Kinderliederen
(1863)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
gin---der door de bla-dren heên, De vo--gels zijn al
lang in slaap, En zóó, zóó zingt er ze--ker geen, zóó
moe--der lest zoo veel van zeî; 'k Wist niet dat dat te
hoo-ren was, Wanneer men ons te sla-pen lei: te
dat het voor-jaar dan be---gon; Dan hoorde ik vast de
Nach-te-gaal Wanneer ik 's nachts niet sla-pen kon: niet
| |
[pagina 67]
| |
zingt er geen; Wie of zoo heer-lijk zin-gen kan? 't Is
niet voor zie--ke kin-dren meest? Zeg, moeder! zingt dat
waar, mijn hart-je klopt er van, Wie of zoo heer-lijk
zin-gen kan? 't Is waar, mijn hart---je klopt er van.
sla---pen leî, 'k Had moeder en---ders land verzocht, Of
ik wat laat neer bed toe mogt, 'k Had moeder an--ders
lang ver-zocht, Of ik wat laat naar bed toe mocht.
sla---pen kon: Zeg, moeder! zingt dat lie--ve beest, Wel
lie--ve beest, Wel niet voor zie----ke kin--dren meest?
|
|