| |
| |
| |
Eerste kapittel
De Prof uit het Oosten
Telkens als de spitsing van 'n toren boven de boomen aandreef, en de zon de nog verre roode daken over 't lentegroen der struiken dee wapperen - of ze overal feest vierden! - telkens als 'n gehucht op ze toestormde, boog ze 't hoofd onder 't verpleegster-huifje, waarschuwde 'm vriendelijk wèlk dorp 'r in 't zicht was.
- Dank u, zei-ie dan. Dat, en dat alleen, had-ie dien morgen wel twintig maal gezegd, stug en stroef, met de duidelijke bedoeling, dat-ie geen gesprekken wou. Ze kende die buien, die buien van hardnekkig, door niets te verstoren zwijgen. En ze liet 'm dan aan zichzelf over, wetend dat niemand 't in z'n macht had - geen dokter, geen geestelijke - om 'm in z'n wanhoopsstemmingen op te beuren.
In den zachtjes veerenden leunstoel van den luxe-auto achterover geleund, zelfs bij dit weer met 'n reisdeken om de knieën, zat-ie nu al 'n vol uur met de handen gevouwen, of-ie bad. Of-ie. Ze wist beter....
| |
| |
En alleen op de puntige keien van de dorpsstraten, als de auto onregelmatiger schokte, hield-ie zich even vast, tot ze weer op den buitenweg waren.
Moe van de lange reis, moe door de harde trekken op z'n gezicht - èn door de ophitsing van 't gestadig zwijgen - sloot ze de oogen, 'm toch ziend, zooals-ie onbeweeglijk zat - z'n neus - z'n zwarte snor - z'n kin - z'n wangen, schoon-geschoren - in den altijd blauwigen schijn - 't litteeken bij de wenkbrauwen....
't Gesuizel der wielen, 't haast glijdend bewegen, zou 'r tegen de gejaagdheid van 'r gedachten in, tegen 't verzet van 'r wil, in slaap hebben gedoezeld, als de rem niet met 'n schok had gewerkt.
- 'n Kwartje tol, asjeblief, zei tegelijk 'n stem naast 't portier - en 'n bruine werkhand stak over 't glas, stiet Joep die te slapen scheen, met beleefde aarzeling aan.
- Stoor meneer niet - meneer zièt minder goed, sprak de pleegzuster, 't geld in de hand stoppend.
En weer ging de auto.
Voor 't eerst sinds ze uitgereden waren, kwam 'n glimlach rond z'n mond - voor 't eerst sprak-ie haar aan.
| |
| |
- .... Meneer ziet mìnder goed - mìnder goed, zei-ie raak-spottend - o, 't afschuwelijke, tergende, dat spot z'n éénig houvast was gebleven! -: ‘denkt u dat zoo'n man gewetensbezwaren heeft, tolgeld van 'n blinde te accepteeren?
- Ik denk niets, zei ze zacht.
- Zuster Loeke, begon-ie eindelijk, eindelijk - of de verwijtende klank van r stem 'm iets gedaan - of-ie spijt had van z'n nijdig gezwijg, dien heelen rit lang: - .... u moet m'n zure bui voor de zooveel honderdste maal door de vingers zien, hè?....
- Natuurlijk, meneer. 'k Vind 't alleen spijtig, als u zoo zit te tobben....
- 'k Heb niet getobd, zei-ie met den ouwen, pijndoenden glimlach, 'k heb eerst op m'n gemak berekend, hoeveel de verschillende geleerden èn hooggeleerden aan twee oogappels en 'n lading schroot verdienden - toen, bij wijze van distractie, als ik u niet in uw overtuiging kwets, heb 'k nòg eens gerekend, nòg eens, of 't aangenamer zou zijn, als we met zekerheid wisten, met wiskunstige zekerheid - òf 'r 'n God is....
- Foei, viel ze hem in de rede.
- Foei, herhaalde hij: ‘waarom foei! 't Is ge- | |
| |
noegelijk 't voor en 't tegen te overwegen....
- Misschien, zei ze als in troost, en met niet de geringste intentie met hem over dàt te twisten: misschien spot u over 'n uur niet meer....
- Waarom gun je me zoo wéinig leven? glimlachte-ie fijntjes: ‘als 'k door iedereen opgegeven, tòch naar dien kwakzalver ga, is 't omdat de streek hier zoo mooi moet zijn, zoo buitengewoon, zoo idyllisch....
't Hoofd naast 't geslepen glas van den auto buigend, deed-ie of-ie iemand groette. 'r Ging juist 'n boer voorbij, die over zooveel hoffelijkheid verwonderd, ook zijn pet afnam. Daar schrikte ze van.
- Doe u dat niet, verzocht ze angstig.
- 'r Zijn voor- en nadeelen aan den nacht verbonden, zei-ie, afstootend in z'n humor - dan had ze z'n stil-zitten nog liever -: je ergert je over niets, over geen menschen en geen beesten langs den weg, over geen krotten en over geen uitstalling in serre's bij parvenu's.... Ja, ja, laten ze maar meelij met me hebben - ik heb, geloof 'k, in 't laatste jaar 'n boel meer dan zij geleerd....
- 'k Wou dat u altijd zóó sprak, knikte ze z'n blinde oogen toe.
| |
| |
- .... Voor ruim 'n jaar, ging-ie voort, meer met z'n spiegelbeeld in 't glas dan met haar pratend: ‘was 't 'n soort sport van me, de kostbaarste dingen, wáár 'k ze zag, voor mezelf te willen hebben! M'n vrienden en bekenden noemden m'n huis spottend 't Joep'sche museum. Ja! 't Collier paarlen, dat u gezien heeft, en dat 'k ènkel kocht, omdat 't eens aan den hals van 'n koningin hing, is 'n kapitaal, 'n kapitaal waard! Ja! Toen ik 't gister in m'n handen had, voelde 'k me als 'n zot, als 'n clown.... Diamanten òf paarlen òf glas in mijn handen....
- In ùw handen - juist in uw handen, is geld zoo'n onschatbaar ding, redeneerde ze: hoeveel menschen zijn u op 't oogenblik niet dankbaar?....
- Dat is fatsoenlijk en lief van die menschen, liet-ie met 'n sneer los: ‘niet te taxeeren van liefheid, die dànkbààrheid, nu 'k met den eersten den besten bedelaar gelijk sta, zonder iets van mezelf te kunnen noemen.... Wat je niet ziét, zustertje, heeft geen sou waarde.... Ik ruil met elken voorbijganger.... 't Leven is 'n koopje, 'n mauvaise plaisanterie.... Permiteert u 'n sigaret?....
| |
| |
Tot in de oprijlaan had-ie gedampt en verder grimmig gezwegen. Als-ie niet spotte werd-ie gek, hield-ie 't in z'n ‘huis-waar-alles-rouwde’, gelijk-ie 't zei, geen dag uit. Z'n opstand, z'n hartstochtelijk temperament, leek in de bitterste, bijtendste woorden 'n uitweg te zoeken. 'n Beruster was-ie nog niet, kon-ie niet worden. Glimlachend, bereid zelf met den ‘kwakzalver’ te experimenteeren, bestapte-ie de treden van 't bordes, liet zich door Loeke toefluisteren hoe 't 'r uitzag. Maar al in de vestibule moest ze 'r mond houden, omdat in de gangen, de kamers, de kelders - overal - 'n helsch lawaai van honden, papegaaien, katten, 't spreken onmogelijk maakte.
- Heeft de chauffeur zich in 't villa-nummer vergist? vroeg-ie tegen 't geraas in.
- Nee, meneer.
- We zijn òf bij 'n veearts, òf in 'n hondenasyl, probeerde-ie nog te zeggen - voorzichtig aanstappend.
Dan, star van angst, zich achter de zuster verschuilend, stond-ie stil. Langs z'n kuit had iets gesnuffeld - iets - waar-ie zich niet tegen verdedigen kon.... Elke kwaadaardige hond was in z'n weerloosheid 'n verschrikking....
| |
| |
- Wees niet ongerust, sprak 'n stem - en plots hield 't geblaf op: niet één van de dieren hier is gevaarlijk.... Kom binnen....
'r Werd 'n arm door den zijne gestoken, en alsof de zuster 'n wenk had gekregen, trok die den hare terug.
- Ik heb voor m'n verpleegster geen geheimen, zei Joep, dadelijk stilstaand.
- Ik wèl - met uw welnemen, zei de stem beslist - en 'n gevoerde deur, die plots alle geluiden buitensloot, klapte toe: gaat u zitten. U is 'n man van de klok. Te onderzoeken behoef ik niet. U is blind aan béide oogen. Jawel, Oorzaak?
- Oorzaak? praatte Joep verbaasd over de allerzonderlingste ontvangst: tot vandaag heeft men éérst onderzocht, vóór men mij, als patiënt, de oorzaak vroeg....
- Ieder heeft zijn methode - ik de mijne, antwoordde de stem, beslist en kort-aangebonden - de ellende, dat je den man niet zàg, dat je uitsluitend naar de vriendelijkheid of onvriendelijkheid van 'n geluid oordeelen kon! -: .... en als u hier zònder vertrouwen in die methode is gekomen, adviseer ik u rustig terug te keeren, meneer....
| |
| |
Gewend aan zachtzinnige behandeling - vertroeteld en gevleid om z'n enormen rijkdom - zelfs als blinde door alle specialiteiten, die 'm vergeefs hadden behandeld, naar de machtelooze oogen gekeken - leunde Joep geprikkeld in den fauteuil terug. En weer schrikte-ie. Z'n afhangende hand werd door 'n tong belikt - dichtbij hoorde-ie 't smartelijk geklaag van 'n dier, dat zich leek los te rukken.
Den stoel verzettend week-ie achteruit.
- Wil u tenminste zoo beleefd zijn dien hond bij u te houden, verzocht-ie: ‘ik heb 't land aan beesten in mijn situatie - en nog nergens op de heele wereld heb 'k bij 'n genéésheer zùlke assistenten gevonden...
- Zoo, zei de werkelijk-onsympathieke stem, ongevoelig voor de sarcastische wijze waarop de bezoeker het woord ‘geneesheer’ be-nadrukte: heeft u 't land aan beesten? Dan behoeven wij mekaar niets meer te zeggen. Want zonder de hulp van 't een of ander dier, dat zich voor ù opoffert - àls, àls u nog te helpen is! - blijft u blind tot uw laatste uur toe....
Glimlachend plette Joep de lippen. Jawel. Kwakzalversmanieren. Geheimzinnig en geweldig wijs doen, om zich 'n houding te
| |
| |
geven.... Hoe minder ze wisten, hoe oppervlakkiger ze waren - de heeren, met en zonder titels - hoe grover en over 't paard-getilder ze hun onkunde, hun leegheid maskeerden!.... Voor de zooveelste maal was-ie 'r ingevlogen.... Enfin, 'n consult dat ook z'n grappige zijden had....
Den arm op de tafel naast 'm stuttend, was-ie op 't punt den botten troost met 'n schamperen steek te beantwoorden, toen de stem haastig waarschuwde: ‘.... Schuif uw elleboog vooral niet verder, meneer! Wat drommel, u kunt toch wel 'n oogenblik stil blijven zitten! Dat scheelde geen haar....
Dicht bij 'm, nijdig van gebaar, trok de zonderlinge geleerde 'n voorwerp weg, en tegelijk klonk 't geblaas en gekrijsch van 'n kat zoo dichtbij, zoo vlak bij z'n gelaat, dat Joep met 'n zet opstond.
- Dank u, zei de kwakzalver: ‘dat wou ik juist verzoeken. Zoo, nu verplaats ik uw stoel weer. En u láát 'm in die positie. Mijn laboratorium is zoo gevuld, zoo overvuld, dat ik geen plek heb om te zitten. De honden, apen, katten, die hier vrij rond loopen, behoeven u niet te verontrusten, zeg ik nóg eens. Ze zijn niet alleen volko- | |
| |
men gedresseerd, kijken daarenboven door àndere - versta me wel, meneer! - door àndere oogen.... De herdershond, die u straks de hand likte, is mijn dierbaarste vriend. Met dat schrander dier is de goddelijkste proefneming van mijn leven, van jaren wanhopigen arbeid, gelukt. U hoeft uw hand nièt weg te trekken, herhaal ik, meneer....
- Met uw permissie, stribbelde Joep tegen: ik hou daar niet van!
- Ach kom, spòtte waarachtig de zonderling: ‘'k verwonder me 'r werkelijk over, dat Pluto - hier, Pluto! - Laat meneer met rust! - dat Pluto 'r wèl van houdt!.... Weet u, meneer - meneer! - dat dit dier met een van mijn oogen, sedert 'n volle week rondloopt - en dat ik, gedurende diezelfde periode, voortreffelijk door een van de zijne kijk....?
't Wordt tijd dat 'k zuster Loeke roep - de vent is volslagen gek, dacht Joep, en de sensatie van met zoo een samen en alleen te zijn, deed 'm de vuisten als in dwaas verdedigings-pogen ballen. Maar terwijl de man verder vertelde, 't eene experiment na 't andere, als gesláágd, opsomde, werden zoowel zijn fantasie als zijn aandacht ten
| |
| |
zeerste in beslag genomen.... Genadige hemel, áls 't op waarheid berustte - áls....
- .... Dat is m'n eerste proef met 'n mensche-oog geweest, meneer....., zette de stem uiteen:.... de eerste, omdat zich tot vandaag nog geen schepsel met gezonde oogen voor mijn wetenschappelijk doel leenen wou.... Zeldzaam egoïst zijn ze zóó-lang hun niets mankeert!.... Zeldzaam!.... Toen heb 'k 'r één van mijn oogen, een van m'n eigen, aan gewaagd.... Als u zien kon, zou u kunnen waarnemen, dat ik op het moment een zwart oog van Pluto en een blauw van mezelf bezit, en dat ik behoudens de bijzondere eigenschappen van het honde-oog, uitnemend kan kijken.... Bij dieren had ik de experimenten al jaren toegepast.... De groote, ontzaglijke Wijzen in het Oosten, waarvan wij Westerlingen nog zooveel kunnen leeren, waren mijn leermeesters.... De raaf, die zoo goedig en lekker op m'n schrijftafel zit - niewaar, Pieter? - bevindt zich in uitstekende conditie, niettegenstaande ik zijn oogen met die van een duif eenvoudig verwisseld heb - deze gespierde orang-oetan - Pithecus satytus - ja, ik heb 't over jou, lastige schelm! - leeft al volkomen-tierig 'n
| |
| |
jaar lang, met de oogen van 'n geit - de geit zelf heb 'k tot mijn spijt niet in 't leven kunnen houden.... Dan bezit 'k 'n heele collectie papegaaien met konijne-oogen, honden met schaaps- en katte-oogen, 'n varken met normaal-werkende honde-oogen, kortom een variatie zonder einde.... Bijna mathematisch zeker heb 'k bewezen, dat alle oogen van àlle diersoorten, zonder uitzondering, mits de oogzenuwen gezond zijn - dat is 'n onvoorwaardelijke conditie - over te enten zijn.... Mijn eene honde-oog, meneer, is mijn trots en mijn glorie.... Ik noteer nauwkeurig hoe het op licht en donker, kleuren en afstand reageert.... Ziedaar - nu hoop ik u voor de onrustige geluiden in 't laboratorium te hebben gerustgesteld....
Even gingen z'n krakende laarzen op en neer, of-ie in gedachten liep - toen vlak voor den patiënt stilstaand, vroeg-ie: is uw blindheid door 'n uit- of door 'n inwendige oorzaak ontstaan, meneer - dat is voor mij hoofdzaak....
- Door 'n uitwendige, dokter, antwoordde Joep, door 't gehoorde inderdaad geïmponeerd - wat kon hèm per slotte gebeuren? - kwijt raken wat je kwijt wàs, scheen
| |
| |
geen teleurstelling -: op 'n dolle jachtpartij, waar we met 'n heel gezelschap 'n weinig ruw tekeer gingen, heb 'k door onvoorzichtigheid en door te veel champagne de lading van m'n geweer in m'n oogen gekregen.... Hier gaat 't litteeken.... En vanaf dien ellendigen dag ben 'k verloren....
- Als de nervus opticus, de chiasma nervorum opticorum enz. onaangetast zijn gebleven is niets verloren, meneer, zei de geleerde, plots in beminnelijken toon: ‘en als ù tot opératief ingrijpen bereid is, ben ik het ook....
- Ik heb niets meer te wagen....
- Goed - maar dan op één heilige voorwaarde - op handslag en eerewoord - meneer Joep: wanneer de enting lukt, of niet lukt: u verplicht zich tegenover iedereen te zwijgen, niemand in 't vertrouwen te nemen, en mij van uw bevinding en waarnemingen op de hoogte te houden....
- Op mijn woord van eer....
- Dat is me voldoende - en dan kunnen we dàdelijk ingrijpen.... Ik zal u chloroformeeren om alle accidenten te voorkomen.... U mag van geluk spreken - ik heb 'n stel buitengewoon-sterke oogen bij de hand, meneer....
| |
| |
- Van wie?....
- Dat zeg ik later. De principiëele zaak is, dat u weer leert zien.... Geef me uw arm.... We doen 't in 't kabinet....
Hoeveel tijd er verloopen was - wàt 'r met 'm gebeurde - wáár-ie was - òf-ie nog leefde - 't scheen 'm iets vers, onoplosbaars, iets dat met zijn lichaam geen gemeenschap meer had.
't Eerst voelde-ie de tinteling van z'n vingertoppen, of-ie kou had geleden. Dan, door diezelfde vingertoppen, langs z'n machteloos-bewegende handen, over z'n polsen, armen en borst - of 't ergens in 'n wijde ruimte geweest was - sloop 't trage bewustzijn in z'n wee en leeg hoofd terug.
- Prachtig, prachtig! zei 'n stem - èrgens. Ergens. 't Was niet te benaderen - welke stem - en waar - en van wie - en òf 't 'n stem was....
Kreunend, met 'n barstende hoofdpijn, zich plots verbeeldend in de weelderige slaapkamer thuis te zijn, strekte-ie de hand naar de plek van de electrische schel.
Z'n gedachten concentreerden zich op de deur die zacht open zou gaan - op zuster
| |
| |
Loeke's stap, die-ie tusschen honderd andere herkende.
- Wat zoekt u, hahaha! lachte de stem, weer - de stem van èrgens -: ‘interesseert u zoo de knoop van m'n vest, dat u er op blijft drukken?’
En de lach, nog eens opklinkend, drong als 'n ding van stevige realiteit door, nu de narcose geen invloed meer had....
- Waar ben ik? vroeg Joep, doodelijk vermoeid in den operatiestoel opstuttend - 't zwarte, onpeilbare, eeuwige duister, waaraan-ie gewend was, verschrikte 'm niet.
- U is waar u wàs, vroolijkte de stem, waarvan-ie de klanken vaag begon te herkennen:.... ja, en 't is wel opmerkelijk, dat u dadelijk - zooals iedereen - de ouwe reflexvraag stelt, de vraag die 'k al minstens duizendmaal nà een operatie onder narcose, gehoord heb - waar ben ik? - waar ben ik? - 'n in den grond zeer philosophische vraag, meneer - 'n vraag, die ieder zonder uitzondering, onverschillig waar-ie zich bevindt, zonder kans op succes herhalen kan, omdat we 't geen van allen weten. Ik ben, waar ù is, maar wáár we zijn, wáár we ongeveer, bij taxatie inderdaad zijn, is nauwelijks aan te duiden....
| |
| |
Thans, rechtop in den stoel, de handen op het leeren kussen gesteund, had Joep 't volle bewustzijn terug, maar nog te slap om het vernuftsspel van den geleerde te volgen, sprak-ie enkel suffig:
- Waar was 'k?.... Waar was 'k?
- Ja, waar?.... Daar kun je evenmin antwoord op geven, zei de stem - en met 't geluid van flesschen, die-ie verzette en van neerstortend water, klonk z'n aller- genoegelijkst geneurie.
- Dokter, viel Joep heftiger dan-ie gewoon was uit - en z'n beenen slierde-ie naar den grond.... moet u nog beginnen of is u al klaar?....
- Hahaha! lachte de zonderling: welk 'n vraag! Klaár natuurlijk, waarde heer....
- Zoo, zei Joep, zich met moeite bedwingend: ik ben anders nog net zoo volslagen-blind als vóór u me wegmaakte.... Ik zie niets, niets, niemendal!
- Ik ook niet, praatte de wonderdokter droog: ‘ad primum, meneer, zijn we allebei in 'n stikdonkere kamer - ad secundum heb ik u een zwarten bril opgezet, om bruske overgangen, zelfs in 't donker, te vermijden.... Hoofdpijn, niet waar?....
| |
| |
- En hoe!, snauwde Joep.
De wrok van 't bedrog, van de allergeslepenste zwendelarij, zat 'm tot hier. Instinctief tastte z'n hand naar horloge, toen naar beurs en portefeuille. Die waren 'r nog. Maar z'n blinde oogen, waaraan de man, zooals-ie gedacht had, niets had kunnen veranderen, waren 'r ook! Welk 'n perverse charlatan, wat 'n gemeen en wreed individu, om zoo met iemand's onherstelbaar ongeluk te spotten....
- Wil u zoo beleefd zijn de pleegzuster te roepen, zei-ie na 'n tergende stilte, waarin de ander met glaswerk bij de waterleiding bleef scharrelen: ‘en wil u zeggen wat ik u schuldig ben....
- Geduld, geduld, praatte de kwakzalver rustig: ik zal eerst wat licht maken.
Er werd een lucifer afgestreken - 't gas plofte zeer duidelijk in 'n cylinder - toen nog eens.
- 't Hindert u vermoedelijk niet? informeerde de stem.
- Meneer, barstte Joep driftig los, en z'n handen beefden van ingehouden woede: ‘als u denkt dat ik me àlles laat welgevallen, dan vergist u zich! En als u denkt dat 'k zóó weerloos ben, om op die laffe
| |
| |
manier met me te laten spelen, dan vergist u zich nog sterker....
- Vergissingen zijn menschelijk, antwoordde de ander gemoedelijk: en daarom zal ik u de uwe niet kwalijk nemen. Willen we naar mijn studeerkamer terug gaan? Geef me uw arm....
Zwaar-hijgend, op de tanden knarsend, duldde Joep den hatelijken arm. De vloek, de vloek van 't aan den eerste den beste overgeleverd zijn! Als-ie gekund had....
- Zeg eens, meneer, zei de geleider plotseling stilstaand: u houdt u vooral kalm - en vooral geen tranen, wil u m'n werk niet radikaal bederven.... De enting van de nieuwe oogen is nog te versch, om dàt te kunnen verdragen....
- Ik herhaal, sprak Joep somber: dat ik hoegenaamd nièts zie.... Roept u m'n pleegzuster, ja of nee?
- Die zal 'k onmiddellijk roepen, maar ik herinner u aan uw eerewoord! Met mijn honorarium heb 'k geen haast. Dat laat 'k aan uw beleefdheid en aan uw mate van tevredenheid over.... Ga nog even zitten. En bijt niet zoo van spijt op uw snor. Binnen de vier-en-twintig uur ben ik uw bèste vriend, en wanneer u niet vroeger
| |
| |
dan vannacht twaalf uur, als 'r géén licht in uw kamer brandt, maar vooral niet vroeger, den zwarten bril afneemt, zal u zingen van pleizier....
- Ik meende, zei Joep vinnig - goddank, z'n spotlust kwam weer terug -: ik meende, dat er een grens was voor onsmakelijke grappen! U is een buitengewoon geestig man, professor - professor! - maar vannacht om twaalf uur hoop ik van uw invitatie om in 't donker te zien geen gebruik te maken....
- 't Doet me genoegen, antwoordde de ander met 'n glimlach in z'n stem: dat u me tot hooggeleerde bevordert - en van mijn invitatie maakt u zoo zeker gebruik als tweemaal twee vier.... Wat drommel, meneer, blijf met je handen van den bril!.... Je doet als 'n kind!.... Mijn geduld is ook niet eindeloos!.... Denk jij, dat de oogen van 'n kat, dadelijk na de enting, 't gaslicht uit 't kabinet of 't felle zonlicht hier, kunnen verdragen!.... Wat drommel, meneer, jij slaat 'n toon an, of 'k 'n flesschentrekker ben!....
Gebluft door wat-ie hoorde en door den onverwachten toorn van den geleerde, die zóo met de volle vuist op tafel sloeg, dat
| |
| |
de voorwerpen er op rinkelden, zat Joep als in versteening. De hond belikte z'n afhangende hand - hij liet 't toe. De raaf, die door duive-oogen moest kijken, zette zich op z'n schouder - hij verroerde zich niet.
- Heb ik, zei-ie eindelijk, met 'n gevoel of ook hìj gek werd - of de ‘kwakzalver’ 't niet alleen was -: heb ik de oogen van 'n kat gekregen?
- Van 'n kater, verbeterde de stem: en terwijl u buiten bewustzijn was - dat is werken, meneer! - heb 'k dien kater de oogen van 'n haas ingezet. Die langpoot blijft vandaag 't kind van de rekening. Een moet 'r altijd geofferd worden. En hazepeper is niet verwerpelijk! Of eet u liever gebraden haas?
- Dus - dus, hakkelde Joep: .... dus als dat èrnst is - èrnst - èrnst - bestaat 'r kàns dat ik weer zien zal?
- Wanneeru opwinding vermijdt en vooral de eerste week weinig huilt, bestaat 'r 'n ongemeene kans. Beslist! En als de enting nog niet heelemaal gelukt is, kunnen we 't later altijd nog eens met 'n ander soort oogen probeeren. Maar ik voor mij, houd bijzonder van katte-oogen, omdat die sterk en goed ontwikkeld zijn....
| |
| |
- Dokter, sprak Joep, als in droom:.... ik ben geen man van nuttelooze en groote woorden, maar àls, àls dat lukt, als ik vannacht zien kan, mag u elke som verlangen, elke som, zonder voorbehoud....
- Nu praat u wéér met melo-dramatische tranen in uw stem, matigde de geleerde: .... met tranen, terwijl ik u zoo gewaarschuwd heb! Op die manier ben ìk niet aansprakelijk. Al was, in den tijd toen ik pas met mijn honde-oog liep, mijn dierbaarste bloedverwant of vriend - bij wijze van spreken: 'k heb kind noch kraai op de wereld! - gestorven, dan had 'k nog geen traan gelaten, om m'n wetenschappelijke proefnemingen niet te vermoorden! Daarenboven zijn tranen altijd nutteloos, onaesthetisch, dwaas, ridikuul, onlogisch, te veel....
Joep luisterde nauwelijks. Voor 't eerst sinds 't noodlottige jachtavontuur scheen 'm 't donker, achter de zwarte brilleglazen, rossig vertroebeld, of ongrijpbaar-ver 'n toorts begon te lichten.
- Ik geloof, zei-ie nerveus - en z'n hart hamerde bij die woorden -: ‘ik geloof, dat ik op 't oogenblik al iets van de zon buiten bemerk....
| |
| |
- 't Geloof is àlles, sprak de geleerde, met 'n tikje ironie - dezelfde spreuk van zuster Loeke, in die lange, lange maanden,
Den kop van den hond - Pluto met 't menscheoog - streelend, bleef Joep in gebukte houding, zich 'n ander mensch voelend - enkel door de mogelijkheid....
- Hoe is u, vroeg-ie, bijna eerbiedig - waarlijk, 't was een stem, die vertrouwen wekte! -: hoe is u op den heerlijken inval gekomen, om dat met blinde oogen te doen....?
- Pardon, interrumpeerde de geleerde: ‘.... tot vandaag heb 'k alleen met levende oogen gewerkt. U is mijn eerst dubieuze geval - dubieus in zoover dat ik ùw oogen niet aan 'n ander kan geven...., verbeterde-ie zich snel:.... en hoe ik er toe kwam?.... Door mislukking op ander gebied.... Door heele groote teleurstellingen, decepties zoo groot, dat 'k niets meer dacht te bereiken....
- Dan is u nù toch weer wel tevreden? vroeg Joep.
- Betrekkelijk, zei de stem droefgeestig: in mijn jonge jaren had ik me 't allergrootste voorgenomen - 't ontzettende wonder - 't scheppen van levend orga- | |
| |
nisme zelf - 't volkomen weten.... Ja, dat was m'n droom.... Jaren, jaren, van m'n leven, eerst hier, toen in 't Oosten, toen weer hier, heb 'k gewroet, gezwoegd, om ònbevruchte eieren door chemische reactie te bevruchten.... Daar zijn m'n haren wit bij geworden.... Eieren van zeeëgels, zeesterren, poliepen, kwallen, en zooveel meer, heb 'k gesplitst, en 't ei larve zien worden, zonder de hulp der mannelijke kiem, meende 'k, meende 'k.... Tot 'k twijfelde.... Om duizend overwegingen twijfelde.... Nee, dàt groote komt niet, nooit uit mìjn handen - uit nièmand's handen.... Maar 'n vreugde is 't tòch 't levende op 't levende te enten, zooals 't me tusschen teleurstellingen door, gelukt is.... Heelemaal voor niets schijn 'k niet te hebben bestaan.... Hier, Pieter, kom van meneer z'n schouder af, jongen!....
De raaf-met-de-duive-oogen vloog van z'n zitje - en 't bleef even stil. Buiten, in den tuin van 't huis, tsjilpten de vogels - de blaren der planten, bij 't raam, ritselden met rappe fluistergeluidjes - de klok tikte, langzaam, doodelijk langzaam, of ze bang was - en 'n verdwaalde bij, tegen 't vensterglas op, 'n uitweg zoekend, zoemde met dalinkjes en
| |
| |
heffinkjes, als 'n in slaap zakkend bestje.
Dat hóórde-ie nou nog enkel - hoorde- ie.... Misschien zou-ie 't weer te zien krijgen - te zien in de volle warmte der zon, die-ie langs z'n handen en knieën voelde.... Misschien zou-ie den zonderlingen zoeker, in wien-ie begon te gelooven, beter begrijpen, als-ie niet enkel op 'n stem dreef....
- En nu mag je zuster binnen komen, zei de dokter, zelf wakker wordend: ‘te neuzen valt 'r niets meer, nee. Alles is opgeborgen.... Ik hou niet van pleegzusters.... Lastige menschjes met veel verbeelding, véel geleerdheidjes, lange tongen.... Enfin, vróúwen.... 'k Voel me bij m'n dieren veiliger, blijf liever de laatste van m'n geslacht.... U laat geen woord los, niet waar?.... Geen wóórd!.... Als de juffrouw met dat kapje dat 'r zoo flatteert - geen kapjes, minder verpleegsters! - u over mijn onderzoek vraagt, antwoordt u eenvoudig, dat we nog niéts verder gekomen zijn! Ja?
- Ik heb mijn eerewoord nog nooit gebroken, zei Joep - en de eerste glimlach, niet spottend, niet snijdend, sinds dat ellende-jaar, belei z'n gezicht. De zwakke, rosse schemer achter den bril was 'n zaligheid.
| |
| |
De deur ging geluidloos open - háár stap.
- Wilt u den patiënt overnemen, zuster? praatte de man, ineens stug ‘.... en 'm zooveel mogelijk in 't donker houden?
- Jawel, dokter, klonk Loeke's stem: ik ben blij dat u gescheld heeft - 'k was juist van plan aan te kloppen, om te vragen of 'k behulpzaam mocht zijn....
- Nee - we hadden u niet noodig. Dank u. Ik houd niet van hulp.
- 't Was zoo'n idee van me, antwoordde Loeke verlegen.
- 'k Houd niet van ideejen, kletste de vrouwenhater, die z'n leven in z'n laboratorium doorworsteld had....: tot ziens meneer - tot ziens in dùbbelen zin, zei-ie nog en zonder de gewone beleefdheid van 't uitlaten van zijn patiënt, nu die toch werd gesteund, suste-ie enkel door den deur-kier der studeerkamer de blaffende, schreeuwende, krijschende beesten in de andere vertrekken - en met den raaf op z'n schouder, zette-ie zich weer voor de vivisectietafel.
* * *
Niets begreep ze van 'm op den rit huiswaarts. Met den zwaren, de oogholten in- | |
| |
metselenden bril voor, bijna onherkenbaar, bleef-ie nog hardnekkiger zwijgen dan toen ze 'r heen reden. Maar de nieuwe glimlach, de vreemde, dien ze nog niet van 'm gezien had, of-ie iets liefs beluisterde, of-ie met iemand waarvan-ie hield in gedachte aan 't babbelen was, kwam niet van z'n gelaat. Hij liet haar de tollen betalen, was 'r glad vergeten, rookte sigaretten, dankte niet eens voor de vlugge attentie van 'r lucifer, als de sigaret uit was gegaan. Straks zal-ie weer afstootend gaan spotten, dacht ze. Maar hij spotte niet, leunde achterover of-ie sliep. Toen, 't hoofd in de handen, dee ze wat ze wel meer, ook voor andere patiënten, gedaan had - en bad, terwijl de klare, zonnig-blauwe hemel boven de boomtopjes voorbij-joeg.
Zoo waren ze mekaar kwijt-geraakt, toen de auto 't voorplein van 't kleine slot doorkromde en de chauffeur 'n paar maal 't signaal voor de menschen binnen liet toeteren.
- We zijn 'r, meneer, waarschuwde ze.
- Zijn we 'r? vroeg-ie verrast: hoe is dat mogelijk? Dan moet 'k geslapen hebben....
- Nee, geslapen heeft u, geloof ik, niet....
| |
| |
- Dan zal 'k nog onder den invloed van de chloroform zijn geweest, glimlachte hij.
- .... Van de chloroform, schrikte ze: is u dan geopereerd?
Hij had wel ‘ja’ kunnen schrééuwen, want in de schemering der vestibule, waar nog geen lamp brandde, zag-ie, als door 'n zwaren mist, de vergulde wijzers van de antieke klok - van de antieke klok! - iets anders kòn daar niet staan....
Ongerust, omdat-ie 'r vraag onbeantwoord liet, keek ze 'm aan - zag z'n onbewogen gestaar, z'n angstig geopenden mond.
Toen, doodsbleek, liet ze de reisdeken vallen - bedwong met moeite 'n gil.
Achter de donkere brilleglazen had ze de kwijning van iets afschuwelijks gezien - iets dat als phosphor den schemer der vestibule doorlichtte.
|
|