Moet je horen!(1952)–Piet Heil– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Ach wat een dag! Vooruit, zei de vrouw, pak een kar en een touw en dan nemen we 't varken mee! De man zei: jawel. Naar de markt, en wat snel. Maar het varken dat gilde: Nee! Ach, wat een dag, zei de vrouw. Jan, wat een pan, zei de man. 't Varken riep: je moet mij dragen. 'k Wil niet rijden in je wagen. De vrouw zei: pas op. Gooi het touw om zijn kop. En de man gaf een harde ruk. Hij zette zich schrap, maar het varken zei: hap! En toen beet hij het touw weer stuk. [pagina 22] [p. 22] Ach, wat een dag, zei de vrouw. Jan, wat een pan, zei de man. 't Varken riep: je moet mij dragen. 'k Wil niet rijden in je wagen. Van hup-faldera. Duwen voor, duwen na. Maar het varken bleef stokstijf staan. Het krulde zijn staart en opeens met een vaart is het hard op de loop gegaan. Ach, wat een dag, zei de vrouw. Jan, wat een pan, zei de man. 't Varken riep: je moet mij dragen. 'k Wil niet rijden in je wagen. Wat gek, zei de vrouw. Waar is 't varkentje nou? En de man zei: ik zie hem niet. Maar hoog op het dak, op zijn dooie gemak zat het varken en zong dit lied: Ach, wat een dag, malle vrouw. Jan, wat een pan, rare man. 'k Zei toch al: je moet mij dragen. 'k Zal nooit rijden in je wagen. Vorige Volgende