Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] Uitgaan. 1. Hebt gij het grootste heil op Aard: Een trouwe gâ, een eigen haard, En lieve kindren om uw disch - Zoek geen Vermaak dan, waar 't niet is... Wie drommel! tracht, bij zonneschijn, Door lamp of kaars verlicht te zijn? 2. En toch, wat zie ik (boos of mal?) De Man... de Vrouw... de Kindren al, Haast elken dag, dat eigen huis Ontvlieden, als het ergste kruis; En, voor dien reinen Zonnegloed, Een Walmpit zoeken, zwart van roet! 3. Och! - Pret... die gun ik man en maag', En vrouw en kindren, hartlijk graag! Vermáakt - dàt dienen we, àlle dag! Maar weet... wáar men het zoeken mag, Niets geeft die Pret ons zóo gewis, Als 't zalig Huis aan eigen disch! [pagina 199] [p. 199] 4. Blusch uit, die Smeerpot van de Kroeg! Dat Koffij-kaarsje laat en vroeg! Die Weeldelamp van 't Pronksalet! Dat Gaslicht van Uitheemsche Pret... Dan zal er Heil en Zonneschijn In eigen Huis en Harte zijn! Vorige Volgende