Moet je horen!(1952)–Piet Heil– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] De kleine ster Er stond een kleine gouden ster al eeuwen lang te schijnen voor groten en voor kleinen. En voor ieder, die op aarde 's avonds naar de hemel staarde, bleef zij even ver. Nu was er eens een prachtig feest en de kabouters kwamen uit alle landen samen. Want ze waren heel tevreden dat er nooit in het verleden ruzie was geweest. [pagina 16] [p. 16] Daar zei de koning Diedeldons: Die ster, die je ziet schijnen, is eigenlijk de mijne. In het land waarvan wij komen staat hij 's nachts boven de bomen want hij hoort van ons. O nee, zei koning Kwinkeleer, hoe durf je dat te beweren, we zullen je wel leren! Onze ster, jij domme koning, schijnt voor óns op ónze woning en voor niemand meer! Ach, toen was er weldra geen kabouter, die wou spelen. Ze sloegen aan 't krakelen. En de ster stond maar te schijnen voor de groten en de kleinen en voor iedereen. Vorige Volgende