Snikken & smartlapjes
(1976)–Hermine Heijermans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
[pagina 75]
| |
Gezongen door den | |
1Er leefd' een jonge, brave vrouw
Gelukkig met haar man,
Tot plots die wreede dood haar hut betrad.
Toen weende zij in diepen rouw,
Zoo slechts een vrouw dat kan,
Wijl 't liefst' op aard' men haar ontnomen had!
Doch eensklaps sprak zij: ‘Laat ik niet ondankbaar zijn.
‘Heb ik niet dit engelachtig kind?
't Trouwe beeld zijns vaders, d'oogen zacht en rein,
Ook door hem zoo innig steeds bemind.’
koor
‘Slaap nu zacht, gij lieve, kleine jongen,
Doe gerust je blauwe kijkers toe.
Nauw heb ik mijn wiegelied gezongen,
Of gij slaapt zoo vast, van al uw spelen moe.
Boeman is voorbijgegaan,
't Kindje heeft geen kwaad gedaan,
Mammie is gekomen, om met jou te droomen
Van een liefdevol bestaan.’
| |
2Doch 't kindje had te veel gespeeld
In kouden noordenwind,
Ofschoon zijn moeder 't hem zoo vaak verbood.
De dokter had hem 't hoofd gestreeld
En zei: ‘Dat arme kind
Heeft zware koorts, het worstelt met den dood.’
‘O, God! bad toen die moeder, spaar mijn jongen toch,
Hij is al wat nog deez' aard mij liet.’
En vol angst zong d' arme vrouw het liedje nog
Aan zijn wiegje, alleen met haar verdriet.
koor
‘Slaap nu zacht, gij lieve, kleine jongen,
Doe gerust je blauwe kijkers toe.
Vele nachten heb ik reeds gezongen,
Doch vol hoop, word ik van 't waken nimmer moe.
Neen, gij moogt niet henen gaan,
't Kindje heeft geen kwaad gedaan,
Mammie is gekomen, om met jou te droomen
Van een vreugdevol bestaan.’
| |
3Drie weken gingen traag voorbij
Vol angst voor d'arme vrouw,
Toen God den kleinen jongen tot zich riep;
Droef schaarde zich een lange rij
Voor 't huis van smart en rouw,
Waar thans, voor immer, 't lieve ventje sliep.
En al zijn kleine vriendjes vergezelden hem
Naar de plaats, die eeuwig ruste biedt.
En de voog'len zongen mee met zachte stem.
Stil... sprak moeder, stoor mijn liev'ling niet.
koor
‘Slaap nu zacht, mijn lieve, kleine jongen,
Doe gerust je blauwe kijkers toe.
Och, vaak heeft Mammie zoo gezongen,
Doch nu is zij, arme, van het zingen moe.
Moeder wil ook henengaan,
Al haar werk is hier gedaan.
Mammie zal nu komen, om met jou te droomen,
Van een eeuwig blij bestaan.’
|
|