Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] Geen tijd. Als 't leven maar zoo kòrt niet was, Dan zou ik deez' en dien wel háten; Maar och! 't ontvliedt mij nu zóo ras, Dat ik geen uur er van kan laten; En maar mijn best doe alle dag, Om lief te hebben, wat ik mag! Ook gij, als ge eens aan 't einde zijt, Zult, met mij, u gewis beklagen, Dat zooveel goede, kostbre tijd Versléet - door noodloos u te plagen Met háat te koestren in uw ziel... Waar zóoveel lief te hebben viel. Dus bid ik: zie! hoe 't leven spoedt; Kweek zóoveel Liefde in hart en zinnen, Dat - klopt de Haat - gij roepen moet: 'Ga weg! er is geen plaats hier binnen!' En zeg, als van uw' Tijd hij vroeg: 'Voor Liefde heb 'k niet eens genoeg!' Vorige Volgende