doenlijke
trots en haar aanhalige zelfzucht zich gedroegen tegenover het drama, dat rond haar onbelangrijke kinderleventje zich begon te ontwikkelen.
Maar zoo, als het daar ligt, met al die schatten aan teederheid en liefde, met al de weemoedige menschenkennis en het droefgeestig begrip der nooit-bedoelde kwellingen, die in-eigen-wezen-verzonken zielen elkaar aandoen, met al de stille, milde wijsheid van den man, die veel begrepen heeft en alles kon vergeven, met al die helle vreugde ook om dat prachtige kind, dat wilde stukje oerleven, haar droomen en haar ongetemde heerschzucht - met al deze vele, verschillende schoonheden doorsponnen als een rijk- en warm-gekleurd tapijt, is ‘Vuurvlindertje’ ver genoeg voltooid om een uitgave in boekvorm te rechtvaardigen. Ongemeen boeiend, voortdurend ontroerend, ligt het als een waardevolle nalatenschap vóór ons, een smartelijk-weemoedig getuigenis van de noodlottige onverwachtheid, waarmee deze prachtige mensch door het onontkoombare werd overvallen, dat hem wegnam midden uit een bloeiend leven, midden uit het werk, dat leven won uit zijn onuitputtelijk rijk-scheppenden geest.
Onvoltooid. En juist daardoor wellicht dierbaarder aan het hart van degenen, die Heijermans' hebben liefgehad en de droomen van zijn zuivere, milde ziel, die steeds zich wendde tot wat zwak en weerloos, hulpbehoevend en van smarten omstrikt was, en die in de laatste periode van zijn