Een nieuw Nederlandsch verzen- en liedeboek(ca. 1860-1870)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] De kroeg. Matig. Al in de Plan-ta--gie daar is er een kroeg Wel on---der de groe----ne boo--men, Daar drin--ken ze laat, en daar drin-ken ze vroeg, Daar drin--ken ze nooit geen' je---ne--ver ge-noeg; - Mijn lief zeît ik mag er niet ko-men, Ik mag er niet ko---men, Ik mag er niet ko--men. Ik ben er te vo-ren zoo dikwijlsge-gaan Bij zon--ne----schijn en bij re----gen; Ik drouk er bij zit---ten, ik dronk er bij staan, Ik kwam er wel som--tijds wat buis-jes van daan; - Mijn lief zeît ze kan er niet te-gen, Ze kan er niet te----gen, Ze kan er niet te---gen. Ze heeft mij een' zoen van heur mondje verzeîd - Haar wangetjes raak--ten aan 't kleu-ren - ‘Maar mits je me niet in dat kroegje weér leît!’ Waar- ach---tig, je kan er op ân, lie---ve meid! Het zal me nou nooit weêr ge---beu-ren, Nou nooit weêr ge- beu-ren, Nou nooit weêr ge--beu-ren. Vorige Volgende