Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius
(1965)–Daniël Heinsius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Petrvs Scriverivs
| |
[pagina 201]
| |
Waer door den ouden tijt, noch wilt en onbedwongen,
Noch bijster seer verwoest, een maet, een seker wet,Ga naar voetnoot27
Van alle goede tucht en seden is geset.Ga naar voetnoot28
Hier door heeft hy de naem van een Poëet gekregen;Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En om zyn groot verstant en Goddelicken segenGa naar voetnoot30
Was hy Poëet, en wiert Theologus beroemt:Ga naar voetnoot31
En wort noch op den dach van heden soo genoemt.
Sult ghy dan niet, ô Heins, met uwen geest geresen
Tot boven in de locht, den tweeden Orpheus wesen,
35[regelnummer]
Om dat ghy recht verstaet der ouder Vaders gront,Ga naar voetnoot35
En in Parnassi vloet gewassen hebt u mont?Ga naar voetnoot36
Gaet aen, begint maer werck: gaet aen, wilt u begevenGa naar voetnoot37
In een soo grooten velt. daer is noch stoff gebleven.Ga naar voetnoot38
Ons' herten sijn versteent, gelijck een klip of rots.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De mensch is noch een wolf, vol hoogmoet en vol trots.
Soo ghy dit harde volck bewegen kont met spelen,
En haren haet en nijt soo strijcken ende strelen,Ga naar voetnoot42
Dat zy tot rust verstaen, en doen boetveerdigheyt,Ga naar voetnoot43
Ick segge, dat u recht dien naem wert toegeleyt.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ghy treckt uw' schouders op, ô bloem van onse tijden!
Het schijnt dat ghy den naem niet al te wel kont lijden.Ga naar voetnoot46
Waer voor ist dat ghy vreest? voor Orpheus droeve doot,Ga naar voetnoot47
En vreeselick gevaer? gelooft; ten is geen noot.Ga naar voetnoot48
Vergeefs, ô vrient, vergeefs, sijt ghy daer met beladen:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Al waert dat al den hoop der rasende MaenadenGa naar voetnoot50
V vielen op het lijf: dijn hemels hoog geluytGa naar voetnoot51
Soud' hare rasery verjagen met zijn luyt.Ga naar voetnoot52
| |
[pagina 202]
| |
Gelijck de wijsen helt van Iesse voort gekomen,Ga naar voetnoot53
Heeft dickwils in zijn hant den gouden harp genomen,
55[regelnummer]
Daer door de rasery, die Saul heeft geplaeght,
Wiert uyt zijn dol gemoet verdreven en verjaeght.
cIƆ IƆ cxvi. |
|