochte 83de Sone den H. Geest niet. Die van den Vader 84ende den Sone onderscheyden wort Matth. 3, 8516,17, Iohan.14,16, ende in zynen eersten brief, 865,8, met meer andere plaetsen. Den auteur segt | |
[pagina 284]
| |
Van daer ghy wederom sult komen ons besoecken,Ga naar eind577
Doen klincken uw trompet tot aen des werrelts hoecken:Ga naar eind578
*Gaen spreken uyt het recht van alle vlees dat leeft,Ga naar eind579
580[regelnummer]
En dat de bleecke doot tot haer genomen heeft.Ga naar eind580
Verlosser weest gegroet, van vreesselicke machten:Ga naar eind581Ga naar eind581
*O schrickelicke leeu van Israëls geslachten,
Van Iuda neergedaelt: de God van Abraham,Ga naar eind583
En die naer Abraham veel hondert jaren quam.Ga naar eind584
585[regelnummer]
Die wederom den hof van Eden hebt ontsloten,
Cocytus toegestopt, en Pytho doot geschoten,Ga naar eind586
Gebroken zijn gewelt. O uytverkoren saet!Ga naar eind587
Dat Pluto met zijn macht den kop in stucken slaet:Ga naar eind588
Het slot heeft afgeruckt, de posten afgesmetenGa naar eind589
590[regelnummer]
Van zijn geweldig hof, het oude jock versleten,Ga naar eind590
Dat Moses selve droech: in zijne plaets geset
Een minnelick verbont, en liefelicke wet.Ga naar eind592
Het eynde van de wet, het eynde der propheten;Ga naar eind593
*Die Moses heeft gesien, *en Iosue geweten:Ga naar eind594Ga naar eind594
1dan, dat den Heyligen Geest is, dat zy beyde (deGa naar eind1 2Vader te weten ende de Sone) syn: in het aensien 3van de natuere ende het wesen. Dat is, dat hy 4God is gelyck zy. Soo dat hy, beyde is, het gene, 5dat zy sijn, dat is God: ende is die zy niet en sijn, 6dat is een ander, in het aensien van de persoon, te 7weten: niet de Vader, niet de Sone, maer den H. 8Geest. | |
9met beyde voor den tyt.]10Dat is, met beyde eeuwig. Want gelyck de 11Sone eeuwig is met den Vader, al is hy uyt den 12Vader geboren, gelyck de H. Schrift selve van 13hem spreeckt: soo is den H. Geest eeuwig met 14alle beyde, al komt hy voort uyt alle beyde. | |
15Gaen spreken uyt het recht.]16Gelyck het de volkomen onderdanigheyt des 17Heeren Christi was verheyschende, dat hy eenmaelGa naar eind17 18om ons ende voor ons geoordeelt, jae veroordeelt, 19soude worden: soo verheyst zyne volkomen 20heerlickheyt, dat hy eenmael oordeele: 21niet alleen de ghene die hem veroordeelt hebben: 22maer oock alle die zyn oordeel onderworpenGa naar eind22 23willen syn, ende liever hebben zyne rechtveerdigheytGa naar eind23 24te verwachten, als zyne bermhertigheyt 25aen te nemen. | |
26O schrickelicken leeu van Israëls geslachten.]27Dat is, den leeu uyt den geslachte Iuda. gelijckGa naar eind27 28de Heere ghenaemt wort Apocalyps.5,5. Ende 29(segt hy) een vande ouderlingen seyde tot my: 30weent niet, siet de leeu uyt den geslachte Iuda, de 31wortel Davids, heeft overwonnen. Doch den auteur 32noemt hem alsoo in het aensien van zyne 33verrijsenis. Gelyck oock Bernardus dat gedaen 34heeft, seggende: Die een lam was in zyn lyden, 35is een leeu geworden in zyn verrijsen. De leeu van 36het geslachte Iuda is verresen ende overwinner geweest: 37die de doot, de welcke hy door onse swackheyt 38heeft geladen, door zyne kracht ende verrysenis metGa naar eind38 39den voet heeft vertreden. | |
40Die Moses heeft gesien.]41Moses heeft den Sone Godes ghesien inden 42geest: ende door verscheyden openbaringen, 43ende tot verscheyden eynden. Ende daeromGa naar eind43 44noemt Tertullianus, Tegen Marcionem, den 45Heere Christum, Den God Mosis, ende segt: 46Wat heeft hy met Moses te doen, die den God van 47Moses verwerpt? | |
48en Iosue geweten.]49Die het volck in het lant van beloften heeft 50gebracht, ende alsoo een voorbeelt was vande 51gene die ons in het rechte lant van beloften soudeGa naar eind51 bringhen. | |
[pagina 286]
| |
595[regelnummer]
Het eynde van de wet, en weder het begin:Ga naar eind595Ga naar eind595
*Die Iacobs vader waert, en zijt oock Benjamin.Ga naar eind596
Aen Adam eerst belooft, by Noë vast geblevenGa naar eind597Ga naar eind597
In alle zijnen noot: *den goeden man geschrevenGa naar eind598
Een hantschrift in de locht, naer dat hy was verschoont:Ga naar eind599
600[regelnummer]
Dat nu tot onsen troost, noch dickwils wert getoont.
*Die Iacob heeft gevoelt, *en Salomon gesongen,Ga naar eind601Ga naar eind601
*En Samsom uytgebeelt, van alle kant besprongen,Ga naar eind602Ga naar eind602
Bevochten en getergt: *die Moab heeft geducht,Ga naar eind603
605[regelnummer]
*O Sone van de mens, en van den aldermeesten:Ga naar eind605
*De tweede van dien naem, maer niet te min den eersten,Ga naar eind606Ga naar eind606
| |
1Die Iacobs vader waert, en sijt oock Benjamin.]2Iacobs vader was de Heere Christus, als God, 3ende oversulcks de God Iacobs. Benjamin, om 4dat hy de sone Iacobs, jae de liefste sone Iacobs 5was, naer de mensheyt, gelijck Benjamin: als dieGa naar eind5Ga naar eind5 6van Iacob selve aen Iuda belooft wiert. Genes. 749, vers. 10. | |
8den goeden man geschreven Een hantschrift 9inde locht.]10Te weten, den regenboge. de welcke Noë 11tot versekeringe van het menschelicke geslachteGa naar eind11 12gegeven, ende inde locht gelyck geschildert isGa naar eind12 13geworden, tot een vast teecken, dat de werreltGa naar eind13 14niet meer met het water soude vergaen. Siet Genes.9, 15vers.9. | |
16Die Iacob heeft gevoelt.]17In het worstelen. Siet boven, ende Gen.23,24. | |
18en Salomon gesongen19Salomon heeft den Heere Christus gesongen 20in zyn Hoogliet, als boven is geseyt. | |
21En Samson uytgebeelt.]22Die de oude Vaders betoonen een voorbeelt,Ga naar eind22 23ten eersten vande vervolgingen, ten tweeden 24van het lijden Christi geweest te syn. Maer sonderlinge 25Prosper Aquitanicus in zyn tweede 26deel, in het 11 ende 12 cap. Van de beloften ende 27voorseggingen. In het welcke boeck hy 28toont, hoe het gene dat in het oude verbont is 29geschiet ende gheseyt van velen, in het nieuwe 30in eenen Christo vervult wort. | |
31Die Moab heeft geducht.]32Siet Num.24, 17: daer Balaam segt, Datter 33spruyten sal een sterre uyt Iacob, ende datter opstaen 34sal een roe uyt Israël, die slaen sal de Capiteynen 35van Moab, ende verwoesten alle de sonen 36Seth.Ga naar eind36 | |
37En Amalec gevreest.]38Siet Exod.27, daer Amalec vlucht voor het 39teecken dat Moses maeckte: het welcke de Vaders 40uytleggen op het cruyce des Heeren. Siet 41onder andere Prosperum Aquitan. in zyn eerste 42boeck boven vermelt, cap.40. | |
43en David heeft gesucht.]44In een groot deel van zyn Psalmen. | |
45O Sone van de mens.]46Desen naem wort de Heer op veel plaetsen 47inde schriftuere toegeschreven: ende in sonderheyt 48van hem selven, om de waerheyt te betuygen 49van de menschelicke natuere. | |
50De tweede van dien naem.]51Want den eersten Iesus is geweest Iosue de sone 52Nun, die de Israëliten in het beloofde lant 53heeft gebrocht. Den auteur segt, De tweede van 54dien naem, niet om datter niet meer en syn geweest 55van dien naem (als Iesus Iosedec die oock 56met Zorobabel een groot deel van de Ioden in 57Ierusalem gebracht heeft, ende alsoo oock in dat 58deel een voorbeelt des Heeren Iesu van sommigeGa naar eind58 59genaemt wort) maer om dat Iosue, die Iesus 60Naue van Sirach, de Grieckschen text, ende de 61oude Vaders wort genaemt, de bysondere ende 62eerste voorlooper van de Heere is geweest: die 63ons in het waere Canaan moet brengen. Gelijck 64de rechte ende waere Iesus oock boven om die 65oorsaeck, Vorst van Canaan, vanden auteur genaemt 66is geweest. Siet den selven Prosper Aquit. | |
[pagina 288]
| |
En aldermeeste naem: o soete naem, voor wien,Ga naar eind607
Tot in den hemel toe, *sich buygen alle knien:
O Iesu soete naem, soet boven alle maten,
610[regelnummer]
Soet boven honichdau, en boven honichraten:
Soet boven al het riet, dat Indien ons sent,
Soet boven al het soet, dat yemant is bekent.
Soet boven al het soet, daer minnaers veel van houwen,
*O rechten Ionathan, soet boven alle vrouwen.Ga naar eind614-616
615[regelnummer]
Elia weest gegroet: door uw' verrijsenisGa naar eind615
Elias in de locht, en Ionas uyt de vis.Ga naar eind616
Besneden en gedoopt: *gestorven, sonder sterven:Ga naar eind617
Gesoncken tot der hel, maer sonder God te derven:Ga naar eind618Ga naar eind618
Als die God selve waert, *en waert in zijnen schoot,Ga naar eind619
620[regelnummer]
Noch sijnde sonder vlees, en midden in de doot.
1in zijn tweede voorgemelde boeck cap. 14,25, 216, alwaer wijtloopig wort getoont, dat Iesus 3Naue, ende het gene van hem in het oude testament 4geseyt wort, een voorbeelt is geweest van 5den Heere Iesus. | |
6sich buygen alle knien.]7Siet den Apostel Paulus Philipp.2, 10, Op dat 8in de naem Iesus alle knien sich buygen, van de gene,Ga naar eind8 9die in den hemel, op der aerden, ende onder der aerden 10sijn. | |
11O rechten Ionathan, soet boven alle vrouwen.]12Den auteur heeft uytgedruckt de bewegelickeGa naar eind12 13woorden des konincks Davids, daer mede hy 14beweent 2 Sam.1 de doot van Ionathan; onder 15ander seggende; Jonathan mijn broeder, ick ben in 16bangigheyt om uwen wille: ick hebbe groote vreucht 17ende vroeyelickheyt aen u gehat. Vwe liefde was myGa naar eind17 18sonderlinge, boven de liefde der vrouwen.Ga naar eind18 | |
19gestorven sonder sterven.]20Want de Heere Christus is ghestorven in den 21vlees, maer niet gestorven met het vlees: om datGa naar eind21 22hy als God, meerder was dan alle vlees. Is oock 23wel waerachtelick gestorven, door dien dat de 24siele ende het lichaem van den anderen gescheydenGa naar eind24 25sijn geweest: maer niet geheel gestorven, 26overmits het Woort ofte de Godtheyt met de 27siele ende het lichaem vereenigt is gebleven. Iae 28alsoo is hy mens ghebleven, oock doot zynde:Ga naar eind28 29in het aensien te weten van desen bant, niet van 30zyne menschelicke natuere. Daerom segt den 31auteur, gestorven sonder sterven. | |
32en waert in zynen schoot Noch sijnde sonder 33vlees.]34De Heere Christus, segt den auteur, was in 35den schoot des Vaders, eer hy het vlees hadde 36aengenomen, jae aennemende het vlees, ende na 37het aennemen van het vlees. Want die in den 38schoot des Vaders over al regierde, segt een out 39Vader, heeft in den buyck van de maecht het vlees 40aengenomen. De selve heeft het selve oock indenGa naar eind40 41schoot der aerden neer gheleyt, sonder nochtans 42te gaen uyt den schoot van den Vader: tot dat 43hy is verresen ende ten hemel opgeklommen. 44Ende daerom straft Cyrillus in zijn boeck TegenGa naar eind44 45de Anthropomorphiten, de gene die dorsten 46seggen, dat den eenig-geboren sone Godes, 47mensche gheworden sijnde, den hemel van zijne 48Godtheyt beroofde ende leeg liet staen. Daerom 49segt Nyssenus oock seer wel, dat de Heere 50wiert gesonden, maer niet gescheyden. HyGa naar eind50 51wiert, (segt hy, sprekende van de geboorte,) gesonden 52door de liefde die hy de mens toedroech, niet 53gescheyden: om dat de natuere van de Godtheyt nietGa naar eind53 54en wort gescheyden. Ghelijck oock de Vaders in 55het Synode van Nicenen, Hy is, God sijnde, gekomen 56op der aerden, bedeckende met vlees de grootheyt 57van zyne Godtheyt, ende dat na zynen wille.Ga naar eind57 58Soo dat hy den hemel niet en verliet: gelyck hy oock 59eer hy het vlees aennam, buyten de werrelt niet en 60was. Hy was God, hy is God, gelijck Gelasius wel 61segt. Daerom gelijck het seker is, dat hy bleef 62daer hy was, om dat hy bleef dat hy was, wordende 63gheboren; soo is het seker dat hy bleef 64daer hy was, oock in de doot: als blijvende byGa naar eind64 65God, blijvende God, blijvende in het leven, ende 66blijvende het leven. | |
[pagina 290]
| |
Op eenen tijt by God, en God; doot, en begraven.Ga naar eind621
*Begraven was het vlees met kostelicke gaven:Ga naar eind622
*De siele was by God, en by de moordenaer:Ga naar eind623Ga naar eind623
De Godheyt was, en bleef, in alle bey te gaer.Ga naar eind624
625[regelnummer]
Van God den vader self in uwen doop gepresen,Ga naar eind625Ga naar eind625
Als God, en als de Soon, en van den Geest gewesen.Ga naar eind626
*Om dat ghy drye sijt, en sijt nochtans maer een,Ga naar eind627
En dat ghy drye sijt, en sijt nochtans alleen.Ga naar eind628
*O dooder van de doot, vernielder van de sonden,Ga naar eind629
630[regelnummer]
Voor wien den hemel beeft, de wolcken staen gebonden.Ga naar eind630Ga naar eind630
De sterren houden stil, en vreesen allegaer.
Voor wiens verstoort gemoet, de groote wagenaerGa naar eind632
Van het gemeyne vier, de luyster van der eerden
De brandend' heete Son, rontom bedeckt zijn peerden
| |
1Begraven was het vlees met kostelicke gaven.]2In dit veers en is niet te vergeefs geseyt, jaeGa naar eind2 3selve niet de leste woorden. Den auteur verstaet 4door de kostelicke gaven de Myrrha ende Aloë,Ga naar eind4 5van Nicodemus tot de begravinge gegeven, op 6dat oock het lichaem selve niet en soude vergaenGa naar eind6 7van de gene die het leven selve was. Ende 8daerom en konnen wy sonder schrick ende 9troost dit niet overdencken, als dat op eenen tytGa naar eind9 10het vlees is in de aerde gheweest, de siele in den 11Hemel, de Godtheyt by alle beyde: treckendeGa naar eind11 12de moordenaer daer de siele was, ende makende 13dat het vlees niet en verginck dat in het graf 14was. Soo dat het Woort ende de siele sijn gebleven 15gelyck sy waren, doen het vlees in het graf 16was, ende het vlees dat in het graf was, is sonder 17verderf gebleven selve in het graf sijnde, doorGa naar eind17 18de kracht van de Godtheyt, ende de eeuwige 19voorsienigheyt van den selven, wiens vlees eenGa naar eind19 20versekeringe van het onse was, dat in het graf salGa naar eind20 21rusten: eenen troost van onse natuere, die inGa naar eind21 22Christo met de Goddelicke tot het vlees toe isGa naar eind22 23verresen ende op-genomen, ende in een yder 24van ons noch sal verrijsen. Iae dat de verrijsenis 25des Heeren een wet stelt voor de onse: om datGa naar eind25 26hy het lichaem, dat hy van ons heeft genomen, 27in zijne opstandinge vernieuwt heeft, ende alle 28de leden treckt daer het hooft is. Ten lesten tot 29vervollinge van de plaets Psalm.16, 10. Ghy en 30sult niet toelaten dat uwen wel beminden het verderfGa naar eind30 31proeve. Gelijck die op Christo uytgeleyt wort, 32Actor.2, 31. | |
33De siele was by God.]34Den auteur heeft hier voorsichtelick gesproken,Ga naar eind34 35om te wederleggen het gevoelen van Euthymius, 36ende eenige andere vande Griecksche 37Vaders, die de plaetse Lucae aen het 23,43. daerGa naar eind37 38de Heere den moordenaer, die als moordenaer 39gekomen was aen het kruys, ende door zijne belijdenisse 40starf als martelaer (gelijck S. Hieronymus 41van hem spreeckt) belooft, dat hy dien dach 42met hem soude in het Paradijs sijn, verstaen hebbenGa naar eind42 43van de Godtheyt des Heeren, die doch over 44al is ende oock by de moordenaer, doen hy dat 45beloofde: gelijck oock tegen andere, de welckeGa naar eind45 46seyden, dat de Heere sprack van het Paradijs dat 47Adam voor den val bewoont hadde. Segt daerom, 48Dat de siele des Heeren was by God, ende 49de moordenaer. dat is, de ruste die de GodtsaligenGa naar eind49 50bereyt is van den Heere, na dit leven. | |
52Om dat ghy drye sijt, en sijt nochtans maer 53een.]54Om dat de Godtheyt is dryvuldig in persoonen, 55ende nochtans eenig inde dryvuldigheyt. 56Daerom als wy gelooven in den Vader, den Sone, 57den Heyligen Geest, die drye zijn; gelooven 58wy in God, die een is, (niet in Goden, die veel 59sijn, gelijck de Heydenen doen:) om dat zy een 60God sijn. Want in het aensien dat zy Vader, Sone, 61H. Geest sijn, moet men weten dat het persoonen 62sijn van eene Godtheyt: in het aensien 63dat zy God sijn, moetmen weten, dat de persoonen 64een ghemeyne natuere hebben: ende dat 65wederom, om dat zy een God sijn. | |
66O dooder van de doot.]67Om dat hy, ende geen ander, voor ons is gestorven, 68die op sulcker wijse, stervende, de doot heeft 69overwonnen, dat hy de doot in de doot niet gevoelt en 70heeft, segt Fulgentius, in zijn III Tegen Thrasimundum. | |
[pagina 292]
| |
635[regelnummer]
Met grondeloosen nacht. voor wiens verborgen licht
De groote Seraphins bedecken haer gesicht.
*O koninck weest gegroet, van eeuwigheyt geboren,Ga naar eind637
Van eeuwigheyt gekroont, van eeuwigheyt gekoren,
*Melchisedech gelijck. O priester sonder tijt,Ga naar eind639Ga naar eind639
640[regelnummer]
*O eeuwige Propheet, *o eeuwige Levijt.Ga naar eind640Ga naar eind640
*Gesalfde weest gegroet, met soeten dau bestreken,Ga naar eind641Ga naar eind641
Die niet en sal vergaen, en nimmermeer ontbreken,
*Met olyen van vreugt, met salven seer bequaemGa naar eind643Ga naar eind643
*Tot uw drydobbel ampt: *van daer komt uwen naem.
| |
1O koninck weest gegroet.]2Hier begint den auteur te spreken van de dry 3ampten Iesu Christi: het konincklick ampt, het 4prophetisch ampt, het priesterlick ampt. Oock 5was hy een koninck niet alleen van de Ioden, gelijck 6de Ioden al spottende van hem schreven, 7maer van alle de zijne: een priester niet alleen 8voor de zijne, maer oock van zijn eygen lichaem:Ga naar eind8 9een propheet ende Heer van alle propheten, 10die van hem, ende door hem, krachtelickGa naar eind10 11haer ampt bedient hebben. | |
12Melchisedech gelijck.]13Melchisedech was koninck: de Heere Christus 14is koninck. Melchisedech was priester sonderGa naar eind14 15eynde: het selve is de Heere Christus. Melchisedech 16was sonder moeder: de Heere Christus 17is sonder moeder in het aensien van zijne 18Godheyt. Melchisedech was sonder Vader: de 19Heere Christus is sonder Vader in het aensien 20van zijne mensheyt. Melchisedech was sonder 21geslachte: de Heere Christus is boven alle geslachten,Ga naar eind21 22ende sonder eenig geslachte, als God 23sijnde. Melchisedech was boven Abraham, alsGa naar eind23 24die Abraham de thienden offerde: de Heere 25Christus segt Iohannis 8, 58, Eer Abraham geboren 26is geweest, ben ick geweest. Gevende daer mede te 27kennen, niet alleen dat hy voor hem was metGa naar eind27 28den tijt, maer oock in heerlickheyt en weerde. 29Siet van Melchisedech Genes. 14, ende de tegenstellinge 30van de Heere Christus, ende Melchisedech,Ga naar eind30 31die den Apostel maeckt tot den Hebreen 327,1, ende van daer voort. Onder de oude Vaders 33in sonderheyt Athanasium in zijn boeck, in 34het welcke hy toont, waerom dat Melchisedech 35geseyt wort, sonder vader, sonder moeder, sonder 36geslachte te sijn. | |
37O eewige Propheet.]38De Heere Christus heeft onder andere ampten, 39oock het prophetische van eeuwigheyt 40ontfangen: daer in verscheyden van andere 41propheten. Ten eersten, om dat hy het selve 42van eeuwigheyt bedient: ten tweeden, om dat 43de andere propheten niet anders gedaen en hebben, 44als hare leere ende prophetyen verbreyt, ende 45den volcke voorgestelt, daer de Heere ChristusGa naar eind45 46de herten van de zijne, door de kracht zijner 47leere beweegt, ende innerlick bereyt: jae zijn 48eygen leere, tot de welcke hy oock zijne propheten 49heeft gebruyckt, krachtich ende vruchtbaer 50maeckt: jae die in de tafelen onser herten doorGa naar eind50 51den geest des levendigen Gods schrijft. | |
52O eewige Levijt.]53Om dat hy den rechten eerstgeborenen onderGa naar eind53, 54 54zijne broederen, dat is, het rechte Israël, geweest 55is, beyde priester in het offeren van zijn lichaem, 56ende Levijt. Gelijck die selve de priesters hielpenGa naar eind56 57in haer ampt, ende bystonden. | |
58Gesalfde weest gegroet.]59Dat is, Christe, ofte Messia. Siet Esa. 61, 1. 60Actor. 10, 39. daer van dese salvingen wort gesproken. | |
62Met olyen van vreucht.]63Siet Psalm. 44, 8. | |
64Tot uw drydobbel ampt.]65Boven alreede verklaert. | |
66van daer komt uwen naem.]67Te weten Christus, dat is, Gesalfden. | |
[pagina 294]
| |
645[regelnummer]
Messia weest gegroet, *wech, waerheyt, ende leven:Ga naar eind645
*Gods wijsheyt, Gods verstant, God aen de mens gegeven:Ga naar eind646
*Het Woort, de schat, *het net: *de lantman, die de wanGa naar eind647
Draecht in de rechter hant, het kooren wannen kan:
De bijl set aen den boom, om in het vier te smackenGa naar eind649
650[regelnummer]
Het hout dat niet en wast, de vruchteloose tacken:
*Den hoecksteen van het huys, *de grondeloose schat:Ga naar eind651Ga naar eind651
*Die met de groote vuyst het aerderijck afmat.Ga naar eind652
| |
1Wech, waerheyt, ende leven.]2Gelijck de Heere hem selven noemt, Iohan. 314,6, Iesus seyde hen: Ick ben de wech, de waerheyt, 4ende het leven. De wech (segt Hilarius) om dat wy 5door hem tot den Vader komen konnen. De waerheyt, 6om dat hy de leugen niet en kent. Het leven, 7om dat hy alles doet leven. | |
8Gods wijsheyt.]9De Sone Gods, niet alleen de wijsheyt Gods, 10maer oock de wijsheyt als God. Want hy wortGa naar eind10 11de Wijsheyt genoemt, ten eersten als Sone, ten 12tweeden als God. God de Vader (segt Augustinus,) 13is de wijsheyt self: ende de Sone wort genaemt 14de Wijsheyt des vaders, gelijck hy genaemt wort het 15licht des vaders, dat is, gelijck een licht uyt het licht, 16ende alle beyde een licht. Soo datse beyde, een 17wijsheyt, ende een wesen zijn. Gelijck bewesen 18wort van de Vaders, ende Petrus Lombardus, 19genaemt de Meester der Sententien: die meerGa naar eind19 20plaetsen uyt de selve, hier toe dienende, by eenGa naar eind20 21vergaert heeft in zijn eerste boeck Distinct.5. 22Al ist dat de Sone Gods eygelick de wijsheytGa naar eind22 23Gods genaemt wort. Siet boven, ende den selven 24Lombard. distinct. 10. Daer hy bewijst dat 25de wijsheyt Gods somtijts van de goddelickeGa naar eind25 26natuere, somtijts van de persoon, te weten de 27Sone, wort geseyt. | |
28Het Woort, de schat.]29Den auteur gaet voort in dit veers, gelijck hy 30in de twee voorgaende heeft begonnen, ende 31vergaert by een de treffelickste naemen, die deGa naar eind31 32Heere Christo in de H. Schrift, in het aensien 33van zijne Godheyt, rechtveerdigheyt, goetheyt, 34kercke ende opbouwinge; met meer andere eygendommen;Ga naar eind34 35toegeschreven worden. Hilarius 36noemende de Heere, De schat, ende seggende, 37dat hy alsoo in de schrift genaemt wort, in zijn 38boeck Van de eenigheyt des Vaders ende des 39Soons, schijnt gelet te hebben op de plaets 1 Cor. 404, 7. daer de kennisse Godes in Iesu Christo eenen 41schat wort genaemt, ofte op de andere tot 42de Coloss. 2, 3. daer wy beneden van spreken: 43alwaer den auteur den Heere Christus, niet alleen 44eenen schat, maer eenen grondeloosen schat, 45noemt. Hy wort, (segt den voorgemelden Hilarius) 46eenen schat genaemt, op dat alle de verborgenGa naar eind46 47rijckdommen der hemelen in hem bekent souden 48worden. | |
49het net.]50Siet de gelijckenis Matth. 13,47. Daer het 51rijcke der hemelen, by een net wort vergeleken, 52ofte selfs de Koninck van het rijcke, gelijck de 53Vaders seggen. die een recht net is, (segt Hilarius 54in het selve boeck) om dat door hem, ende in 55hem, een menichte van Heydenen, gelijck als visschen, 56uyt de zee van het werreltlicke leven, in de 57kercke wort vergaert, daer het verschil der goeden ende 58der quaden wort verstaen.Ga naar eind58 | |
59de lantman die de wan Draecht in de rechterhant.]61Alsoo wort de Heere Christus genaemt van 62Iohannes den dooper, Matth. 3, 12, doende daer 63by oock de reden, Die de wan heeft in zijn hant,Ga naar eind63 64ende sal den dorschvloer suyveren, ende het kooren in 65de schuere vergaren: maer het kaf met onuytblusselick 66vier verbranden. Het welcke anders niet en 67is, als een dreygement, voor de hypocriten, die 68in de kercke ende onder de geloovigen schuylen, 69ende haer selven behagen, door dien zy van 70de menschen niet bekent en worden: vergetendeGa naar eind70 71daerentusschen, dat de gene, die het hooft is van 72zijn ware leden, oock de rechter ende onderscheyder 73van de valsche sal wesen. Welcke is de 74Heere Christus alleen, die oock daerom alleen 75de wan wort toegeschreven, daermede hy het 76kooren van het kaf sal afscheyden. Het welcke 77selve de Apostelen, (segt Cyprianus in zijnen 21Ga naar eind77 78brief) niet en is gegeven. Ende in zijnen 21, Dat 79de Sone van den Vader alleen is gegeven, het kooren 80van het kaf, ofte van het onkruyt, af te sonderen. | |
81Den hoecksteen van het huys.]82Alsoo wort de Heere genaemt Esa. 28,16, Siet 83ick legge in Sion eenen grontsteen, eenen beproefsteen,Ga naar eind83 84eenen kostelicken hoecksteen, die wel gegront 85is. Psalm 118, 22, De steen die de bouwlieden verworpen 86hebben, is den hoecksteen geworden. Siet 87oock Mar. 12,10. Luc.20,17. Ephes. 3,20. daer 88den Apostel segt: Dat die van Ephesen zijn getimmert 89op het fondament der Apostelen ende Pro- | |
[pagina 296]
| |
*Het Pascha, *de fonteyn van onvervalste lusten,Ga naar eind653Ga naar eind653
*De grooten eerstelinck van alle die noch rusten:Ga naar eind654Ga naar eind654
655[regelnummer]
*De prince van de paeys, *den hopman, die den roofGa naar eind655
Sal deylen met gewelt, de gront van het geloof:Ga naar eind656
*De selve desen dag, en gisteren, en morgen:Ga naar eind657
*Den engel *van den raet, die lange was verborgen,Ga naar eind658
1pheten: namelick Iesu Christo, den uytersten hoecksteen. 2Welcke plaetse opentlick bewijst, dat alleGa naar eind2 3de andere, van den Heere Christo te verstaen 4zijn. Die, gelijck Theophylactus segt, den rechten 5steen is daer de kercke opgebout staet; verworpenGa naar eind5 6van de wijse, ende de leeraers deser 7werrelt: maer insonderheyt, de Ioden, gelijck de 8Heere oock tegen haer de voorgemelde plaetse 9Davids is gebruyckende. Matth. 21, 42. Marc. 1012,10. Luc. 20,17. | |
11de grondeloosen schat.]12Om dat den Apostel segt 1 Cor. 2, 3, Dat in 13den Heere Christo alle de schatten der wijsheyt ende 14kennisse verborgen sijn. | |
15Die met de groote vuyst.]16Siet Esa. 40,12, Wie meet de wateren met de 17vuyst, ende vatet den hemel met der spannen? | |
18Het Pascha.]19De Heere Christus wort genaemt het Pascha 201 Cor.5,7. om dat hy het ware lam is, dat voor 21de sonden wort geslachtet: gelijck het lam dat 22op de feest van Pascha wiert geslachtet, oock het 23Pascha wiert genaemt Exod. 12, 11. | |
24de fonteyn.]25De Heere Christus wort de fonteyn des waters 26genaemt (segt Hilarius in zijn boeck Van de 27eenicheyt des Vaders ende des Soons) om dat uyt 28hem de dorstige herten met de genade van de Goddelicke 29wateren gelaeft worden. Siet Iohan.4,13,14. 30Den auteur noemt hem, de fonteyn van onvervalste 31lusten: om dat alle de lusten die buyten 32den Heere Christo zijn, de eenige fonteyn van 33de genade, daer door wy met God versoent, ende 34tot den smaeck van rechte ende volkomen 35lusten gebrocht worden, ydelheyt sijn, ende 36sotte wanen.Ga naar eind36 | |
37De grooten eerstelinck van alle die noch 38rusten.]39Alsoo wort de Heere Christus genaemt 401 Cor. 15, 23. om de kracht van zijne verrijsenis: 41die alle de zijne deelachtig sullen worden. 42Want gelijck onse natuere in hem is geboren 43geworden, ende zijne geboorte, gelijck Leo seer 44wel segt, is ons beginsel, om dat de geboorte vanGa naar eind44 45het hooft, oock de geboorte is van het lichaem; 46soo is oock de selve in hem verresen. Ende daeromGa naar eind46 47wort hy geseyt den eerstelinck van de verrijsenis. 48Den eerstelinck is opgestaen: daer na die 49Christo toe komen, sullen opstaen in zijne toekomste,Ga naar eind49 50segt den Apostel. | |
51De prince van de paeys.]52Soo wort de Heere Christus genaemt Esa. 9,5, 53daer hy segt, sprekende in den geest van hem, 54ende zijne komste: Want het kint is ons geboren, 55de Sone is ons gegeven, de heerschappy is geleyt op 56zijn schouwer. Men sal zijnen naem noemen den 57Wonderlicken, den raetsman, den geweldigen ende 58machtigen, den Vader van eeuwigheyt, den PrinceGa naar eind58 59van paeys. | |
60den hopman die den roof Sal deylen met 61gewelt.]62Den auteur heeft zijn oogmerck gehat op deGa naar eind62 63plaets Esa. 53, 12. daer van den Heere Christo 64geseyt wort: Daerom wil ick hem groote hoopen 65ten buyt geven: ende hy sal de stercken ten roove 66hebben, om dat hy zijn leven in de doot gegeven 67heeft. | |
68De selve desen dag.]69Den auteur heeft gesien op de plaetse Hebr. 7013, 8, Iesus Christus is gisteren ende heden de selve, 71ende inder eeuwigheyt. | |
72Den Engel van den raet, die lange was verborgen.]74Den Engel, dat is, de bode. Want het Griecksche 75woort, daer het onse afkomt, het selve beteyckent.Ga naar eind75 76Nu staet hier te mercken, dat de VadersGa naar eind76 77in de plaets Esa. 9, 5, alreede boven verhaelt,Ga naar eind77 78daer de andere oversetters, na den HebreeuschenGa naar eind78 79text, oversetten, den Wonderlicken, den Raetsman, 80ofte den verwonderlicken Raetsman, de plaetse uytgeleyt 81hebben, volgende den Grieckschen, dieGa naar eind81 82heeft, den Engel ofte bode van den grooten raet. 83Gelijck onder de Griecksche gedaen hebbenGa naar eind83 84Athanasius, Iustinus Martyr in zijn tweede Verantwoordinge 85der Christenen, ende Tegen Tryphonem, 86Epiphanius Tegen de Arrianen, Dionysius 87Areopagita in zijn boeck Van de hemelsche 88machten, cap. 4. Acacius, bisschop van 89Miletenen, in het Synode van Ephesen. Onder 90de Latijnsche, Tertullianus in zijn boeck Van hetGa naar eind90 91vlees Christi, Cyprianus in zijn tweede Van de 92getuygenissen tegen de Ioden, Hieronymus op 93de woorden Esaiae. Die de reden oock daer by | |
[pagina 298]
| |
*Den engel, die Gods volck met openbare kracht,Ga naar eind659Ga naar eind659
660[regelnummer]
Heeft midden in de vreucht van Canaan gebracht.
Met schrick en met gewelt, de volcken en de steden,
Van het beloofde lant voor Israël vertreden.Ga naar eind662
*De meester, en den heer van David uwen knaep,Ga naar eind663Ga naar eind663
*De wijngaert, *en de wijn: *den herder, *en het schaep.Ga naar eind664.Ga naar eind664
665[regelnummer]
*De fackel, en *het licht, dat sich sal openbaeren,Ga naar eind665
En *al het volck, dat sit in duysternis, verklaeren.Ga naar eind666
1voegt, waerom de oversetters in de selve vanGa naar eind1 2den Hebreeuschen text sijn geweken. Petrus 3Diaconus in zijn boeck Van de menschwerdinge 4ende genade Iesu Christi, Hilarius in zijn derde 5Van de Dryeenigheyt, Augustinus in zijn 18 6Van de Stat Godes, ende in zijn 2 Van de Dryeenigheyt, 7cap. 13, ende Novatianus in het zijne, 8Ambrosius op het 10 tot de Romeynen, Epiphanius 9in zijnen Ancyrotus, ende meer andere. 10Doch de Heere Christus wort alsoo genaemt, in 11het aensien van zijn prophetelick ampt. Ende 12daerom ist, dat Tertullianus seer wel segt in zijn 13voorgemelde boeck: Dat hy wort geseyt den 14Engel oft de bode van den grooten raet, om te kennen 15te geven, niet zijne natuere, maer zijn ampt. Ende 16Dionysius, Dat hy wort geseyt den Engel van den 17grooten raet, om dat hy, gelijck hy oock van hem 18selven engelsche wijse spreeckt, al het gene dat hyGa naar eind18 19van den Vader gehoort heeft, ons gebootschapt heeft. 20Ende Augustinus in zijn 18 Van de Stat Godes, 21Dat het niet te verwonderen en is, dat de Heere 22Christus, den Engel Godes almachtig wort geseyt. 23Want gelijck hy een dienaer (segt hy) wort genaemt, 24om dat hy in de gedaente van een dienaer by de 25menschen is gekomen, soo wort hy oock genaemt een 26Engel, om het Euangelium, dat hy de menschen heeft 27gebootschapt. Nu dat de Sone Godes deurgaensGa naar eind27 28in de H. Schrift wort genaemt den Engel, is 29bekent. Gelijck Gen.48,16, Iacob hem noemt 30den Engel, die hem van alle quaet heeft bewaert. 31Ende op andere plaetsen, den Engel van Iehova, 32ende den Engel van het verbont. Siet oock de treffelicke 33plaetse Exodi 5,2,3,20, ende 23. Want 34in het 16 Gen. daer den engel van Iehova aen 35Agar voorsegt de geboorte van Ismael, wilt 36Hilarius dat het God selve, dat is, de Sone Godes, 37geweest soude sijn. Al ist dat Tertullianus 38het selve niet toe en staet.Ga naar eind38 | |
39van den raet, die lange was verborgen.]40Te weten, den raet van onse salichmakinge:Ga naar eind40 41ofte, gelijck het S. Hieronymus uytlegt: dat de 42Ioden voor eenen tijt verworpen souden worden: ende 43dat de Heydenen de salichmaeckinge ontfangen souden. | |
45Den engel, die Gods volck.]46Den auteur heeft gelet op de treffelicke plaetse 47Exod.23, vers.20. daer den Heere segt, Siet ick 48sende eenen engel voor u: op dat hy u beware op den 49wech, ende dat hy u brenge in de plaetse die ick u 50bereyt hebbe. Siet dat ghy hem niet en vergramt, 51hoort zijne stem, ende en past hem niet te tergen, &c.Ga naar eind51 52welcken engel is geweest, de Heere Christus, 53den Engel Gods, ende God self. | |
54De meester, en den heer van David uwen 55knaep.]56De Heere Christus is een sone Davids geweest 57na het vlees, een heer van den selven ende meester 58na zijne Godheyt. Ende daerom segt een 59out Vader seer wel: Gelijck de Heere in het aensien 60dat hy mens is, is uyt Abraham: soo is hy 61oock, in het aensien dat hy God is, voor Abraham. 62Ende gelijck hy als mens, is een sone van David, soo 63is hy als God, een Heere van David. Ende hierom 64segt David selve van hem Psalm. 110: De 65Heere heeft geseyt tot mijnen Heere, sit aen mijne 66rechterhant, &c. | |
67De wijngaert.]68Alsoo noemt de Heere Iesus hem selven Iohan. 6915, 1. | |
70en de wijn.]71In de instellinge van het groot sacrament, dat 72ons met hem vereenigt. | |
73Den herder.]74Siet Iohan. 10,11. daer de Heere segt, Dat hy 75den goeden herder is. | |
76end' het schaep.]77Also wort de Heere Iesus meermael genaemt 78in de Heylige Schrift, in het aensien van zijne onnooselheyt 79ende gedultsaemheyt in het lijden.Ga naar eind79 80Onder andere by Esa.53,7. | |
81De fackel.]82Alsoo wort de Heere Christus, ofte soo de andere 83oversetten, de verlossinge aen zijn volck 84van hem gedaen, onder andere genaemt van 85Esaia in zijn 62, vers.1, het welcke begint, Om 86Sions wille, soo en sal ick niet swijgen, ende om 87Ierusalems wille, soo en sal ick niet in houden, tot 88dat hare gerechticheyt opgaet als een glans, ende haer 89heyl ontbrande als een lamp, oft fackel. Sijnde een 90treffelicke prophetye van de heerlickheyt endeGa naar eind90 | |
[pagina 300]
| |
*Den hooren onses heyls: *de peerel groot van prijs,Ga naar eind667
*De Son *die niet en daelt, *de geestelicke spijs.Ga naar eind668
*Den arent, die met kracht tot in het graf getogen,Ga naar eind669
670[regelnummer]
Is weder met gewelt, en macht daer uyt gevlogen,
En sit nu boven al. *O koperen serpent,Ga naar eind671
Dat van ons alle quaet, en ongevallen went.Ga naar eind672
Geweest tot aller tijt, geweest tot aller eeuwen,Ga naar eind673
*Die Daniel sach aen in 't midden van de leeuwen,Ga naar eind674Ga naar eind674
1treffelickheyt, met de welcke de Heere Christus 2zijne kercke soude vercieren; tot haer komende: 3ende zijne genegentheyt ende sonderlinge liefde 4die hy haer soude bewijsen. | |
5het licht.]6Simeon in zijnen Lofsanck noemt den Heere 7Iesus, een licht tot verklaringe van alle volckeren,Ga naar eind7 8Luc.2, 32. | |
9al het volck dat sit in duysternis.]10Siet den lofsanck Zachariae, Luc. 1. daer hy 11segt, dat de Heere Iesus gekomen is om sich te 12vertoonen aen de gene die in duysternis ende inde 13schaduwe des doots saten. | |
14Den hooren onses heyls.]15Siet den selven Luc. 1, 69. daer de Heere 16Christus genaemt wort, den hooren des heyls, 17ofte, vande salicheyt; verweckt uyt den huyse 18Davids. | |
19de peerel groot van prijs.]20Den auteur heeft zijn oog-merck gehadt op 21de ghelijckenis Matth.13,45. Daer gesegt wort, 22dat het rijcke des Hemels gelijck is eenen koopman, 23die schoone peerlen soeckt: de welcke, gevonden 24hebbende eene groot van prijs, heeft al 25zijn goet verkocht, om de selve te koopen. Op 26welcke plaetse S. Hieronymus by de peerel verstaetGa naar eind26 27de wet ende de Propheten. vande welcke 28de Heere Christus het eynde, jae oock het inhoutGa naar eind28 29is. Andere, gelijck Chrysostomus, de waerheyt: 30die de Heere Christus selve is. De meesten 31deel van de Vaders, den Heere Christus selve. 32Siet onder andere Theophylactum, die meest 33over al Chrysostomum volgt: ende Isidorum 34Pelusiotam, die daer van in het bysonder heeft 35gehandelt in zijnen 82, brief, van het eerste 36boeck. | |
37De Son.]38Alsoo wort de Heere oock in de heylige 39Schrift genaemt, gelijck Malach.4, vers.2 de Son 40van rechtveerdicheyt. Maer voor (segt hy) die 41mijnen naem kent, sal sich verheffen de Son van 42rechtveerdigheyt. | |
43Die niet en daelt.]44Dat is, de Son, die niet onder en gaet. Ende 45alsoo spreeckt Esaias van den Heere, 60,20. Vwe 46Son en sal niet meer ondergaen, ende uwe mane en sal 47haer niet meer vertrecken. Want de Heere sal u voorGa naar eind47 48een eeuwig licht zyn, ende uwe God voor uwe heerlickheyt. | |
50de geestelicke spijs.51Alsoo noemt de Heere Iesus hem selven, benevenGa naar eind51 52in de plaetsen daer hy zijne heylige maeltijt 53instelt, Iohan. 6. Ende bewijst het selve met 54veel redenen. | |
55Den arent.]56Alsoo wort de Heere genaemt Ierem. 49, 22. 57Siet hy vlieget opwaerts als eenen arent, ende sal zijn 58vleugelen uytbreyden over Botsra. De reden wort 59hier van den auteur gegeven. Ende van Hilarius, 60die segt, lettende op die plaetse: Den arent 61wort hy genaemt, om dat hy na zijne hoogweerdige 62verrijsenis, als met riemen van vleugels, weder totGa naar eind62 63den Vader is gevlogen. | |
64o koperen serpent.]65Moses, gelijck van hem geschreven is Num. 6621, 9, maeckte een metalen slange, ende richtede 67die op tot een teecken: ende wanneer yemant 68een slange beet, soo sag hy dese slange aen, ende 69bleef in het leven. Gelijck al de gene die van de 70slange in Adam gebeten zijn, sterven: ten sy dat 71zy met de oogen des geloofs, het teecken aen het 72hout des cruyces opgerecht aenschouwen, ende 73alsoo blijven leven. Gelijck de uytlegginge van 74den Heere selve wort gedaan. | |
75Die Daniel sag aen.]76Siet de Historie van Bel te Babel, in het veertiende 77Danielis, na de gemeyne oversettingen:Ga naar eind77 78die daer in de Griecksche Theodotionis gevolgt 79hebben. | |
[pagina 302]
| |
675[regelnummer]
*Die Sidrach met de zijn' int midden van de vlam,Ga naar eind675
Int midden van het vier, met krachten daer uyt nam.
O vader laet ons hert onsteken als dien oven,Ga naar eind677
Om uwe groote macht te kennen en te loven,
Laet gloeyen ons gemoet, en branden ons verstant
680[regelnummer]
Met uwe soete min, en neemt ons metter hant.Ga naar eind680
*Geeft ons voor al den wil, die niet en is genegenGa naar eind681Ga naar eind681
Van selfs tot eenig goet, maer sonder uwen segen
En sonder uwen wil, *oft nimmermeer en staetGa naar eind683
Behoorlick naer het goet, oft soeckt alleen het quaet.
685[regelnummer]
Geleyt ons, blijft ons by, verleent ons uwe leden,Ga naar eind685Ga naar eind685
Een yseren geloof, en vierige gebeden,
Die dringen door de locht, en als de duyvel bast,
Ons hert en ons gemoet maeckt aen den hemel vast,Ga naar eind688
Met eenen stercken bant, met kabels ende touwen
690[regelnummer]
*Van rechte sekerheyt, van een volmaeckt betrouwen,Ga naar eind690
| |
1Die Sidrach.]2Siet Danielis 3, v. 19, ende van daer voort, 3hoe dat Sçadrac, Mesçac, ende Habednego, door 4last van Nebucadnezar, in den gloeyenden oven 5geworpen, (om dat zy het beelt van hem gemaeckt 6niet en wilden aenbidden) ende van den 7Engel daer uyt verlost zijn. Den vierden heeft 8Nebucadnezar bekent te zijn gelijck de SoneGa naar eind8 9Godes. Het welcke andere anders, de Vaders 10op den eenigen Sone Godes uytgeleyt hebben. 11Want om dat hy was boven de ander engelen, heeft 12den Heydenschen Keyser, die noyt yet gelesen hadde 13van den Sone Godes, gelooft dat hy dat was, ende 14alsoo geoordeelt, segt Ambrosius in zijn eerste 15Van het geloof. Siet Tertull. in zijn 4 Tegen 16Marcionem: daer hy tweemael dese plaetse alsoo 17uytlegt. Siet oock den selven Tegen Praxean, 18met meest alle de oude. | |
19Geeft ons voor al den wil.20Den auteur geeft nu te kennen, dat de wil tot 21het goet in de mens, moet komen van de gene, 22die de wil in de mens goet gemaeckt hadde. die; 23gelijck den Apostel segt; In ons werckt het willen 24ende het volbrengen. | |
25Oft nimmermeer en staet.]26Onse wil is soo in ons bedorven, dat hy in den 27bedorven mens, ofte onbehoorlick genegen isGa naar eind27 28tot het quaet, ofte niet behoorlick en staet naGa naar eind28 29het goet. Ende dat ist dat Fulgentius in zijn 30boeck Van de Praedestinatie ofte de VerordeningeGa naar eind30 31ende de Genade, by na met de selve 32woorden seer treffelick segt: Wy en behagen God 33niet, ten zy dat wy willen: maer van hem wort hetGa naar eind33 34ons gegeven dat wy willen, van de welcken het en zyGa naar eind34 35dat de wil des menschen verandert wort tot het goet; 36soeckt, ofte altijt het quaet, ofte en staet nimmermeer 37behoorlick na het goet. | |
38Van rechte sekerheyt.]39Dat is, de sekerheyt, daer den Apostel van 40spreeckt tot den Coloss. 2, 1. aldaer hy de selve 41πληροφορίαν noemt: dat is, een rechte ende 42vaste seeckerheyt, die in onse herten wort verweckt 43van den Heyligen Geest, ende krachtig 44getuygt van de liefde Gods tot de menschen, ende 45bysonder van elck een in het bysonder; onsGa naar eind45 46versekerende, datter niet en is dat ons van de 47liefde Gods in Christo kan scheyden: ende vastelick 48indruckende, dat wy ter saligheyt van 49hem verordent zijn. Vyt welcke sekerheyt, alsGa naar eind49 50uyt hare fonteyne, komen spruyten de onuytsprekelickeGa naar eind50 51suchten des geestes. Daer van gesproken 52wort Rom. 8, 26. ende het onuytsprekelick 53vertrouwen, het welcke roept, Abba 54Vader. Galat.4,6. | |
[pagina 304]
| |
*Gelijck uw Martelaers, die midden door de pijn,Ga naar eind691Ga naar eind691
Gerabraeckt en verbrant, tot u geklommen sijn.
Toomt onsen sotten waen, toomt de genegentheden,Ga naar eind693
Om niet te nemen aen dan dat bestaet in reden.Ga naar eind694
695[regelnummer]
Ghy die de reden sijt van alles dat ghy doet,Ga naar eind695
Laet ons in uwen wech vast stellen onsen voet,Ga naar eind696Ga naar eind696
Doorsoecken dat ghy segt, beginnen van uw' wiege,
En wassen op met u: tot dat ons herte vliege,
Herboren door uw woort, wit, suyver, als een krijt,
700[regelnummer]
Gereynicht door uw bloet, tot daer ghy selve sijt.Ga naar eind700
*Wy laten Esau staen, en willen niet bevragenGa naar eind701Ga naar eind701
Noch al te diep insien, *waerom dat God mishagenGa naar eind702
In hem hadd' eer hy was, maer prijsen hem die vraechtGa naar eind703
En neerstich ondersoeckt, wie dat u meest behaecht,
| |
1Gelijck uw Martelaers.]2De Martelaers, sijnde de treffelickste, getrouste, 3ende kloeckste soldaten des Heeren Iesu, zijnGa naar eind3 4oock van den selven gewapent geweest, tegen 5het vlees, de doot, de hel, ende den duyvel: gewapent 6met een sterck, onwinbaer, onbewegelick, 7Goddelick geloof, daer door dat zy in het 8midden van de pijnen, staende met den geest boven 9alle pijnen, boven alle machten, boven vlees, 10doot, hel, ende duyvel, met een hooch ende vry 11gemoet haren Heere, capiteyn, ende meester bekent, 12gelooft, gepresen, jae ten lesten oock gevolcht 13hebben. Gevende daer mede volkomelick 14te kennen, gelijck Athanasius wel segt, dat 15de doot van haren capiteyn alreede overwonnenGa naar eind15 16was: die zy so weynig vreesden, dat zy de selve 17door haer geloof gingen overwinnen, ende onder 18haren voet leggen. | |
19Wy laten Esau staen.]20Den auteur gaet voorby alle duystere ende 21onnoodige questien dit punt aengaende, daer nuGa naar eind21 22(God betert) de kercken door gescheurt worden, 23ende laetter die van spreken, die dat met geweltGa naar eind23 24verstaen willen. Waer door het wel somtijts 25gebeurt, dat men hem selven soo veel teGa naar eind25 26doen geeft, datmen geenen tijt en heeft, om op 27den uytgedruckten wille Godes, roerende deGa naar eind27 28saecken die in zijn woort klarelick geopenbaert 29zijn, te letten, ende die met een suyver herte te 30bedencken. S. Augustinus segt seer wel in zijnen 31brief, daer hy handelt, Hoe datmen God moet 32sien: My dunckt datter meer gelegen is in het ondersoecken 33van dese saecken, datmen weet, hoe datmen 34leven moet, dan hoe datmen spreken moet. Want 35die vanden Heere Iesus Christus geleert hebben, 36sacht ende nederich te zijn van herten, sullen met gedachten 37ende gebeden eer vrucht doen, als met te lesenGa naar eind37 38ende te hooren. Segt oock dat hy Esau laet staen,Ga naar eind38 39om dat hy buyten Christo was, daer desen Lofsanck 40van spreeckt: was oock buyten de VoorordeningeGa naar eind40 41van God, ofte de Praedestinatie, aengaende 42de kinders Gods, die buyten Christo, 43ende in de godloosen geen plaetse en heeft. GelijckGa naar eind43 44oock niemant in Christo, ofte van God,Ga naar eind44 45tot quaet door de Verordeninge gebrocht ofte 46gedwongen en wort, al ist dat God het quaet 47van te vooren siet, ende het verderf van te vooren 48siet; daer het quaet oorsaeck van is: nietGa naar eind48 49hy die goet is, ende de mens alsoo geschapenGa naar eind49 50heeft. | |
51Waerom dat God mishagen In hem hadd' 52eer hy was.]53Den auteur spreeckt nu van de Verworpinge 54ende Verkiesinge, die eygentlick begrepen wordenGa naar eind54 55onder de Verordeninge ofte Praedestinatie: 56al ist dat de oude dat woort meest van de verkiesinge 57alleen gebruycken. Door dien dan dat 58wy weten, dat Iacob soo wel als Esau in de erfsonde 59ontfangen ende geboren is geweest, ende 60dat geen van haer twee met het geloove ofte de 61kracht van dien (gelijck Pelagius verstont dat hetGa naar eind61 62geloove in de macht der natuere was) ontfangen 63ende geboren is geweest; vragen eenige, waerom 64dat God Esau min als Iacob heeft verkoren; 65ende of daer ander oorsaeck is geweest als het 66goetduncken des Heeren, de welcke ontfermtGa naar eind66 67die hy wilt, Exod.33, 19, Roman.9, 15, te weten,Ga naar eind67 68de sonde in Esau, ende dat hy Gods genaede 69heeft verworpen. | |
[pagina 306]
| |
705[regelnummer]
Daer van hy noch de baen sal vinden hier beneden,Ga naar eind706
En gaet daer buyten niet. het ander, is hy wijs,Ga naar eind707
Dat sal hy stellen uyt, tot in het Paradijs.
Dat is de groote school, *daer ghy sult in verklaren
710[regelnummer]
Des Vaders diepen sin, uw' wijsheyt openbaren:
Geseten op den throon, altijt voor u bewaert;
Daer een ontallick volck van Engelen vergaert.
Wy nemen Iacob aen, die God koos, om te gevenGa naar eind713Ga naar eind713
Een sterck geloof in u; noch sijnde sonder leven,Ga naar eind714
715[regelnummer]
Noch in zijns moeders buyck: en sonderd' hem daer af,
Niet siend' op Iacobs deucht, *maer dat hy Iacob gaf.
Die verder willen gaen, die moeten onder blijven,Ga naar eind717Ga naar eind717
Niet doende gants den dach dan twisten ende kijven,Ga naar eind718
Doorgronden uwen raet, en soecken sonder end',
720[regelnummer]
Het gene dat noch haer, noch ander is bekent.
Dus wort het vier gestoockt, *dus wort van ons verdreven
De rust, de soete paeys: dus gaet ons vast begevenGa naar eind722
| |
1Begint van onder aen.]2Door dien dat eenighe de oorsaeck van de 3verkiesinge met kracht ende gewelt ondersoeckenGa naar eind3 4willen, hooger gaende als zy begrijpen konnen, 5ende dat tot onrust van hare siel, ende twist 6met haren naesten; komt den auteur hier endeGa naar eind6 7geeft goeden raet voor de godsaligen, aenwijsendeGa naar eind7 8alle slechte eenvoudige menschen, hoe zy 9in gerustheyt ende met vreucht tot hare salicheyt 10de leere der Verordeninge ofte der Praedestinatie 11gebruycken, ende van hare verkiesinge 12versekert sullen wesen. Het welcke, segt hy, 13sal geschieden, indien wy van onder aen, dat is 14van de vruchten, ende niet van de oorsaeck derGa naar eind14 15verkiesinge, beginnen. Soo dat een yder de voetstappen 16des Heeren Iesu volcht, zijn oogen heeft 17op alle het gene hy gedaen ende ons gheleert 18heeft: bidde om zijnen geest, ende, door de hulpe 19des selven, afstant doe van zijne sonden: zijn 20out leven verandere, ende een nieuw beginne. 21Hier uyt sal hy gevoelen de kracht van het geloof, 22ende de liefde Godes; sijnde het rechteGa naar eind22 23teecken van de verkiesinge: al ist dat hy niet verder 24en gaet, nochte van boven en begint, dat is, 25van de oorsaeck der verkiesinge en spreeckt. 26Want die inde selve sich al te veel bekommeren,Ga naar eind26 27en begrijpense niet, ende missen oock de vruchten. | |
29daer ghy sult in verklaren.]30S. Augustinus sprekende van diergelijcke geschillen, 31Dan sal men weten (segt hy) namelick in 32het eeuwige leven, Datmen nu niet en weet, waerom 33van twee kinderen het eene aengenomen is geworden 34door bermhertigheyt, het ander is verworpen 35door rechtveerdigheyt. | |
36maer dat hy Iacob gaf.]37Te weten, het geloof dat van de Heere quam. 38Den auteur heeft uytgedruckt de Synodale 39woorden van de Vaders ofte bisschoppen van 40Africa, om haer geloof in Sardinia gebannen, de 41welcke van dese verkiesinge, schrijven: Voorwaer 42de Heere en heeft in Iacob niet gekosen nochte 43uytverkoren de menschelicke wercken, maer de 44Goddelicke gaven. | |
45Dus wort van ons verdreven De rust, de soete 46paeys.47Want te wijle dat de menschen soecken de 48verborgentheyt van God, verliesen zy de kennisse 49van God; willende weten, het gene zy niet 50weten en konnen, ende nalatende te weten, het 51gene dat zy weten moeten. Daer door dat zyGa naar eind51 52ten lesten oock verliesen (gelijck een out Vader 53seer wel segt) de paeys ende vrede, door de welckeGa naar eind53 54zy God verliesen. Ende en dincken niet op het 55gene oock seer treffelick van Augustino geseyt 56wort, Dat het beter is te twijffelen van verborgen,Ga naar eind56 57als te hooren van onseker dingen.Ga naar eind57 | |
[pagina 308]
| |
De min, de nederheyt. wy setten onsen stapGa naar eind723Ga naar eind723
Tot boven in de locht, en klimmen sonder trap.
725[regelnummer]
*Vergeten God den Soon, en loopen naer den Vader;Ga naar eind725
Verliesen het compas, en hoe wy kommen nader,
Hoe dat wy verder sijn. verlatende de reeGa naar eind727
Van God en van zijn woort, verdrincken in de zee:Ga naar eind728
Gelijck aBellerophon, misprijsende de peerden
730[regelnummer]
Die liepen op het lant, ginck vliegen van der eerden,
Gaf bPegasus de spoor: gelijck als cPhaëthon
Ginck sitten boven op de wagen van de Son.
Wy steunen op ons self met al te groot betrouwen,
En gaen met Babels volck tot in de wolcken bouwen,
735[regelnummer]
Verachtende den boom des levens, raken aenGa naar eind735
De plant van wetenschap, dat Adam heeft gedaen.Ga naar eind736
Maer vallen oock met hem. Wy breken in uw' schatten,Ga naar eind737
Doortasten uwen gront, die niet en is te vatten,Ga naar eind738
Gaen boven ons verstant, en soecken onsen val.Ga naar eind739
740[regelnummer]
Maer die niet hoog en gaet, die vint u in den stalGa naar eind740
Voor zijne voeten neer: gelijck de Persianen,Ga naar eind741
Die sonder ydelheyt, bevrijt van sotte wanen,
V sochten daer ghy waert. zy sagen u van ver,
Doch volgden niet haer self, maer volgden uwe ster.Ga naar eind744
745[regelnummer]
Laet ons oock desgelijcks, op dat wy niet en dolen,
*V soecken daer ghy schijnt, niet daer ghy sijt verholen,Ga naar eind746Ga naar eind746
| |
1Vergeten God den Soon.]2Sonder de welcke niemant en kan den wille 3des Vaders verstaen: als die door ende in hemGa naar eind3 4geopenbaert is. Daerom die buyten ende sonder 5hem yet van God ende zijne natuere willen weten, 6vallen in den afgront van onwetenheyt, ende 7worden eenen spot van den duyvel, die ons 8altijt van Christo soeckt te leyden, om van God 9te brengen: tot den welcken wy door zijne leere 10ende menswerdinge moeten komen. Want de 11Sone Godes vereenigt ons op tweederley manieren 12met den Vader. Ten eersten, door zijne 13leere, om dat hy ons daer door brengt tot den 14Vader: ten tweeden, door zijne menswerdinge, 15om dat hy is, gelijck Cyrillus wel segt, den bant 16die ons met den Vader vereenigt: met ons menschen,Ga naar eind16 17als mens: met God den Vader, als God, 18ende een God. Gelijck hy oock, sijnde in den 19hemel, ons vlees bewaert tot een pant, ende totGa naar eind19 20een tegenpant ons hier laet zijnen geest. Daer 21om, om tot God te komen, moeten wy alleen 22volgen zijne leere, ende daer niet buyten gaen: 23ende om met God vereenigt te worden, eerst 24met hem vereenigt worden door zijne leere ende 25het gebruyck van de segelen der selver. Het 26welcke niet en konnen doen de gene die met onnoodige 27geschillen ende diepe verborgentheden 28haer te seer bemoeyen. | |
29u soecken daer ghy schijnt.]30Dat is, daer ghy wilt bekent sijn, te weten, in 31uw woort. | |
[pagina 310]
| |
Bedeckt met vrees en schrick, *gelijck u Moses sach,Ga naar eind747
*Int midden van het vier, en van den donderslach,
Met roock en ongeweer, basuynen, en trompetten,Ga naar eind749
750[regelnummer]
Bekleet met heerlickheyt, verkondigen uw wetten,
Afkomen op den berg: omcingelt met een vlam,Ga naar eind751
Die gants het volck de kracht, en het gesicht benam:
Doe Sina door den brant, den nevel, end' het klincken
Van uwe groote stem, schier meynde te versincken,
755[regelnummer]
Van vreese te vergaen: te smelten gaer en gantsGa naar eind755
Voor dijne majesteyt, en schrickelicken glans.
*Of als u Pharao sach in slachorden vechten,Ga naar eind757
En staen voor Israel, zijn peerden ende knechten,
| |
1Gelijck u Moses sach.]2Dat het de Sone Gods is geweest, die de Wet 3in Sina heeft verkondicht, getuygt selve de H. 4Schriftuere. Gelijck boven is bewesen uyt de 5plaetsen Hebr.12, 26, Actor.7, 38. Siet oock 6meest alle de oude Vaders, volgende daer in deGa naar eind6 7selve.Ga naar eind7 | |
8Int midden van het vier, en van den donderslach.]10Siet Exod.19,5,18, ende van daer voort. Alwaer 11beschreven wort, met wat een onuytsprekelicke 12majesteyt dat de Heere ghereetschapGa naar eind12 13maeckte om zijne wetten te verkondigen. De 14gene die de Heydenen hare wetten ende ceremonien 15gegeven hebben, als Minos, Lycurgus, 16Numa, ende andere, om haer selven by het 17volck aensienlick te maecken, seyden die vanGa naar eind17 18eenighe van hare Goden ontfangen te hebben: 19Minos van Iupiter, Lycurgus van Apollo, Numa 20van Egeria. De God der heirscharen is met vier, 21met schrickelicke majesteyt, met vreeselick geluyt 22van basuynen ende trompetten, met onweer 23ende donder op den berg gekomen, ende 24heeft aldaer zijne wetten verkondicht: niet alleen 25meerder in majesteyt als alle menschen,Ga naar eind25 26maer wiens tegenwoordigheyt om zijne majesteytGa naar eind26 27geen menschen konden verdragen. Siet 28Exodi 24,17. Alwaer de tegenwoordicheyt des 29Heeren, een teerende vier wort genaemt. WantGa naar eind29 30dat Moses alleen voor hem quam; quam alleen 31van hem, die hem versterckte. | |
32Of als u Pharao.]33Gelijck de H. Schriftuere ons klarelick te 34kennen geeft, dat het de Heere is geweest, die deGa naar eind34 35wet heeft verkondicht, daer tot noch toe van gesproken 36is geweest; Soo leert de selve ons oock, 37dat geen ander dit overtreffende mirakel, totGa naar eind37 38voorstant van zijn volck, als de Heere Iesus, heeft 39gedaen: te weten, die in een wolcke gestaen, 40met Israel gevochten, ende Pharao ten lesten in 41het meer heeft doen versincken. Want Exodi in 42het 14 cap. daer dese historie beschreven wort, 43segt den H. Geest, Dat den Engel des Heeren ginck 44voor het leger Israels, ende daer na vertrock, ende 45achter haer ginck. Te weten in het 19 veers. Ende 46wederom daer na in het veertiende, dat GodGa naar eind46 47selve, sijnde in een colomne viers, ende in de 48wolcke, op het leger van Egypten zijne oogen 49wende, ende dat versloech. Het welcke de Vaders 50ten rechten gevolcht hebben, die dit selve 51oock den Heere Christo toeschrijven. Men leest 52oock als noch eenen Grieckschen Lof-sanck Op 53de begravinge des Heeren Christi, die begint: 54Die met het water van de zee bedeckt heeft den vervolger, 55Den tyran: Die hebben onder d'eerde Bedeckt 56de kinders van het volck, dat hy doen heeft geholpen. 57Gelijck eenen anderen Damasceni: die oock insgelijcks 58begint van het selve mirakel. Op dat 59alle groote sielen sich verheffen, als zy dinckenGa naar eind59 60ende overleggen, dat zy eenen Salichmaker hebben, 61die, oock doen hy God alleen was, by zijnGa naar eind61 62volck geweest, haer geholpen, ende zijne vyandenGa naar eind62 63heeft verslagen. Want voor de andere die 64daer mede spotten, sal hy eenen rechter zijn. 65Doch den auteur en heeft niet te vergeefs hierGa naar eind65 66by willen brengen, maer over al op de Schriftuere,Ga naar eind66 67ende de Vaders zijne ooge gehat. OmGa naar eind67 68dat hy soude bewijsen, Dat wy het geloove niet en 69moeten leyden daer wy willen, maer volgen daer het 70selve leyt: ende aen de nakomelingen niet het onse 71geven, maer bewaren het gene wy van onse ouders 72hebben. Gelijck Vincentius Lirinensis seer wel 73segt in zijne Vermaninge Tegen de Ketteryen. | |
[pagina 312]
| |
*Dijn uytgekosen deel, *dijn erffenis, *dijn vee;Ga naar eind759
760[regelnummer]
Gewapent *met de locht, en met de gantsche zee.
Die staend' op uw' bevel, en weder opgeswollen,
Quam op des vyants macht, en gants zijn heyr te rollen,
Inslockte gants het heyr. ghy die tot uwe macht,
Ons door uw nederheyt, en kintsheyt hebt gebracht,Ga naar eind764
765[regelnummer]
*Die, sijnde dat ghy waert, *geworden *daer beneven,Ga naar eind765
Het gene dat wy zijn, en allebey gebleven;Ga naar eind766
Hebt beyde, dat wy zijn, en dat ghy selve waert,
*Vereenigt sijnd' in u, doen varen oppewaert.
| |
1Dijn uytgekosen deel.]2Alsoo wort het volck Israels genaemt Deuteron. 332, van Mose in zijnen treffelicken Lofsanck, 4daer hy segt: Want het deel des Heeren, is zyn 5volck, Iacob is het snoer zijner erve. | |
6dijn erffenis.]7Het selve volck wort de erve ende het erfdeel, 8ofte erffenis des Heeren, genaemt op vele 9plaetsen. Gelijck 1 Reg.8,33. Siet oock Deuteron.4,20. 10in het 2 Sam.21,3. Psalm 47,5. Zach. 112, 12. | |
12dijn vee.]13Is de Heere Christus, gelijck boven geseyt is, 14ende hy sich noemt eenen herder, soo moet oockGa naar eind14 15Israel, eygentlicken voortijden ende alleen zijnGa naar eind15 16volck genaemt, zijn kudde ofte vee zijn. Gelijck 17zy oock geseyt worden op vele plaetsen: endeGa naar eind17 18insonderheyt by Ierem. in het 13, 17, ende 23 19cap. ende in het 2, ende korts daer na in het 3 v. | |
20met de locht.]21Dat de Heere den wint gebruyckt heeft in 22het verderf van Pharao met de zijne, blijckt genoech 23uyt den eersten Lof-sanck Mosis Exodi 2415. daer hy segt in het 10 veers: Du hebst met dijnen 25wint daer over geblasen, de zee heeftse gedeckt, 26zy zijn gesoncken als loot in geweldige wateren. | |
27Die, sijnde dat ghy waert.]28God, te weten, dat hy van te vooren was.Ga naar eind28 | |
29geworden daer beneven Het gene dat wy 30zijn.]31Te weten mensche, dat wy zijn. Want deGa naar eind31 32Heere Christus, aennemende het vlees, bleef 33gants in den Vader dat hy was, ende wiert gants 34in de maeght dat hy niet en was, om ons te helpen 35uyt het gene dat wy waren, ende te maecken 36het gene dat wy niet en waren. Wy en hadden 37niet van het gene dat hy was, hy en hadde niet 38het gene dat wy waren. Tot dat hy heeft aengenomen 39het gene dat wy zijn, om ons mede te 40deelen van het gene dat hy hadde. Het welcke 41allen troost, ende alle hooge gedachten te boven 42gaet. Ende dat ist dat Ambrosius segt: Ick en 43hadde het zijne, hy en hadde het mijne niet, op dat 44hy my mede deelen soude van het zijne. | |
45daer beneven.]46Dit woort en is oock niet te vergeefs ofteGa naar eind46 47sonder kracht, maer om te kennen te geven, dat 48de Godheyt niet en is verandert geworden in de 49mensheyt, maer dat de mensheyt, die hy niet en 50hadde, aengenomen wiert van de Godheyt, die 51in hem bleef dat zy was. Den auteur gebruyckt 52het woort beneven, om te toonen dat hy, die van 53eeuwigheyt God was, mens wordende niet en 54verloos dat hy was, gelijck Gennadius wel segt, 55maer sich daer beneven vernederde om te zijn, 56dat hy niet en was. | |
57Vereenigt zijnd' in u.]58Onse natuere is met de Heere vereenigt, segt 59den auteur, in sulcker voegen, dat hy die de natuere 60hadde van den Vader, oock de natuere 61heeft willen hebben van de mens, op dat, gelijck 62hy blijft de selve met den Vader, in het aensien 63van zijne natuere, zijnde een ander als de Vader 64in het aensien van de persoone, hy oock hebbende 65twee natueren, de Vaders ende de onse, nochtansGa naar eind65 66maer een en soude blijven in het aensien van 67de persoon. Ende op dat, gelijck de Sone niet 68en kan gescheyden worden van den Vader, om 69de eenigheyt van de natuere, de mens oock niet 70en soude gescheyden worden van God, als sijnde 71zijne natuere aengenomen van den Sone Godes 72in eenigheyt van persoone. Want het de selve is, 73Christus God, ende Christus mens: ende allebey 74tot troost van de mens, als die God sijnde, ende 75God blijvende, oock mens is geworden om de 76mens. | |
[pagina 314]
| |
*Soo dat de mensheyt sit getogen van der eerdenGa naar eind769Ga naar eind769
770[regelnummer]
Daer uwe Godheyt is, *van even grooter weerdenGa naar eind770
In u die beyde sijt: in ons noch even swack,
Niet anders als een last, niet anders als een pack.
Die niet te min aen u geknocht en vast gesloten,Ga naar eind773
Gesuyvert in ons hooft, en met zijn bloet begoten,Ga naar eind774
775[regelnummer]
Verheffen onsen geest, en trachten naer ons wit:
Te komen tot de plaets, daer ghy nu selve sit.Ga naar eind776
*Maer op dat ons gemoet mach teenemael geraeckenGa naar eind777
Tot onsen hoogen staet, ghy geeft ons hier te smaeckenGa naar eind778
| |
1Soo dat de mensheyt sit.]2De mensheyt, segt den auteur, sit daer de 3Godheyt is in Christo, dat is, aen de rechter hant 4des Vaders. Ende dit is het gene dat van Ambrosio 5geseyt wort in zijn vierde Van het geloove: 6Dat gelijck wy aen de rechterhant des Vaders in hem 7(te weten Christo) sitten, niet om dat wy met hem 8sitten, maer om dat wy in Christo sitten, door de vereeninge 9des lichaems Christi, dat wy soo oock in 10Christo leven, door de vereeninge zijns lichaems. | |
11Soo dat de mensheyt sit.Ga naar voetnoot112De mensheyt is in Christo verheven, al ist dat 13de menschen noch tot hem niet en zijn verheven: 14jae ons hooft is verheven, ende wy de leden 15in het hooft. Ende daerom ist dat Maximus 16Taurinensis segt, sprekende van dese verholentheyt: 17Daer een deel van my regeert, geloove ick, dat 18ick oock regeere: daer mijn bloet verheven wort, gevoele 19ick, dat ick worde verheven, daer mijn vlees 20verheerlickt wort, daer weet ick dat ick verheerlickt 21worde. Een weynig daer na: Want gelijck onse 22God in hem is, soo is ons bloet in hem. Ende daer 23na: Want in Christo heeft ons vlees ons lief: want 24wy zijn leden ende vlees van hem, gelijck den Heyligen 25Apostel wel segt. Om kort te maecken, 26den Heere is vlees van ons vlees geworden in 27zijn geboorte, wy worden vlees van zijn vlees 28in onse wedergeboorte. Soo dat wy nootsaeckelick 29in hem zijn daer hy is, die om ons gekomen 30is daer wy zijn, ende geworden is dat wy 31sijn. Ende dat ist dat den Apostel 1 Corinth.6 32leert, Dat wy leden zijn van Christo: jae ons eygenGa naar eind32 33niet en zijn. Dat ons lichaem, onsen geest, door 34hem ende in hem, Gode toekomen. Dat deGa naar eind34 35Heere ons sal verwecken door de kracht van 36hem die opgeweckt is: aen welcken wy gebonden 37ende vast geknocht sijn, gelijck de leden aen 38malkanderen, ende dies volgende, dat de leden 39alreede in het hooft sijn verheven. Gelijck hy 40uytdruckelick spreeckt Ephes. 2, 6, Dat de Heere 41ons met Christo Iesu in de hemelen geset heeft, ofte 42heeft doen sitten. | |
43Van even grooter weerden In u die beyde sijt.]44Om dat zy met de Godheyt in een persoone 45vereenigt is. Ende daerom segt ten rechtenGa naar eind45 46Chrysostomus op den brief tot de Hebreen: Het 47is een sake, die schrickelick ende te verwonderen is, 48dat ons vlees daer boven sit, ende wort van de engelen, 49ende eertsengelen, ende Cherubin ende Seraphin aengebeden. 50Het welcke ick dickwils overdenckende vanGa naar eind50 51my selven gae, ende krijge een groot gevoelen van 52het menschelicke geslachte. Ende wel ten rechten, 53als dat de Heere Christus met eenen dry dobbelenGa naar eind53 54bant in sich heeft vereenigt: Ten eersten, 55van zijne eeuwige verkiesinge, daer mede datGa naar eind55 56hy ons tot zijne leden heeft verkosen: ten 57tweeden van ons vlees, dat in eenen persoon met 58hem is vereenigt: ten derden door den bant van 59zijnen geest, die ons volkomelick in, ende met 60hem vereenigt. | |
61Maer op dat ons gemoet.]62Den auteur, om desen Lofsanck te besluyten, 63gaet toonen, dat gelijck de mensheyt in de Heere 64Christo soo vereenigt is met de Godtheyt, dat 65geen mens sonder den middelaer van God ende 66de menschen, de mens Christo, tot God kan komen, 67de selve ons oock eenen middel nagelatenGa naar eind67 68heeft, om met hem volkomelick vereenigt te 69worden: te weten, de spijse van zijn vlees, den 70dranck van zijn bloet. Waer in het leven van deGa naar eind70 71geloovige, de middel om het lichaem ende den 72geest des selven deelachtig te worden, volkomelickGa naar eind72 73bestaet. Overmits dat dit het rechte broot 74der Enghelen is, daer de propheet David af 75spreeckt, Psalm.78,25, de rechte maeltijt van de 76sielen, het ware manna der genaden, het welcke 77den honger verdrijft inder eeuwigheyt, om dat 78het is het broot van eeuwigheyt. Het hemelsche 79fonteyn water, dat den dorst verslaet, om dat het 80komt uyt den steen, die Christus was, gelijck 81den Apostel wel segt, 1 Corinth.10,4. Het welcke 82onse siele soo voet, dat wy in het gene dat wy 83nemen, opgenomen, in het gene dat wy eten, | |
[pagina 316]
| |
Vw vlees, uw dierbaer bloet: set ons aen uwen dis,Ga naar eind779Ga naar eind779
780[regelnummer]
Bereyt ons hier de spijs van uw geheugenis.Ga naar eind780
Daer worden wy gevoet, *niet met het broot van heden,
Maer met den waren kost van aller eeuwigheden:
Gaen boven tot in u: wy worden met het hert,Ga naar eind783
Deelachtig van uw' vreugt, gevoelen uwe smert.
785[regelnummer]
Wy springen uyt het vlees, en worden gans ontbonden,
*Gaen loopen met den geest tot binnen in uw wonden:
*Wy mesten ons gemoet, en lesschen onsen dorstGa naar eind787
In uw gebroken lijf, in uw bebloede borst.
Daer vinden wy de vreugt die namaels sal verschijnen,Ga naar eind789
790[regelnummer]
En suygen uyt de melck die niet en sal verdwijnen:Ga naar eind790
Het voetsel van de siel, dat niet en sal vergaen,
Verborgen in uw vlees, *o grootenapelikaen!Ga naar eind792
Die om u eygen volck te laven en te spijsen,
Vw' lichaem hebt gescheurt, en weder doen verrijsen;
795[regelnummer]
Herboren door de doot: wy suygen uyt de wijn,
De wijn van hemelrijck, *tot dat wy droncke sijn:
Versmooren in uw doot, ons sinnen en gedachten,Ga naar eind797
Die allen tegenspoet en swarigheyt verachten:
1verandert worden. Indien wy het selve nuttigen, 2gelijck wy behooren, met een vast geloove, enGa naar eind2 3suyver gemoet. Soo dat de Heere als in ons, ende 4voor onsen oogen gekruyst wort, door de gedachtenis 5van zijn lijden: ende wy in hem, doorGa naar eind5 6het dooden van ons leven. | |
7niet met het broot van heden.]8Dat is, met het verganckelicke broot, ofte met 9het dagelicksche broot, daer wy in het gebedt 10des Heeren dagelicks om bidden. Al ist dat S. 11Augustinus, op de woorden des Heeren by S. 12Luca, oock het broot daer wy om bidden, op ditGa naar eind12 13broot uytlegt: gelijck oock Cyprianus in zijn 14uytlegginge op het gebedt des Heeren, met 15meer andere van de Vaders. Om dat zy dat alleGa naar eind15 16dage plachten te nuttigen. | |
17Gaen loopen met den geest tot binnen in uw 18wonden.19Cyprianus, sprekende van dit sacrament in 20zijn boeck daer van geschreven: Wy hangen hier 21door aen het cruys, wy suygen hier door het bloet, 22jae wy steken hier door tot binnen in de wonden onsesGa naar eind22 23saligmakers. | |
24Wy mesten ons gemoet.25S. Augustinus, uytleggende de woorden des 26Heeren by S. Luca, Het is weynig (segt hy) dat 27wy ontfangen, ende worden in het herte gemest, wantGa naar eind27 28het gene dat wy gelooven, voet; niet dat wy sien. | |
29O grooten pelikaen.]30Siet hier van in de uytlegginge die beneden 31volgt, daer alle woorden ende manieren vanGa naar eind31 32spreken, wijtloopig uytgeleyt worden. | |
33tot dat wy droncke sijn.]34Cyprianus op de plaetse alreede verhaelt: 35Hoe treffelick is de kelck, hoe heylig is dese dronckenschap? 36daer door dat wy van ons selven gaen, endeGa naar eind36 37gaen by God: vergetende het voorige, strecken ons 38uyt tot het volgende. Een weynig daer na: Dese 39dronckenschap en ontsteeckt de sonde niet, maerGa naar eind39 40blustse. | |
[pagina 318]
| |
Sijn meester van ons self, en breken uyt den ban:Ga naar eind799
800[regelnummer]
*Vertreden Behemoth, *staen op Leviathan.Ga naar eind800
*Verlosser weest gegroet, *gesalfde weest gepresen,
*Die sijt, en waert te voor, en eewelick sult wesen:
*O Alpha sijt gelooft, het aller eerste goetGa naar eind803
| |
1Vertreden Behemoth.]2Alsoo naemt den H. Iob.40, 10, gelijck eenige 3seggen, den elephant: gelijck andere, alle 4groote ende schrickelicke dieren. om te kennen 5te geven de macht des Heeren. Den auteur heeft 6het woort hier gebruyckt voor alle krachten, 7maer in sonderheyt des duyvels, | |
8staen op Leviathan.]9Alsoo wort in het selve Iobi 5. 20, ghenaemt 10de walvis, ofte soo eenige meynen, alle groote 11visschen des meers. Gelijck Esai. 27,1, het selve 12woort voor de groote draeck, dat is, den duyvel 13wort genomen. Daer Procopius aenteyckent,Ga naar eind13 14dat het woort Leviathan eenen eygen naem is, 15ende alsoo by de Hebreen gebruyckt wort: doch 16den duyvel beteeckent. die niet alleen, segt hy, 17slange, draeck, maer oock walvis, basiliscus, ende 18leeuw in de schriftuere wort genaemt. Den 19auteur gebruyckt met den prophete Iob alle 20beyde de woorden, om te kennen te geven alle 21machten ende krachten, die de mens soude 22mogen vreesen, ofte die hem te machtig sijn. | |
23Verlosser.]24Verstaet den naem Iesus. | |
25gesalfde.]26Verstaet den naem Christus. | |
27Die sijt, die waert te voor, end' eeuwelick sult 28wesen.]29Apocalyps.1, 4. | |
30O Alpha sijt gelooft.]31Dat is, het beginsel: gelijck de Alpha, by de 32Griecken de eerste letter is, ende by ons de A. 33Alsoo wort de Heere genaemt Apocalyps. 1, 5, 348, ende 11. | |
35O mega zijt gegroet.36Dat is, het eynde, om dat O mega, dat is, de 37groote O, de leste letter is in de Griecksche 38sprake. Gelijck de Heere Christus oock het eynde 39is van alles. Apoc.1,8, ende 11, Ick ben de A, 40ende de O: de eerste ende de laetste. Ende, Wie en 41soude hem niet prijsen (segt Gregorius, sprekende 42van de geboorte des Heeren) die van den beginne 43is? Wie en sal hem niet loven, die de leste is? Die 44verder gehaelde uytleggingen op dese letterenGa naar eind44 45wilt hebben, in het aensien dat zy op de HeereGa naar eind45 46Christo geduyt worden, lese Tertullianum in 47zijn boeck De Monogamia, Epiphanium in zijn 48Ancyrato, die de selve op de twee natueren in 49den Heere duydet: ende Originem op Iohannem. 50Wy sullen ons by de woorden van den 51Heyligen Iohannes houden, ende daer by 52blijven.
Eynde vande Geestelicke uytleggingen. |
|