Allerlei zaken kon ik in deze uitgave geen plaats meer geven. Ik had heel graag reeds in deze uitgave Heinsius' literaire bronnen van klassieke of renaissancistische oorsprong uitvoeriger willen behandelen, maar er was geen ruimte voor dat doel. Een enkele maal verwijs ik naar Ronsard. Binnen niet te lange tijd hoop ik elders een comparatistische studie aan deze boeiende zaak te wijden.
Een moeilijke kwestie is de vraag: welke bijbelvertaling(en) gebruikten Heinsius en Scriverius? Zeker is het dat ze de vertaling van Marnix kenden, eveneens staat het vast dat de Vulgaat hun zeer bekend was. Ik veronderstel dat de geleerde ‘dichter en schrijver’ zich ook vaak van eigen vertalingen bedienden.
Over de gravures die in de lofzang van Bacchus te vinden zijn het volgende: de maker is Jacob Matham (1571-1631), die een goed deel van zijn leven in Haarlem woonde (Zie: F.W.H. Hollstein: Dutch and Flemish Etchings, Engravings and Woodcuts, 1450-1700, Vol. XI, p. 236, Amsterdam, z.j.). Het lijkt me dat zeker niet alle afbeeldingen voor de lofzang van Heinsius gemaakt zijn: sommige komen duidelijk niet overeen met de tekst.
In de door mij gebruikte uitgave signaleerde ik een aantal drukfouten. Voor de meeste van deze heb ik een andere lezing voorgesteld. Enkele fouten heb ik stilzwijgend verbeterd, terwijl ik een aantal afkortingen aanvulde, zonder daarvan rekenschap af te leggen.
In de loop der jaren heb ik vaak hulp gehad van vakgenoten en theologen. Twee wil ik met name noemen: Professor P. Smulders S.J. uit Maastricht die me een dag lang de weg wees in Migne, en Professor Dr. C.W. Mönnich, die ik op de onmogelijkste uren per telefoon mocht raadplegen.
Professor Dr. W.A.P. Smit dank ik voor zijn altijd aanwezige belangstelling, Professor Dr. J.C. Brandt Corstius voor de ‘ruimte’ die hij mij verschaft.
Het laatste woord van dank is voor haar, die er het allermeeste recht op heeft.
J.D.P. Warners