haar hand op zijn kin lei. Zònder baard was-ie 'n monster, leek-ie misvormd.
Als ze... Plotseling klaarwakker, stond zij voor de sofa, keek hem weer aan. O, ze was gèk met 'm al dacht ze van nee. Ze was krankzinnig-verliefd. Ze zou 'm wel kunnen zoenen, zooals-ie daar lag - maar die báárd - die walgelijke báárd, die báárd, waarnaar Annet en zooveel andre vrouwen keken, die baard dien ze bevoelden en práchtig vonden, die smerige, ellendige baard...
Driftig, zenuwachtig-bevend liep ze naar de tafel, zocht in haar naaimandje, greep de schaar en nietmeer-denkend, knielde ze bij de sofa, voor het slapend hoofd en angstig-starend knipte zij den eenen slier weg dat de kin blootkwam met zonderlinge, scherpe stoppels.
Toen schrikte ze achteruit, bijna gillend.
Hij had zóo een afzichtelijk gelaat. De eene helft van den zijdigen, fraaien baard hing in golving op het overhemd, de andere van de sofa op den grond gegleden, lag daar verstrooid, pluiming van lang, blond haar, glanzend in het licht van de lamp.
De gedeeltelijk ont-baarde kin hoekte spichtig naast het nog niet geknipt haar -, de neus scheen grooter geworden, het gelaat vleeziger, zinlijker, een gelaat met twee uitdrukkingen, het vróéger gelaat, waar de baardhelft nog was, het nieuwe dat niet van hèm was, dat hem onherkenbaar maakte.
Bevend van opwinding steunde zij op de tafel, radeloos over wat ze gedaan had, wat niet meer te verhelpen was.
Hij, snurkend, bewoog in z'n slaap, draaide het hoofd af, dat nu geheel in den lichtkring der lamp kwam, het hoofd met den halven baard, alsof het misvormd was.