Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Pret. 1. 'k Heb ontzaglijk pret van daag! Zoo iets regt plêzierigs Tierigs, Dat ik 'heel de wereld vraag: 'Zie je 't?... ik heb Prèt van daag!' - En zij kijken, En zij strijken (Heel verwonderd) langs mij heen; En ze glimpen, En ze schimpen: 'Hoor! dáar kuijert er vast een!' 2. Kom! - zoo ménig' is bedroefd... En laat op zijn wézen Lezen, Dat het leed zijn voorhoofd groeft: (Waarlijk, zonder dat het 'hoeft!) Al dat grienen Kan niet dienen, [pagina 169] [p. 169] En je wint er toch niets meê; Woû ik glimpen, Woû ik schimpen, 'k Zeî: 'dáar kuijeren wel twée!' 3. Maar... 'k heb razend prèt van daag! En wil àndren praten Laten... Mits Mij dan maar niemand vraag': 'Wáarom heb je pret van daag?' Als ze glimpen, Als ze schimpen, En mij elk als gek veracht, Zal ik denken Bij hun krenken: ''t Bést lacht, wie het làngste lacht!' Vorige Volgende