| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
De ‘goede kamer’ van een rijk heereboer. 't Is avond. Een lamp op de thee en een op de whisttafel, voorzien van gekleurde kappen, geven 'n gezelligen, rustigen schijn in 't ruime vertrek. De verandah-deuren staan open. Frissche avondkoelte stroomt binnen. Men heeft 't gezicht op een stijf aangelegden tuin door de maan beschenen. Links een piano, waarop 'n spaarpot (groen varken). Rechts een ouderwetsche, gebeeldhouwde kast met oud porselein. Op 't blad een flesch wijn met glazen. Daarnaast een deur, die naar buiten leidt. Op den voorgrond, links, een speeltafel met whistdoos, kaarten enz. Rechts een kleine leestafel, waarop eenige tijdschriften en het Nieuws van den Dag. Bij de rechter-verandah-deur een groote ronde tafel met theeservies. De meubelen zijn ouderwetsch. Een groote hangklok tikt eentonig. Water bromt in den ketel. Buiten ritselt eentonig gewrijf van blaren.
Om de whisttafel zitten Karel, Dominee Willemsen, Dokter Roelofs en notaris Haring. Zij whisten druk. Broekmeyer leunt op 'n stoel bij de leestafel, met den rug naar 't publiek. Bij de theetafel: Dora, Geertrui, Dorothea, Mathilde, allen onder 't praten met handwerkjes bezig.
| |
1ste Tooneel.
(gaat naar de whisttafel.)...
(Eene jonge vrouw, bijna nog meisje, 20 jaar oud. Ze is slank, met gracieuse bewegingen. 't Gezicht interessant, fijne, regelmatige trekken. De groote oogen hebben iets melancholisch, lichte randen er onder van moeheid. De gelaatskleur is bleek, niet ongezond. 't Snelle van haar bewegingen duidt op een nerveus temperament. Ze heeft iets ongeduldigs in haar spreken, door sneller denken dan de monotone omgeving. Als ze lacht is 't druk, opgewonden: zenuwuitingen. Meestal klinkt in haar spot iets bitters. De hoofdtrek in haar karakter is in 't
| |
| |
begin een geduldig zich onderwerpen, een geprononceerd passief-zijn, een sympathieke verkropping van leed tegenover de anderen, die haar niet begrijpen. Tegenover Ferdinand is ze teruggetrokken, tòch met een naïf loslaten van haar gedachten. Ze heeft licht blond haar, eenvoudig opgenomen, draagt 'n smaakvol donker-grijs kleedje)...
Een van de heeren nog thee?....
Asjeblief Mevrouw! Wat 'n mooie misère was dat! Nee, geen melk of suiker.
(Een eenigszins corpulente veertiger, gezonde gelaatskleur, gebruind; grijze, onbeduidende oogen. Bruin haar. Hij draagt 'n goedkoop confectie-pak. Over z'n doen en laten ligt iets langzaams, bewegingen van een kleingeestig mensch. Zijn spraak is teemend, slijmerig; 'n burgerman, die zich op z'n gemak voelt, z'n schaapjes op 't droge heeft. Zijn schraapzucht toont zich door groote korzeligheid, overgaand tot nijdige valschheid. Hij heeft voor zijn vrouw 'n onderdanigheid door zijn gevoel van minderheid. Als hij zich tegen haar verzet komt zijn ruw egoïsme boven. Uit een der zakken hangt 'n zakdoek, die dient om meubelen enz. te wrijven).
Hoe is 't mogelijk! Hoe kun je thee zonder suiker drinken? Geef me ook 'n kopje, kind. Véél suiker, hoor! Ha, ha, ha!
Nee, Haring, wacht even. Laat m' éen oogenblikje uitblazen.
Die interrupties vind ik allerhinderlijkst. 'k Heb nog nog nooit 'n whistclub gekend, waarbij zooveel gebabbeld werd.
Da's waar. De eisch van 't spel is: spelen, niet praten.
Kom, kom... 'k Ben maar eens jarig.
| |
| |
(kregelig).
M'n heele bakje is leeg. 't Is al half tien. Nu moet je me nog de kans wegnemen om terug te winnen.
Foei, notaris, al twee uur lang whisten jelui. Je mag wel 'n paar minuten uitrusten.
Dat eeuwige kaarten énerveert me. Roelofs, praat nu toch eens!
Ja, kind, ja! Ik verzamel stof.
Doortje, waar is de luitenant?
Hij rookt z'n sigaar... in den maneschijn.
(staat op roept in den tuin).
Loop je niet in de bloembedden, Ferdinand?
(buiten, onzichtbaar).
Nee! Nee!
(tot Dora).
'k Geloof, dat meneer Smit zich knapjes verveelt. Hoelang logeert-ie hier al?
(zoetsappig).
Al drie weken? Wat schiet die tijd op! Zoo, zoo. Blijft-ie nog lang?
| |
| |
Dat is iets wat ik nooit an gasten vraag.
Dominee!... Dominee, hoor je me niet? Heb je al gesproken over je dwaze plan van van morgen?
Ik had er heelemaal niet aan gedacht.
Wat is er met de vrouw van den organist?
Gut... Weet u nog niet?...
Van morgen overleden. Gestikt in 'n hoestbui.
Je zult zien Roelofs... dat is mijn dood ook.
Maar, kindlief... Heb je nu al tering ook?... Kijk eens in den spiegel, Truitje!... ha-ha-ha!
Spot maar! Je vindt me nog eens dood in bed. Aan mijn maag geloof je ook niet.
Ach, kom... Da's nu al je zesde gebakje.... je twaalfde kopje thee. Gister avond heb je drie broodjes
| |
| |
met ham en twee harde eieren gegeten... Geen wonder dat je wakker ligt.
Jij zult nooit mijn gestel vatten. Als ik wakker lig komt 't door maagkramp en door jou. Ja, door jou. Hemel, mevrouw Haring... hij snurkt àls 'n... als 'n... olifant.
Geen geheimen uit de slaapkamer, waar jongelui bij zijn.
Ja! Ja! Wat was nu 't plan, dominee?
Me dunkt we moesten de handen ineenslaan, om de arme weduwe...
Ja, met zoo'n mensch heb ik geen medelijden. Zoo'n schepsel.
Natuurlijk... de mannen hebben voor zoo iets altijd consideratie.
| |
| |
| |
2e Tooneel.
de vorigen, ferdinand.
(heeft de laatste woorden in den deurpost gehoord).
(Een jonge man, 30 jaar, sterk gebruind, 'n zwart snorretje. Evenals al degeen, die pas uit Indië komen, heeft hij iets flegmatisch over zich. Hij is energiek in z'n spreken, vooral met iets ongeduldigs bij 't gebabbel der anderen. Dikwijls volgt hij Dora met de oogen, bewonderend, met 'n eerbiedige genegenheid. Is hij met haar alleen, of spreekt hij met haar, dan is er warmte in zijn stem en verliest hij zijn flegmatieke gebaren).
Aha!.... Daar tel ik ook onder.
Liefdadigheid voor zoo'n Creatuur!
Mag ik weten waarover 't gesprek loopt?
mev. haring.} Alle drie gelijktijdig.
U moet weten...
mev. willemsen.} Alle drie gelijktijdig.
Toen ze trouwden...
mev. roelofs.} Alle drie gelijktijdig.
'n Jaar geleden...
Ho! Ho!... Zoo blijf ik even wijs
Zouden we nu maar niet verder spelen?
| |
| |
Een schande! Weet u wat voor weduwe 't mensch is?
Maar begin dan toch bij 't begin, mevrouw!
Barendse was hier organist, ziet u. En... en... toen-ie wist, dat-ie sterven moest, heeft-ie d'r pas getrouwd.
Een meid uit den Helder... Daar had hij een kind bij... We wisten d'r niks van toen hij een half jaar geleden hier organist werd.
Ik vind 't braaf, dat hij zijn kind 'n naam heeft gegeven.
Jammer dat-ie gestorven is... 'n knappe jongen.
't Zou wel wonder wezen, dokter, als je niet in de contramine was.
Maar kind, dat ben je zelf.
Welzeker... zoo'n gemeene meid, die 'n kind heeft voor ze trouwt.
Malligheid! Ik ben twee jaar getrouwd, en...
| |
| |
't Is tien minuten over half tien... Als we nu niet doorwhisten ga ik heen.
(tot haar man).
Dorus, je bent onuitstaanbaar.
En denk je, dat ze ooit in de kerk is geweest?
Ze brengt de gemeente in discrediet.
'k Ben haar eens, omdat m'n man 't wou, wat afgedragen kleeren gaan brengen - je weet wel die vroegere streepjes broek van den dominee en zijn geruite vest... ‘'k Hou anders niet van 'n andermans goed’, zegt ze me vierkant in 't gezicht.
‘Je dee beter, mensch, naar de kerk te gaan... voor je man te bidden’... Zei 'k haar... Raad eens wat ze antwoordt?
mev. haring en mev. roelofs.
Nou?
‘'k Heb geen tijd voor die dingen.... en van tering haalt 't 'r toch geen op.’
| |
| |
(tot Ferdinand).
Nou, wat zei ik u?
'k Geloof dat 't beter is, dat 'k me buiten de kwestie houd.
Wil je nog 'n kop thee, luitenant?
(Dora schenkt in).
(zacht tot Dora).
Mag ik voor postiljon d'amour dienen? (neemt 't kopje aan).
Zulke aardigheden zijn 'n beetje ongepast, meneer Broekmeijer.
Wor nu niet boos. U weet... (zij draait hem den rug toe...) Ei!... ei!... (Ferdinand heeft zich aan de leestafel gezet, drinkt, neemt 'n krant op).
(tot de twee anderen).
Heb je nou ooit zoo'n ongezellig mensch gezien als die luitenant Smit?... te lezen waar dames bij zijn!
(tot Dora).
Mag ik ook nog 'n kopje? Alleraardigst hoe uw kleine handjes zoo'n kopje apprêteeren. Ik sta hier net als de dienstknecht van hoe-hiet-ie-ook-weer, die door Rebecca an de bron gelaafd werd.
Isaac! Isaac!... Heel goed!... Ach, vrouw, zet den waterketel eens recht... Kijk maar, hij staat scheef.
| |
| |
We zijn wel onder ons, mijn waarde Broekmeijer, maar in 't algemeen houd ik niet van profane vergelijkingen.
(Sarcastisch)
Alles wat ù zegt is gewoonlijk geestig. (Ferdinand geeuwt, bedekt zich den mond).
(snibbig).
U schijnt u te amuseeren, Luitenant.
Oh, pardon... 'k... 'k Ben verkouden.
Om terug te komen op het straks gesprokene, wilde ik voorstellen een liefdadigheids-Soirée te organiseeren. Als de dames dat eens wilden uitwerken.
... Een Soiree... een fancy-fair... da's 'n aardig idee... 'n bal na afloop.
'k Doe aan alles meê, waardoor de vrouw geholpen wordt.
Ja maar... zie je dominee... Dat mensch is met geen kleinigheid geholpen... Dat draait natuurlijk weer op enkelen neer... D'r is aan alles 'n grens... Laat die vrouw maar weer naar den Helder gaan, waar ze van daan komt... D'r zijn armen genoeg in de gemeente. Daar heb je...
| |
| |
'k Wil 't graag uit m'n eigen zak betalen, als je objecties hebt.
Ja maar, zie je... jouw zak of de mijne.
(flauw glimlachend).
't Is afgesproken, Dominee!
(geraakt).
'k Zei toch...
(sussend).
Goed, goed... kind.
Gekheid, Dorothea... Mijn vrouw doet mede.
(deftig).
Mijn vrouw doet zelfs heel gaarne mede. De vrouw van den Dominee geeft bij werken der liefdadigheid het goede voorbeeld, Dorothea... Eendracht moet er zijn... Er zijn al doleerenden genoeg in de gemeente.
Alles goed en wel, dominee, maar als u wist welke praatjes er over dat schepsel loopen...
An zoo iemand is 't geld niet besteed.
| |
| |
(hem in de rede vallend).
Ach, dominee, zet dat koppie eens wat verder op tafel... 't Is haast gekanteld... echt porcelein...
'k Zie wel dat 'r van whisten niets meer komt... 't Is kwart voor tien... Dan zal ik maar opstappen.
Ho! Ho! Beste vrind... Je hebt gelijk... We zullen doorspelen... Mevrouw Kremer, u zult mijn belangen wel waarnemen, niet waar?
Zeker! (naar de dames gaande). Laten we er eens kalm over praten ('t gesprek wordt fluisterend voortgezet).
'k Had wel lust af te deelen en opnieuw te beginnen... bij voorbeeld vier whistjes om 'n dubbeltje.
Wel foei! veel te grof!...
Goeie God! dokter, wat ben je buitensporig.
Nonsens! We spelen nu eenmaal om 'n halve cent. Da's meer dan genoeg... 't Komt toch alles in 't varkentje.
Juist daarom... De armen zullen ook niet vet gemest worden van onze halve centjes... Maar enfin! Mij wel! Ik geef! Kom Haring, maak nu troef! (spottend) Je had toch zoo'n haast... Niet waar, Kremer,
| |
| |
notarissen spelen de aardigste troeven uit!... Vooruit, jij zit an de voorhand. (Broekmeyer staat toe te kijken).
(deklameerend).
‘Amor speelt in alle harten,
Dikwijls zulke vreemde parten.’
Heel goed! Ha ha ha! Hartenparten. Waarachtig dat rijmt. Heb j'm gehoord, Doortje? Heel aardig!... Ach, Broekmeyer, je morst asch. Daar! Dank je... Ik vraag!
Niet zoo haastig, niet zoo haastig. 'k Heb mijn kaarten nog niet ingezien.
Vrouw, wil je ons nou 'n flesch wijn geven? Die daar op 't buffet. 'k Heb 'm al opengetrokken.
Ik, ik, ik pas! (Spel begint. Ferdinand geeuwt luid houdt verschrikt op).
(langs hem gaand).
Ik bid je!
C'est plus fort que moi (neemt een krant op).
(tot de twee anderen).
Zie je dat?
| |
| |
Altijd hebben we 'n gezellig kransje gehad. Dat Kremer ook zoo'n jonge wijsneus moest trouwen... Ze laat zich zoo maar 't hof maken door twee tegelijk (wijst op Ferdinand en Broekmeijer).
Haar Haagsche manieren staan me niks an in den laatsten tijd. Ze doet net alsof ze meer is dan wij. Wij dulden haar toch maar is 't niet?
En dan die bluf met d'r Parijsche japon!... Komt 't te pas, dat...
Sust... Daar is ze!... (tot Dora, die zitten gaat) U hebt toch 'n Charmante manier om te ontvangen.
(luidruchtig lachend).
Troef! Troef! Dat heet samengaan! Twee er onder! Betalen asjeblief!
(tot Karel, driftig).
Maar hoe kun je nu op zulke kaarten vragen?
Hoe kan men nu op jouw kaarten meêgaan? Wat heb je nu eigenlijk gehad?
Asjeblieft niet napraten! Verloren is verloren. Kremer jij geeft.
Ik heb nog nooit zoo stom zien spelen. (gaat naar de dames).
(tot Dora).
Ja, maar, mevrouwtje... dat kind,... dat kind... Die Barendse was een...
| |
| |
De man is dood. De weduwe - ze is dan toch zijn weduwe - moet geholpen worden.
Zeker, zij moet geholpen worden, u hebt in mij 'n bondgenoot, Oostenrijk - Hongarije. Hi! hi! hi!... Als er 'n soirée komt, zal ik een van mijn gedichten voordragen.
Ja, ja... maar ik doe niet mee.
Kom, kom... Niet zoo halstarrig, beste mevrouw. Zoo'n Soirée is heel aardig. U hebt dochters. Doe het voor de meisjes. Laat die eens een pretje hebben. Je moet toch ook aan je eigen pleizier denken. We hebben hier niet zooveel. De officieren uit den Helder komen bij zoo'n gelegenheid over. 't Geeft wat afwisseling... Als ik 't maar beleef met mijn kwakkelende gezondheid.
Doortje, kom 's kijken!... Ik heb zulke gekke kaarten... Raad me eens.
(staat op, kijkt even).
'k Weet 't heusch niet! (langzaam gaat ze naar Ferdinand).
Altijd dat kaarten laten zien!... Wat drommel speel toch zelfstandig.
(is ook opgestaan en kijkt in Karels's kaarten).
Nog al duidelijk. Zie je dit? En die? (fluistert hem iets toe).
| |
| |
Nee, dat durf ik niet... Zie je deze?...
(teekenen van ongeduld der anderen).
(tot Mev. Roelofs).
Wat 'n boonestaak is toch die Dominee's-vrouw.
En zoo'n geur van vroomheid... Thuis zit z'm vreeselijk op z'n kop. Ik ga ook eens zien. (Staat op, neemt Karel's kaarten in de hand. Mev Willemsen gaat weer zitten).
't Is gewaagd... Ik zou 't doen.
(nijdig).
'k Heb lust m'n kaarten neer te smijten. Spelen we ja of nee? we zijn toch geen ouwe wijven, he? 'k Heb nog nooit zoo onaangenaam gespeeld... Wat is 't: Solo, misère of abondance?
(tot Mev. Willemsen).
Die vrouw van den Dokter is onuitstaanbaar! Wat 'n kleeding voor 'n mensch van haar leeftijd met acht kinderen!... Maagkramp, verbeel je! Ze doet niks dan eten en drinken.
| |
| |
Ik reken altijd voor drie personen meer, als ze bij ons komt.
Nou courage! Ja, ja... ik doe 'm! Misère-ouverte!... (hij legt de kaarten neer, een oogenblik stilte. Alle dames, behalve Dora, verdringen zich nieuwsgierig om de whisttafel. Dora bladert in een tijdschrift. Broekmeijer draait om de leestafel).
(lacht luid, slaat in enthousiasme met de handen op tafel).
Een kleine verrassing! Ha ha ha! Daar ligt je misère!
(tot Mev. Roelofs.)
Zie je wel!... Ik had m'n zin moeten volgen! Een faillissement, dertig in de pot... vijf an de man.
(leunt op de leestafel),
Hebt u den roman gelezen, dien ik u meegebracht heb?
Na 't eerste hoofdstuk had ik er genoeg van.
Hé!... 't werd toen eerst piquant, erg piquant. (ze maakt een verontwaardigde beweging. Ferdinand legt verbaasd zijn krant neer, luistert toe). U bent toch getrouwd!... Getrouwde vrouwen...
Juist dàarom. Ik laat 't dwepen met dergelijke lectuur aan anderen over.
(dom lachend).
Wilt u me nou heusch wijsmaken, dat u 't boek niet uitgelezen heeft... Ach kom, ach kom...
| |
| |
U handelt ook in vee, meneer Broekmeijer?
Ja, ja, zeker. Boekhandelaar en veekooper.
Bedoelt u daarmee soms...
Hemel, nee! Excuseer! (verschuilt zich achter de krant).
Hm! (hij knoopt zijn jas dicht, maakt een beweging alsof hij wat zeggen wil).
Hm! (De dames zitten weer bij de theetafel).
Meneer Broekmeijer, we hebben uw advies noodig. (hij gaat boos naar de andere groep).
Nu ja!... Ik kan dat geteem niet aanhooren... 't Is hier goed om...
| |
| |
O, m'n God! (Een stilte).
(vroolijk).
Ho! ho! (geeuwt).
(spottend).
De whisttafel hier... De koffieklatsch daar... Scyllus en Charibdus...
En voor toegift 'n dichterlijke veeboer (luid). Zeg, bestaat er 'n superlatief van spleen?
Te denken, dat 'k hier drie weken geleefd heb.
(snel).
Da's waar. 'k Ben 'n... verduivelde egoïst!
(langzaam).
Je moest weer heengaan.
| |
| |
(snel).
Nee, heusch, meneer Broekmeijer...
(opgewonden).
Die menschen!... Die menschen!...
(do.)
Nee, dan kom ik niet in 't comité.
(overredend).
Ja maar, luister nu eens.
God weet wie er nu weer afgeta eld wordt.
Laten we aan de andere tafel gaan zitten.
Als 'k denk an onze gezellige avondjes in't Haagje...
Zou 'k niet hier zijn. (ze scheurt afgetrokken 't blad van een tijdschrift aan stukken.
mev. haring.} Opgewonden tempo.
Ja! ja!
broekmeijer.} Opgewonden tempo.
Waarachtig niet!
mev. roelofs.} Opgewonden tempo.
Nee! nee! nooit!
mev. willemsen.} Opgewonden tempo.
Ach, gekheid, malligheid!
| |
| |
(Kijkt verschrikt op).
An niets! (lacht flauw) ... Welke dweper zou 't eerst 't woord ‘geluk’ gebruikt hebben? (ze schudt ongeduldig de schouders, gaat naar de theetafel, Ferdinand volgt haar met de oogen). Waar liep 't gesprek over?
(druk).
Kúnnen we de Gerritsens vragen? Broekmeijer staat 'r op... Zulke parvenus... Hij heeft vijftien jaar geleden geaccordeerd... Nou hebben ze 'n statie...
(huilerig).
Hebt u ook 'n glas water?.... 'k voel hartkloppingen... O! o!... (Dora schenkt in). Zoo... zoo... Nu bedaart 't... Daar blijf ik nog eens in... Dokter!... 'k Had hartkloppingen...
(zonder op te zien).
Ja, ja!... Klaveren boer! Klaveren vrouw!... Klaveren heer!... Klaveren aas!...
Hij hoort niet eens. Hij hoort niet eens. (Ferdinand zet zich over Dora).
Bent u klaar met de lectuur, luitenant? 'k Dacht, dat we van avond heelemaal niet meer op u konden rekenen.
'k Had 'n beetje hoofdpijn.
Daar kan ik van mee spreken.
| |
| |
Was u er bij... toen Eduard doodgeschoten werd.
(Korzelig).
Jawel... jawel...
'k Heb er zoo'n boel van gehoord... U moet me dat eens vertellen.
(Koel).
Liever niet... 'k Rakel niet graag dingen op, die je op weg bent te vergeten.
Nee!... 't Is Dora's broer... die herinneringen zijn beroerd pijnlijk... Pardon!
(onverschillig).
Vertel gerust... 't Is al zoo lang geleden.
Nee! nee! Je moet me niet kwalijk nemen... We zitten hier te lekker, te knusjes... 't Is geen verhaaltje! D'r is 'n ferme jongen uitgestapt, vermoord in Atjeh... Dat vertel je zoo maar niet bij 'n kopje thee.
(grinnekend).
God nog toe... 'n Sentimenteele luitenant, da's 'n merkwaardigheid.
(driftig).
Je bent 'n... (houdt zich in). Je bent 'n grappenmaker meneer, verdomd grappig! Pardon!... Sentimenteel?... (vertelt snel, wrevelig, met tegenzin). Uitgestuurd werden we, 'n handvol... in den nacht... te patrouilleeren.
| |
| |
God, de zaak is zoo oudbakken! 't Gebeurt elken dag zonder dat de kruideniers in Holland d'r naar kikken... Eduard an 't hoofd... heelemaal 'n twintig man... ik als liefhebber d'r bij... We leien in hinderlaag... stil... geen woord... geen enkel woord... Toen zaten de zwarte honden ons op 't lijf, in eens... 'n verrassing! Geschoten werd er niet... Man tegen man... Dat tuig! Die hondsvotten!... 'k Heb gevochten, als 'n gek als 'n tijger... toen ben 'k neergevallen... Hier heb je 't lidteeken. (wijst op zijn slaap) neergevallen voor dood...
(somber).
'k Kwam bij in Oleh-leh... dagen lang was ik weg... totaal weg... ze hebben me de rest verteld... Ze hebben 'm meegesleurd, Eduard... zwaar gewond. De versterking kwam te laat... natuurlijk... En... En...
(vol passie).
Groote God, als 'k daaraan denk, wor'k krankzinnig... word 'k dol... Z'n hoofd zonden ze ons thuis... Z'n lichaam ligt daar ergens... als 't ligt... in de binnenlanden. Geen woord afscheid! Geen begrafenis! Daar moet je koel bij blijven... Pacificatie! Pacificatie! De zonen van 't land geslacht om 'n misselijke politiek van babbelaars in Holland. Je moet beschaafd vechten, beschaafd tegen zulk ongedierte!
| |
| |
En als j'r een te pakken krijgt en 'm mee brengt... dan wordt-ie... dan wordt-ie... weer losgelaten met 'n fooi in z'n zak.
(goeilijk).
Da's toch dwaas.
Dwaas? 't Is misdadig! weet je wat ik dee, als 'k aangeschoten gevangenen had?
'k Sloeg ze de hersens in.
Vijf hebben d'r voor Eduard geboet.
Ja, ja!... Oog om oog! tand om tand!
(hem vreemd aankijkend).
Je bent wraakzuchtig.
Nou leg ik den heelen nacht wakker... verschrikkelijk! verschrikkelijk!
'k Zie jullie nog vier jaar geleden weggaan... Allebei in je nieuwe uniformen.
| |
| |
(ongeduldig).
Laten we nu over wat anders spreken... We zijn op 'n verjaarsfeest... Kom, 'n beetje muziek... Je wordt lam als je an die dingen denkt... 'n beetje vroolijkheid.
Zing eens wat, mevrouw Kremer. Zoo'n lieve stem...
'k Ben niet gedisponeerd en dan de whisttafel.
't Stoort toch niet als je vrouw zingt, Kremer?
Volstrekt niet; schoppendrie!... Kind, pas op voor de spaarpot op de piano! Ruiten? Asjeblief.
(zacht).
'k Zing niets vroolijks... Enfin!... Heb jij 't sleuteltje, Karel?
(terwijl Karel in zijn zakken den sleutel zoekt).
Je bent zeker bang voor inbrekers, dat je de piano afsluit!
(op z'n stoel draaiend).
Speel dan toch door! Dat gebabbel onder 't spel!
Eén oogenblikje. Je maakt me zenuwachtig. Drommels waar is die sleutel nou? Ah! Hier vrouw! Wil je voorzichtig zijn bij 't openmaken... 't Blad is pas gelakt. Zoo nou ben 'k weer klaar... Ruiten Heer!
Daar had je eerder mee moeten uitkomen. Dat komt van al dat gepraat.
| |
| |
Ja, da's waar... da's waar. (Dora begint te zingen ‘Ich weiss nicht was soll es bedeuten’).
(Broekmeijer slaat de bladen om, Ferdinand staat achter de piano).
(tot Mev Roelofs).
Wat 'n gemaakte stem... net of ze 'n aardappel in d'r keel heeft.
Aardig zingt me vrouw, hè? Jammer, altijd die vreemde deuntjes... 't Is geloof 'k, iets van 'n meissie, dat zich kamt. Schoppen gevraagd? Mis man! Hier heb je troef! Niet gedacht, hè? (Neuriet even mee). Verduiveld lief!... Mooi geluid zit d'r in die piano... boum!... boum!... m'n vrouw heeft 'm zelf uitgezocht. 'n Stuk van zes honderd gulden, met vijf percent voor contant...
Sust! sust! als me eigen vrouw zingt? (driftig) Zeg, Haring, kom je nou met klaveren uit? En straks heb je niet bekend!
Ik hou niet van die opmerkingen. 'k Heb wel bekend!
(luid).
Je hebt niet bekend! Ik heb straks klaveren gevraagd en die heb je afgetroefd.
Da's niet waar! (hij schreeuwt zoo, dat Dora ophoudt met zingen. Allen letten op den twist bij de speeltafel).
| |
| |
Wablief? Niet waar? Jij hebt altijd van die vergissingen.
Jij... je bent 'n ploert!
Dominee, preekt maar eens!
Laat mij er buiten, alsjeblieft.
Je bent 'n spelbreker, jij!... Je zoekt altijd ruzie als je verliest... Heeft-ie straks niet getroefd, dokter?
'k Weet 't niet! 'k herinner 't me niet.
Je liegt 't! Daar! (smijt de kaarten neer).
Zoo, ben ik 'n leugenaar?
(nijdig).
Dat ben je... 'k heb genoeg van je... Da's mijn laatste whistpartij!... Versta je?
(kwaadaardig).
Nee maar, Kremer, da's toch ongepermitteerd!... Zoo tegen je gasten uit te varen.
| |
| |
Je ziet me voor 't laatst... voor 't laatst man!... Kom vrouw!
(Beiden driftig af).
| |
3e Tooneel.
De vorigen, zonder Haring en Echtgenoote.
(tot Dora).
Na dit onaangename voorval, geloof 'k, dat 't beter is, dat we afscheid nemen voor van avond.
Die notaris en z'n vrouw zijn erg ordinaire menschen. Da's al de zooveelste maal, dat ze kwestie maken. Goeien avond, mevrouw. (neemt afscheid).
Kom, vrouw! (nemen ook afscheid).
(lachend).
'n Verstoorde feestavond! (tot Dora) Aangename nachtrust... Zult u me eens waarschuwen als u droomt van 'n engeltje... dat op mij lijkt.
'k Heb zelden nachtmerrie.
(grinnekend).
Heel complimenteus. Van u hoor ik graag zoo iets. Mevrouw! (buigt).
'k Zal jullui even uitlaten.
| |
| |
| |
4e Tooneel.
dora, ferdinand, (een oogenblik stilte).
(lachend).
Sedert 'k hier ben is je man al driemaal geslagen vijanden met Haring geweest. Morgen is 't zeker weer vergeten.
Natuurlijk... Anders ligt de whistclub tegen den grond. (Stilzwijgen, daarna zeer aarzelend). Wanneer ga je heen?
(eenigszins bitter).
Da's de tweede maal, dat je me dat vraagt.
'k Erger me... omdat je hier niet op je plaats bent.
Ja... 'k voel me vreemd in Holland... Geen thuis... Van moeder alleen nog 't graf... Wat moet ik met de twee jaar verlof uitvoeren? 'k Ben nu drie maanden weg... De koortsen zijn over... 'k Maak misbruik van jullie gastvrijheid.
| |
| |
(ontwijkend.)
'k Verveel me... Luiheid is des duivels oorkussen, zegt men.
| |
5e Tooneel.
De vorigen karel.
(tot Ferdinand.)
Verbeel je... ik speel klaveren uit, hij troeft... 'k kan d'r 'n eed op doen... En waarachtig hij bekent later... Nee... maar zoo iets... zoo iets! Enfin... Hij komt niet meer over m'n vloer... Heb je opgelet, Doortje, dat ze twee gebakjes voor d'r kinderen meegenomen heeft.
Trui, de vrouw van den dokter.
(onverschillig.)
Niet opgelet. (Karel ruimt de whistjes in de doosjes. Daarna neemt hij de glazen en de wijnflesch op). Zou je dat nu maar niet liever door de meid laten doen?
Dank je!... Die breekt alles... van morgen heeft
| |
| |
ze pas de theepot laten vallen, de groote met de blommetjes.
(sluit de flesch in 't buffet, gaat met de glazen af, bij de deur.)
't Is tien uur... We zullen naar bed gaan, he? Geef d'r maar 'n nachtzoen, luitenant. (Af.)
We zullen morgen verder praten (geeft haar een hand). Goeien nacht!... (lachend) 'k Heb je nog nooit... (wil haar kussen.)
| |
6e Tooneel.
karel, dora.
(pratende, ruimt hier en daar op, zet de stoelen op hun plaats, wrijft de leuningen met z'n mouw af.)
Zeg kind... blijft-ie nog lang?
| |
| |
Da's goed, want zie je...
(nog koeler.)
'k Zei toch al nee.
Best, best... 'k praat d'r al niet meer over. Ben je klaar?
Ga maar... ik kom. (Karel af met één lamp. Dora wandelt 'n paar maal koortsachtig op en neer. Bij de theetafel staat ze nadenkend stil, neemt dan de lamp op, gaat langzaam af.)
|
|