Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] Dwaze wenschen. 'Och, lieve vrind! ik woû zoo graag, Dat gij, van gindsche distelhaag, Of van die brandenetelstruiken, Me een Roosje plukken woudt van daag; Maar 'k zeg je, lekker moet het ruiken, En rijk van kleuren zijn, mêvriend! Of 'k blief er liefst niet van gediend!' - Wel, kêreltje! wat praat je raar! Of acht je mij een toovenaar? Van brandenetels Rozen plukken... Dat is een dwaze wensch, voorwaar! Dat zal wel niemand ooit gelukken: - En nog wel rijk van geur en blad, Wel ja!... zeg!... woû je ook nòg zoo wat? - 'Och! neem niet kwalijk, lieve man! En krijg er maar geen flaauwte van... 'k Zag elk (ook U!) het meest begeeren, Wat men het minst verkrijgen kan, En 'k dacht... ik kon het eens probéren! Maar nooit weêr... dat is nu gewis, Verlang ik, wat onmóoglijk is.' Vorige Volgende