kleeden, den doek losspeldend, den hoed ontstrikkend.
Op de trap, in de gang, gingen de deuren weer toe.
In de bedstee was 'n kind wakker geworden.
‘Noù! Ga slapen!’ snauwde Griet en bij de tafel, de armen kruisend over de borsten, begon ze opnieuw vinnig te ondervragen:
‘.... Zoo... Zoo... En wist jij niet waar 'k woonde?’...
‘Ik was te beroerd... En dan zouen ze 'n boodschap zenden’...
‘Nou maar, d'r is geen boodschap geweest!’
‘Kan ik dat helpe?... Ik kreeg 't in de Hoogstraat - net zoo as voor 'n jaar of drie... En toen hebben ze me opgenomen... Daar kan je navraag na doen’...
Norsch stond ze op, nam het nog schreeuwend kind uit de bedstee, liep er mee heen en weer.
Terwijl gromde ze voort...
‘'t Is me wat móois... 'n schandaal voor de heele buurt... Nou maar òf 'k zal informeere... òf 'k... 't Lijkt hier wel 'n herreberg! Vier maande zonder werk en maar wegblijve.... maar wegblijve!’...
‘Begin je nou wèer over 't werk,’ zei hij driftig met een vloek: ‘is 'r dan werk?’
‘Had nièt gestaakt!’, verweet ze, snauwend.
‘Haal jij maar ouwe koeien uit de sloot,’ zei hij heesch: ‘of je dat èlken dag verwijt omdat jij niks van de beweging begrijpt - daar schieten we niks mee op. Gedaan is gedaan’...
Het radde praten deed hem weer hoesten.
Dof stond hij op, dronk water bij de leiding, trapte z'n vuile schoenen uit.
Zij lei het kind in de bedstee, ging bij de tafel zitten, keek stug naar zijn doen.
Z'n goed, z'n buis, z'n broek smeet-ie op 'n stoel, stapte over de kinderen heen in bed - in het grauwe donker der bedstede.