Moet je horen!(1952)–Piet Heil– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] VOOR HANSJE MULDER [pagina 7] [p. 7] Versje voor Hansje Het was een mooie lentedag, ik vond een madeliefje. Wat leuk als Hansje dat nu zag, dacht ik en schreef een briefje. ‘Kom hier, kom daar, kom in de wei, kom overal, daar vind je mij.’ Toen wachtte ik het antwoord af en of hij blij zou wezen. Maar niemand, die ooit antwoord gaf, want Hansje kan niet lezen. [pagina 8] [p. 8] In 't bos vond ik een edelsteen, die wilde ik hem geven. Ik liep vlug naar zijn huisje heen en zei: ‘Zeg, kijk eens even. Een steen van groen, een steen van goud, van binnen warm, van buiten koud. Als jij die steen wilt hebben dan zal ik hem bij je laten.’ Maar Hansje zei geen woord daarvan, want Hansje kan niet praten. Maar wat dan wel, zo dacht ik toen, 'k zal een paar liedjes zingen. Van alles wat de dieren doen en andere leuke dingen. De duif, de mol, de knappe hond, de schilder met zijn open mond. En als je even luistren wil dan kun je ze nu horen. Maar Hansje slaapt en houdt zich stil, want hij is pas geboren. Hij slaapt en lacht en niemand weet waarvan hij ligt te dromen. Ik moet steeds kijken en vergeet, waarvoor ik ben gekomen. Geen steen, geen bloem, geen briefje meer en ook geen madeliefje meer. 'k Sta op mijn tenen en ik blijf hier wachten op een kansje, dat hij mij ziet; en als ik schrijf, dan schrijf ik wat voor Hansje. Vorige Volgende