pootend onder en boven en tusschen de flauwlijnen.
‘Schùldig is,’ accentueerde moeder, luisterend tot 't pennegekras ophield: ‘en wij op de duur geen derde kenne onderhoue’....
‘Nou niet zoo gáúw,’ zei de dochter snibbig, vechtend met 'n haar die achter de penpooten sleepte.
‘Kenne onderhoue,’ recapituleerde oom Adriaan.
‘.... Enne alles zijn grenze het,’ vervolgde de weduwe.
‘Héél goed,’ knikte de visite-juffrouw: ‘da's fassoenlijk en nètjes’....
‘As iedereen kletst terwijl 'k schrijf - smijt ik de boel neer, mot 'n ander 't maar doen!’, snauwde Dien - ‘nog al niks om met die lamme pen te schrijven en iedereen je ooren volklessen’....
‘Wat heb-ie 't laatste gezeid?’....
‘Enne alles zijn grenze het’....
Kittig kraste de pen, dik-zwart op wit de bons formuleerend.
‘Enne wij van de kamer motte ete’....
‘Dat zal-die niet begrijpe,’ meende oom: ‘wat bedoel je daar mee?’....
‘Da's nog al duidelijk van de verhuurderij,’ redeneerde de juffrouw van-de-visite.
‘Schrap dàt dan effetjes door en zet: enne wij van de verhuurderij motte bestaan,’ verbeterde de weduwe.
‘Ja - praat nóú maar raak,’ viel Dien vinnig uit: ‘'k ben grenze heit.... Dat gekles!’....
‘Enne wij van de kamer boven motte bestaan,’ dicteerde de weduwe nog eens met ijzer geheugen: ‘Stil nou Ari - laat 'r eerst àfschrijve’....
Sukkelend als 'n dronken man krabde de pen over het papier. Al de oogen volgden de langzaam wordende, hàrde hanepooten.
‘Ben je d'r?.... Enne.... Enne.... Nee: nièt enne. - Haal enne door!’....