Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] Een kunststukje. I. Kom! ik wil-je, als Kunstje, leeren, Hoe een Perzik 't lekkerst smaakt! II. Eerst moet gij haar lang begeeren, Eer ge tot den pluk geraakt; Hebt ge lang dàn haar bekeken, U vermeid in vorm en kleur, Regt genoten van haar geur, Dan moet gij het steeltje breken; Dan haar brengen naar uw mond; Dàn... dàt zeg ik U terstond! III. Dàn - wanneer ze háast de tippen Van uw lippen Sappig aanraakt... en gij ziet, Eér zij in uw mond gaat slippen, [pagina 209] [p. 209] Dat uw vrouw of dat uw kind, Dat uw liefste of dat uw vrind, U bespiedt... Moet ge uw perzik laten glippen - In zoo'n mondje welbemind! IV. Maakt ge dàn mijn Kunst te schande... Zegt ge dan niet, een, twee, drie, 'Dat nooit Perzik in den Lande U zóo lekker smaakte als die...' Dan verbeur 'k een volle Mande! Vorige Volgende