Moet je horen!(1952)–Piet Heil– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] De domme hond Daar woonde op een boerderij een grote domme hond. Een meisje liep er langs en zei dat ze hem aardig vond. Ze ging voorbij en keek eens om en riep nog, bij de hoek: Tot ziens, en als je tijd hebt kom eens bij mij op bezoek. Dat doe ik, dacht de domme hond en wachtte eerst een week. Hij liep onrustig in het rond en was totaal van streek. Maar ja, nu moet ik toch eens gaan, zo zei hij toen, en trok zijn allermooiste halsband aan en rende uit zijn hok. [pagina 46] [p. 46] Het meisje had de thee klaarstaan en kleine stukjes koek. Daar kwam de domme hond al aan hard hollend om de hoek. Hij sprong door 't raam in volle vaart en danste door het huis. Daar sloeg hij met zijn kwispelstaart het theeservies aan gruis. En ook de mooie bloemenkom en ook de glazen schaal, die vielen op de tafel om en braken allemaal. En ook de klok viel op de grond en nog wel meer misschien. Het meisje huilde: nare hond, ik wil je niet meer zien! De hond sloeg droef zijn ogen neer en wist zich haast geen raad. Hij zei: Juffrouw, het spijt me zeer, maar 'k meende het niet kwaad. Het meisje zei: Ik schrok me dood, zorg dat je 't nooit meer doet. Toen gaven ze elkaar een poot en zeiden: Zo is 't goed. Vorige Volgende