dame, haar binnenwenkte. Moeder beminlijk-lachend met véel lievigheid op het gelaat ging het eerst, Saar die de mand droeg, kwam na.
‘Nu wou ik u nog eens laten zien hoe 't kind is bijgekomen.... Kom er even in,’ zei de directrice vriendlijk, haar voorgaand door den langen corridor over den looper van purperen bloemen. In de kleine kamer waar ze geweest waren toen ze Esther brachten, zat het kind met rood-behuilde oogen.
‘Kom, groote meid,’ sprak de directrice met tact: ‘nièt meer huilen, hoor! Mag je huilen als moe je komt halen? Je komt toch 't volgende jaar weer terug, niet-waar?... Ga nu eens op de bascule staan.... Niet verwegen, hoor?.... Kijk eens aan!.... Wat zeg u er van.... Ze is twéé kilo en drie ons aangekomen.... Dat is knap niet?’....
‘Ja d'as 'n bóél,’ lachte moeder, verlegen.
‘Twee pond en drie ons,’ herhaalde Sara.
‘Twee kilo,’ verbeterde de directrice.
Er kwam een kleine verlegen stilte om 't afscheid.
Er moest iets gezegd, bedànkt worden, wat moeder verlegener maakte, maar de directrice met grooten tact, gewend om met ‘mindere’ menschen om te gaan, voorkwam 't.
‘.... Hier is haar pakje, juffrouw.... Nu maar goed op het kind passen en véel versterkende middelen.... Elken dag 's morgens en 's middags en 's avonds 'n halve kan goed gekookte melk minstens, en zooveel eieren als ze maar lust.... En vooral veel in de buitenlucht als er zon is, liefst tegen 'n uur of elf, twaalf.... En goeie wárme sokken....’
‘Jawel, jawel,’ knikte moeder verlegen: ‘'k mot u nog dùizendmaal, dùizendmaal danken voor de goedheid’....
‘O da's niet noodig.... Mevrouw Meyer zal