zoals Paul Scheffer en Felix Rottenberg; teleurgesteld in de onmogelijke wensdromen van de linkse politiek, maar een onaantastbaar en huizenhoog geloof in de politiek als zodanig. Daar past een koesterend geloof in het verstand van de man in de straat bij. Van den Brink: ‘Voorlopig zal er nog heel veel nodig zijn, voordat bestuurders in hun dagelijkse praktijk weten in te spelen op de problemen, ervaringen, suggesties en rancunes van gewone burgers.’
Natuurlijk, Van den Brink heeft een punt, maar naïef aan zijn betoog lijkt me de overtuiging dat als de bestuurders zich maar voegen naar de wensen van de gewone burger, die als vanzelf een tevreden mens zal worden. Veel van de huidige Hollandse onvrede richt zich tegen de politiek, maar heeft in wezen maar heel weinig met politiek te maken - net zoals bij antisemitisme alle sociale onvrede zich met behulp van veel valse logica steeds weer onherroepelijk tegen joden richt. Zo werkt dat: omdat je het gelooft, weet je het zeker. Dat de gemiddelde burger niet meer weet waar hij het zoeken moet en nergens blijvend ideologisch houvast vindt, leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid, die maar ten dele met reële criminaliteitscijfers te maken hebben.
Van den Brink toonde zich gecharmeerd van Pim Fortuyn en ik begrijp wel waarom: het was Fortuyn die op wonderbaarlijke wijze alle grote vragen waar Nederland mee worstelt, vragen over eigenheid en identiteit, terugbracht naar het domein van de politiek. Pragmatische politiek en ideële bevlogenheid bleken ineens toch heel goed samen te gaan. Maar Fortuyns belofte aan de kiezer was wat ik nu juist voor onmogelijk houd: het beantwoorden van al deze zijnsvragen door de politiek. De grote woorden waren er wel, maar de middelen ontbraken. Fortuyn bracht, zoals ontelbare keren is vastgesteld, de opwinding in de politiek terug, maar hij zorgde ook voor een mateloze overschatting van de politiek zelf. Juist door de politiek zaligmakend te verklaren, zoals