bandje of een vetvlak. De ramen zagen er evenwel in de puntjes uit. De rooie Lancasters met de roode balletjes hingen burgerlijk-deftig, netter dan bij de buren, die allen witte gordijnen hadden. 't Zou bij mij ook wel ‘verbeelding’ zijn.
Geen verbeelding. Twee dagen later, op 't oude klokje thuis komend, vond ik mijn vrouw in tranen.
‘Wat scheelt je? Waarom huil je?’
‘O! O! Als je 'r bij was geweest!’
‘Wat is 'r dan gebeurd?’
‘Noù weet 'k waarom ze zoo kijken!’
‘Waarom dan?’ vroeg ik verwonderd.
‘Vanmiddag was ik in de voorkamer bezig en de ramen stonden wijd-open. Toen gingen 'r een paar meisjes uit de straat voorbij. En de een die zei tegen de ander: Hier woont de mintenee.... Wat zeg je 'r van?’
Ik begon smakelijk te lachen. Mijn vrouw werd woedend.
‘Lach je daar om?’ riep ze boos.
‘Wel ja, kind. - Trek je je dààr iets van aan? Het is toch niet waar! Je moet die burenpraatjes nemen voor wat ze zijn.’
‘Is 't dan geen schandaal?’ vroeg zij tragisch.
‘Wel zeker,’ zei ik zwaar-ernstig: ‘maar wat gaat 't òns aan? En naar alle waarschijnlijkheid heb je je vergist.’
‘Nee daar zweer ik op!’
Als mijn vrouw zweert is het geval meer dan serieus. Ik praatte het haar uit het hoofd, haalde de schouders op voor dat viezig, klein-burgerlijk geknoei van allernetste, fatsoenlijke menschen, die de helft van hun leven achter spionnetjes doorbrengen. Stakkers!
Dienzelfden avond evenwel, dronken wij thee in de voorkamer. We hadden bezoek van een vriend en schemerden.