Moet je horen!
(1952)–Piet Heil– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
Hij gaf tien boze slagen
en ieder keek verrast.
De mensen kwamen klagen:
dat is toch ongepast!
De klok zei: Nee, ik schei er uit
en voortaan geef ik geen geluid.
Hij kneep zijn grote klok-oog dicht
en hield met slaperig gezicht
de klepel stevig vast.
De mensen daar beneden
vonden dat eerst niet kwaad.
Ze liepen erg tevreden
de hele dag op straat.
Geen schoolkind zat er in de klas
want niemand wist hoe laat het was.
Maar toen er ook geen bakker kwam
zat ieder zonder boterham
en niemand wist meer raad.
Ja toch, een kleine rakker
vroeg: Klok, je slaapt toch niet?
en kietelde hem wakker
met kleine stukjes riet.
De klok riep lachend: Bom, bom, bom.
O, houd toch op, ik kom, ik kom!
Hij beierde van lieve lust
en zei: Ik ben weer uitgerust.
Zo is het wáár geschied.
|
|