Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)
(1904)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 138]
| |
Eerste vette dag.De kraamvrouw. Binnen! Het dienstmeisje. Ben ik terecht bij vrouw Blok? De kraamvrouw. Die ben ik. Het dienstmeisje. Mevrouw van Sant zendt u wat versterkends. De kraamvrouw. Mevrouw van Sant... van de gracht? Het dienstmeisje. Precies. Zal 'k 't maar is voor u uitpakken?... 'n Lekker stukkie vleesch en wat erwtjes en wat aardappelen en 'n stukkie taart... en 'n halve flesch wijn. De kraamvrouw (verrast). Duizendmaal dank! Duizendmaal dank! Het dienstmeisje. Mevrouw het gezegd dat 'k maar zoolang moet wachten, tot u 't gegeten heb. Dan kan 'k de schalen weer meenemen. Da's makkelijk voor u niet? Wacht ik zal u effen helpen. | |
[pagina 139]
| |
Geef mijn 't kind maar. Ach, wat 'n dotje, wat 'n lekkere dikke koonen. - Smaakt 't? - en wat 'n haar al! Hoe oud is 't? De kraamvrouw (gulzig etend)... tien dagen. Het dienstmeisje. Tien dagen? Je zou wel zeggen 'n maand!... Mevrouw hoorde dat u nog zoo zwak was... Smaakt 't?... Is 't wel goed om kinderen zoo vroeg 'n mutsje op te zetten? Zweet daar 't hoof-ie wel bij uit? De kraamvrouw (etend). Zoo hè ik 't met me vijf andere kinderen altijd gedaan. Het dienstmeisje. Dodo!... Dododo! Dodo!... Heb u al vijf kinderen? De kraamvrouw. Hier naast me legt d'r nog een, twee zijn d'r dood en twee leggen an de overkant... Wat 'n heerlijke saus! Het dienstmeisje. Mevrouw het 't zelf gebakken. De kraamvrouw. Zeker rijke mense? Het dienstmeisje. Ze houen drie meiden... Mot je dat vleesch noù zoo uit je hand eten, mensch! Is d'r geen mes? De kraamvrouw. Vleeschmessen hou 'k 'r niet op na, hihihi!... Wat 'n goddelijke maaltijd!... U mot mevrouw duizendmaal bedanken. Geef u mijn 't kind maar weer. Hè, dat heeft me goed gedaan. | |
Tweede vette dag.De kraamvrouw. Binnen! Het dienstmeisje. Daar ben ik weer. 't Is vandaag wat later geworden met de wasch. Wacht. Ik zal 't kussen effen opschudden. Zoo goed? Geef mijn 't kind maar weer. De kraamvrouw. Zou gehakt niet wat zwáár voor me zijn?... Nee?... Wat 'n lekkere tuinboontjes! Zeker uit de bus, niet?... Daar wor je 'n ander mensch bij. | |
[pagina 140]
| |
Het dienstmeisje. Morgen zal mevrouw weer 'n half flessie wijn zenden... Wat is me dat kind gegroeid! Is 't dóór onder 't armpie? Ach God, wat 'n schaap. Wat doe je daar tegen? De kraamvrouw (met vollen mond). Da's de schuld van buurvrouw die d'r gebakerd het!... Wat mot je d'r an doen? Het dienstmeisje. Je steekt 'n gloeiende pook in water en laat 'm d'r in tot-ie koud geworden is. Met dat water wasch je 't kind onder 't armpie en dan goed poeieren. Geen wonder dat 't zoo schreeuwt! Nou! Dodo! Dodo!... De kraamvrouw. Hoeveel kinderen het mevrouw? Het dienstmeisje. Geen een. De kraamvrouw. Drinken ze bij jullie elken dag wijn? Het dienstmeisje. Meneer en mevrouw wel. Wij hebben bier in de keuken. | |
Derde vette dag.Het dienstmeisje. Goeden avond, slaap u? De kraamvrouw. Wel nee. 'k Lag naar de klok te kijken. Het dienstmeisje. Ben 'k dan zóó laat? De kraamvrouw. Nee, je ben vroeger dan gister. 't Is zoo gezellig om naar de klok te kijken, als je warm eten wacht. Het dienstmeisje. Vandaag is d'r wat extraas. Kijk is. De kraamvrouw. 'n Kippenpoot met appelmoes. Daar ga ik nou is góéd voor zitten. Het dienstmeisje. Wie past je nou eigenlijk op? 'k Zie hier nooit iemand over de vloer. De kraamvrouw (happend en kluivend). Me schoonzuster komt 's middags een paar uur en de buurvrouw van benee komt wel is kijken. As die | |
[pagina 141]
| |
d'r niet waren! Na vieren zie 'k zelden iemand tot me man om acht uur van z'n werk komt. Het dienstmeisje. Verdient-ie goed z'n brood? De kraamvrouw. Nou heeft-ie nèt drie weken vast werk. Volgende week krijgt-ie gedaan. Het dienstmeisje. Wat doet-ie? De kraamvrouw. Grondwerker. Het dienstmeisje. Wie maakt z'n eten klaar als je niet bij de hand ben? De kraamvrouw. Me schoonzuster. D'r valt niet veel om klaar te maken. Wil je gelooven dat me dat opknapt!... Eten jullie elken dag zulke lekkere dingen? Het dienstmeisje. Pas op je morst saus op je hemd. | |
Vierde vette dag.De kraamvrouw. Ja! Het dienstmeisje. Zoo zit je op? Nou da's vooruitgaan, hè? De kraamvrouw. De dokter was om twee uur hier. Die zei, je kunt nou wel wat opzitten. 'k Voel me moe hoor. Als me man maar gauw komt, om me te hellepen. Het dienstmeisje. Nou, dat kan 'k ook wel. Zal 'k je rokken losmaken? Mensch wat ben je mager. Hoe kruip je in de bedstee? De kraamvrouw. Zet nou den stoel bij 't bed. Zoo. En nou 'n steuntje. Hè! 'k Dank God dat 'k leg. Wat ben ik moe. Wat bèn ik moe. Voel me handen is warrem zijn van de koorts. Het dienstmeisje. Zit je zoo goed tegen je kussen? Dat zal je wel lusten, hè? Heb je geen trek? De kraamvrouw. Wat zit 'r in? Het dienstmeisje. Een biefstuk met twee spiegel- | |
[pagina 142]
| |
eieren. Hou je van spersieboontjes? En dan is 'r hier nog een half flessie wijn. De kraamvrouw. 'k Heb nou geen trek. Ik ben zoo moe. Zoo dood-op. Het dienstmeisje. Kom, nou maar wat eten. Daar sterk je van op. Wat is me dat kleine ding gegroeid! Laat je d'r zoo maar op 'n droge speen zuigen. Da's niks gezond hoor! De kraamvrouw. Dan is ze stil. Anders schreeuwt ze den heelen dag om de borst. Het dienstmeisje. Heb je d'r armpie al voorzien? De kraamvrouw.... Ach gut... laat me nou effen leggen... 'k Ben zoo moe. Het dienstmeisje. Zal 'k 't maar op een van de borden van de kast doen? De kraamvrouw. Da's goed. Dan kan me man ook 'n stukkie proeven. Die is de smaak al zoo lang vergeten... Hè, wat 'n pijn in me zij... Wat ben ik moe! | |
Vijfde vette dag.Het dienstmeisje. Zoo. Nou doe je verstandig. 't Is beter nog in bed leggen, dan te gauw d'r uit. De kraamvrouw. 'k Voel me nu 'n heel ander mensch. Tot vier uur ben 'k opgeweest. Het dienstmeisje. Vandaag hebben we gestampte pot. Mevrouw het 'r wat saucijsjes en 'n stukkie klapstuk bijgedaan. Rijst met safraan, lust je zeker ook? De kraamvrouw. Je kan wel zien dat mevrouw geen kinderen gehad heeft. Safraan mag ik niet hebben. Wil je 't kleintje zoolang vasthouen? Het dienstmeisje. Morgen middag komt mevrouw je opzoeken, het ze gezegd. Maar je mot 'r niet vast op rekenen. Bij ons is den heelen dag zooveel anloop, dat mevrouw niks vastigs beloven kan. | |
[pagina 143]
| |
De kraamvrouw. Gister was 'k te moe om te eten. Dokter zei dat 't 'm an versch gebakken brood lag, dat 'k 's morgens gegeten had. Me man het an de biefstuk gesmuld. Je had 'm moeten zien. Den heelen nacht het-ie van de vreemdigheid wakker gelegen. Ant zei-die toen we om vier uur van morgen allebei lagen te woelen - we hebben niet zooveel plaats met z'n vieren in de bedstee - 'k zou 't toch niet elleken dag kennen hebben. Het dienstmeisje. Smaakt 't? De kraamvrouw. Die kip van eergister, was om dood te gaan zoo lekker, zoo goddelijk-heerlijk. Het dienstmeisje. Ik ben d'r ook dol op. Kan je je nou begrijpen dat meneer d'r zich tegen gegeten heeft? Die kan geen kip luchten. Die mot 'n kuiken of zoo iets apart hebben. De kraamvrouw. Eten ze bij zulleke rijke mensen nog gestampte pot? Het dienstmeisje. Nee. Dat eten wij in de keuken. | |
Zesde vette dag:De kraamvrouw. Kom maar binnen! Het dienstmeisje. Ben je heelemaal aangekleed? Nou, da's de moeite waard. De kraamvrouw. Dokter zei da 'k 't maar is probeeren most. Mevrouw is hier geweest. Het dienstmeisje. Ja, dat het ze me gezegd. De kraamvrouw. 'k Lag net den grond te dweilen. Zoo, zei-ze, ben u al zoover! Stientje had me gezegd dat u nog te bed lag. Nou, dat doet me plezier. Ze was erg vrindelijk. Voor me man bracht ze twaalf sigaren mee en voor 't kind 'n rammelaar. Wat krijg 'k vandaag voor lekkers? Het dienstmeisje. Rosbief. Drie dikke snejen met | |
[pagina 144]
| |
worteltjes en aardappelen. Griespudding met alebessensaus na. Da's de eerste keer dat je an je tafel eet, hè? De kraamvrouw. Wil je gelooven, da'k uitgehongerd ben tegen dezen tijd? Je mot rekenen, dat 'k niks anders eet dan brood den heelen dag... Dat schijf-ie vleesch zal 'k voor me man wegleggen... Als 'k d'r an denk, dat-ie niks anders krijgt dan aardappelen met uitgebrajen kaantjes. Hoe vin je dat 't kind groeit? Het dienstmeisje. Wat zal me dat 'n dikkert worden! Je mot 'm toch heusch niet zoo op die speen laten zuigen. De kraamvrouw (likt 't bord af). Je mot me niet kwalijk nemen, maar 'k neem alles wat d'r van te halen is. | |
Zevende vette dag.Het dienstmeisje. Hè! Elken keer raak ik buiten asem van 't trappenklimmen. Zijn me dat trappen! De kraamvrouw. Da's nou me man. Het dienstmeisje. Dag, baas Blok. Wat 'n drukte op straat met den Zondag. En die schooiers van jongens! Je mot zoo op ze passen, anders loopen ze je met schotel en al onderste boven. De man. Ja 't zijn smeerlappen. De kraamvrouw (wikkelt den doek van den schotel). Nou kennen we allebei is aanzitten. Gister hadie net z'n laatste dag werk; zeg, kalfsvleesch met andijvie en aardappels. Rijst met krenten. Nou ga 'k is breed uitzitten. Het dienstmeisje. Morgen zal 'k wel niet meer terugkomen. De kraamvrouw. Al morgen niet? Het dienstmeisje. D'r zijn weer twee bevallingen | |
[pagina 145]
| |
in de buurt. Elk mot z'n beurt hebben, zegt mevrouw. En nou u weer op de been is... niewaar? De man. Ant, bik jij dan nog maar is raak. De kraamvrouw. Nee, we zellen gelijk op deelen. (Stilte, gesmak en langzaam gekauw). Het dienstmeisje (de schalen inpakkend). Nou, goeien avond samen. Ik mag nog wel eens kommen hooren, hè? Goeden avond. (De deur slaat dicht. De man droogt z'n snor met z'n rooden zakdoek. De vrouw neemt de zuigeling en geeft 't de borst). |
|